| |
| |
| |
XXXVII Hij overrompelt de argelozen.
Prent
Een slang ligt opgerold onder twee bomen van waaruit een spin aan een draad op hem neervalt. Rechtsboven een antropomorfe zon met gestileerde stralen. Direct achter de bomen staat een bladerloze, dode, boom. Op de linker achtergrond bosschages en rechts een toren.
Gesigneerd, linksonder naast de kop van de slang: js.
Afmeting: 12,4 × 12,4 cm.
| |
XXXVII.A.1
motto |
verhit: geprikkeld, opgehitst |
1 |
vinnigh: wreed, boosaardig. Aan de betekenis ligt het begrip stekend ten grondslag; vgl. ook het vinnig stralen van de zon (wnt xxi, 878 en 884), evenals r. 7. |
3 |
lagh en keeck: lag te kijken; zie voor deze constructie ook r. 8 |
4 |
lose: listige |
7 |
De ... spin: Cats gebruikt deze vergelijking op grond van de overeenkomst tussen de angel en de puntige pijlen uit de koker van Cupido die ook ‘vinnig’ worden genoemd (vgl. wnt xxi, 884, 10; en afb. 37.2). |
| |
XXXVII.A.2
Hij overrompelt de argelozen.
Zolang de slang op buit jaagt en langs steile rotsblokken dwaalt,
gaat hij, veilig voor de vijand, over onschadelijke wegen;
de spin valt hem onverhoeds met haar wapen aan,
wanneer hij opgerold op de grond in het zachte gras ligt.
5[regelnummer]
Bezigheden verdrijven het wellustige vuur:
wie ziet dat mensen die bezig zijn, door liefde meegesleurd worden?
Wanneer een hart vrij is en van de rust geniet in de lieflijke schaduw,
dan is het ontvankelijk, dan dringt Venus binnen met haar verborgen vuur.
| |
XXXVII.A.3
Een ledig hart, gevangen door de liefde.
Wanneer de slang in het bos bezig is met het één en ander, kan de spin haar nooit raken; de dodelijke steek, ach, treft haar wanneer ze niets doet: de dwaze liefde overrompelt alleen het hart in ledigheid.
| |
XXXVII.A.4.a
Johannes Chrysostomus, Commentariorum in evangelium Matthaei (‘Ex caput xxi, homilia xl’).Ga naar eind1
| |
| |
Dit is de definitie van liefde: de hartstocht van een ziel die niets doet.
| |
XXXVII.A.4.b
[Verwijzing naar:] Diogenes Laertius, De vitis philosophorum, VI, 51.Ga naar eind2
Diogenes heeft gezegd dat liefde de bezigheid is van hen, die niets doen, omdat deze gemoedsaandoening vooral hen aangrijpt die zich overgeven aan niets doen. Zo gebeurt het dat ze vervallen tot een uitermate drukke bezigheid, terwijl ze vrij zijn om niets te doen.
| |
XXXVII.A.4.c
Ovidius, Remedia amoris, 161-162.
Wordt er gevraagd waarom Aegistus een overspelige is geworden?
De oorzaak ligt voor de hand: hij was een luilak.Ga naar eind3
| |
XXXVII.B.1
motto |
Wie niets vreest, zal spoedig overwonnen zijn. |
4 |
verwonnen vande spin: overmeesterd door de spin |
5 |
saght: op een genoeglijk plekje |
7 |
vinnigh: Zie a.1, r. 1. |
8 |
Vrees hem voor wie niemand bang is. Zie ook het Seneca-citaat onder b.4.b en b.5. |
| |
XXXVII.B.2
Het gevaar komt wanneer het veracht wordt.
Wie zou de broze spin met haar zwakke steek kunnen schaden?
En wie zou niet gebeten door een onverbiddelijke slang sterven?
Toch overwint de spin hem zegevierend als ze hem aanvalt,
en doorboort de grote kop met haar kleine angel.
5[regelnummer]
Hoe komt het dat de slang, getroffen door de kleine vijand, sterft?
De slang lag stil en de vijand was waakzaam.
Hoe makkelijk is het een hinderlaag te leggen voor wie zoiets niet vreest!
Het is nodig om hem te vrezen, voor wie je geen enkele vrees kent. Ga naar eind4
| |
XXXVII.B.3
Vrees je vijand, ook al is hij klein.Ga naar eind5
De spin, hoewel het een zwak en klein beestje is, doorboort niettemin soms de kop van een grote slang. Wie niets vreest, wordt gemakkelijk getroffen. Vriend, heb vrees voor diegene die nooit gevreesd wordt.
| |
XXXVII.B.4.a
Juvenalis, Saturae, VI, 292-293.
‘Tegenwoordig lijden wij aan te lange vredestijd, en meer dan welke strijd is weeldezucht de wraak voor 't knechten van zovele landen.’Ga naar eind6
| |
XXXVII.B.4.b
Seneca, Agamemnon, I, 799.
Wat kan een overwinnaar vrezen? Dat wat hij niet vreest.Ga naar eind7
| |
XXXVII.B.4.c
Dominicus Baudius, Dissertatiuncula super induciis belli Belgici. S.l. 1609.Ga naar eind8
Niemand wordt gemakkelijker overwonnen dan wie niets vreest en niet is voorbereid op het bieden van weerstand.
| |
| |
| |
XXXVII.B.5
Door onbezorgdheid zorg.
‘Grotere troepen worden soms verslagen door kleinere, en machtigere door zwakkere’, zegt Halicarnassus.Ga naar eind9 Niets is zo onaantastbaar, of er dreigt wel enig gevaar, zelfs van een zwakke. ‘Zelfs de leeuw wordt wel eens het aas voor de kleinste vogels’, aldus Curtius.Ga naar eind10 Wil je de reden horen? ‘Zorgeloosheid, zowel in openbare als in privé-aangelegenheden, is het zekerste begin van de ondergang; zij die zorgeloos leven, zijn aan alles blootgesteld en bieden als een gemakkelijke prooi hun belagers vele mogelijkheden om onrecht te doen’, zegt een filosoof.Ga naar eind11 ‘Vaak heeft immers een vijand die veracht werd een bloedige strijd geleverd en zijn beroemde volken en vorsten door iets zeer onbelangrijks overwonnen’, zegt Livius.Ga naar eind12 ‘Het past een wijs man een vijand, hoe onbetekenend die ook is, te vrezen’, raadt Seneca aan.Ga naar eind13 Bangheid leert
immers voorzichtigheid en wie op zijn hoede is voor een hinderlaag, loopt er niet gemakkelijk in. Bangheid leidt dus tot zekerheid en hoogmoed tot gevaren; de wijze vermijdt immers het kwaad door op zijn hoede te zijn. ‘Juist in tijden van onbezorgdheid moet de geest zich dus voorbereiden op moeilijkheden, om zich te midden van de gunsten van het lot te sterken tegen zijn onrecht.’Ga naar eind14 Het is een oud spreekwoord dat de moeder van iemand die bang is niet hoeft te huilen.Ga naar eind15
| |
XXXVII.B.6
1 |
heyr-krachten: legers |
|
van: door |
2 |
Halicarnas: Dionysius van Halicarnassus |
|
vast: onaantastbaar, standvastig |
5-6 |
soo ... saecken: zowel ten overstaan van algemene als persoonlijke kwesties |
7 |
achterdencken: bezorgdheid, vrees, argwaan |
|
als open: als het ware onbeschermd, openbaar. Cats wil met deze vergelijking zeggen dat ze door hun openhartigheid en zorgeloosheid een dankbaar slachtoffer vormen. In zijn Spiegel formuleert hij het aldus: ‘Niemant wort lichter bedrogen, dan die veel vertrout.’Ga naar eind16 |
8 |
ghehoint: bedrogen |
11 |
Livius: Zie noot 12. |
13 |
lagen: hinderlagen |
17-18 |
Die ... eere: Suringar gaat naar aanleiding van het spreekwoord ‘Ubi timor, ibi et pudor’ uitgebreid in op dit gezegde en zijn varianten (1873, 440-442, nr. ccxxxiii). |
18 |
by-spreucke: gezegde, zie noot 15. In het proza van 1618 komt de laatste opmerking ofte met de by-spreuke ... selden nog niet voor. |
| |
XXXVII.C.1
motto |
Mattheus 26:41. Zie ook het motto boven c.2. |
2 |
Een directe aansluiting bij de embleemprent. |
4 |
strael: angel (wnt xv, 2043, i, dp). Bij Rösel van Rosenhof 1765-1783 (iv, 198-199 en afb. xxxvii) is er sprake van twee vangklauwen die op een geliddeel staan. Aan het andere einde zijn ze bezet met een dubbele rij zwarte tanden ‘waarin een beweegelyke klaauw, gelyk het Lemmer van een knipmes in 't hegt, beslooten ligt [...]. In deeze klaauwen heeft Leeuwenhoek, aan 't uiterste einde, eene opening ontdekt; waaruit, volgens zyne meening, waarschynlyk de stoffe |
| |
| |
|
vloeit, welke wy vergift noemen [...].’ Vgl. ook de commentaar. |
|
prent: steekt |
5 |
sit en gaept: zit te gapen |
7 |
ondienst: schade |
8 |
weelde: Zie voor de vele negatieve spreekwoorden over de weelde, zoals bijvoorbeeld ‘Hij die een man was in den nood, die blijft wel onder weelde dood’ en ‘In weelde: zie toe!’: Harrebomée, i, 60 en 445. |
|
gif: Het woord gif wordt vooral gebruikt met betrekking tot venijnspuwende dieren; met ‘spinnekop’ wordt een venijnzuigend en vergiftig dier aangeduid (vgl. wnt iv, 2327 en xiv, 2830). |
| |
XXXVII.C.2
Wat slaapt u? Sta op en bid dat u niet in verzoeking komt.Ga naar eind17
Terwijl de slang in het groene gras, gewarmd door de ochtendzon, Ga naar eind18
zijn tijd lui in niets doen doorbrengt,
maakt zich van boven een spin aan een dunne draad los
en richt de slang te gronde met zijn kleine angel.
5[regelnummer]
Ledigheid bergt gif in zich, en voorspoed venijn.
Door genietingen staat voor de geest de weg open naar zonden.
Wijs de verleidingen van genietingen af, jongen, wijs rust af
| |
XXXVII.C.3
Uit ledigheid alle zonde.Ga naar eind20
De spin durft de slang nooit aan te vallen, behalve wanneer zij luierend ligt te rusten in het bos. Niemand wordt gemakkelijker door de verleider verrast, dan iemand wiens zinnen door ledigheid in beslag zijn genomen.
| |
XXXVII.C.4.a
[Moet zijn:] Mattheus 13:25, ‘En toen de mensen sliepen, kwam zijn vijand, en zaaide onkruid midden in de tarwe.’
| |
XXXVII.C.4.b
Hieronymus, Epistulae, CXXV, II (939).Ga naar eind21
Geef u enige moeite dat de duivel u bezig aantreft, want wie zich bezighoudt met goede oefening, wordt niet gemakkelijk door de duivel gegrepen.
| |
XXXVII.C.4.c
1 Johannes 5:18, ‘Wij weten, dat een ieder, die uit God geboren is, niet zondigt; maar die uit God geboren is, bewaart zichzelf, en de boze vat hem niet.’
| |
XXXVII.C.5
Laat de duivel u niet in ledigheid aantreffen.
‘De ziel is een woning voor zonde of deugd’, zegt Philo.Ga naar eind22 Of zoals Bernardus het uitdrukt: ‘Het hart van de mens draait als een molensteen snel rond en maalt alles wat erop gelegd wordt; als er echter niets opgelegd wordt, vermaalt het zichzelf.’Ga naar eind23 Alles wordt slechter door nietsdoen. Een steen die niet wordt omgewenteld, raakt bedekt door mos.Ga naar eind24 Als men ijzer niet gebruikt, wordt het aangetast door roest; als water niet in beweging is, bederft het; een weggelegd kledingstuk geeft huisvesting aan motten; een geest in ledigheid wordt een woning voor zonden. De wijze zegt in Spreuken 24:30, ‘Ik ging door de akker van een
| |
| |
luiaard en zie, hij was helemaal volgegroeid met distels en zijn stenen scheidsmuur was kapot’.Ga naar eind25 De apostel heeft opgemerkt in 1 Timotheus 5 dat weduwen die niets doen, praatziek zijn en dingen zeggen die niet passen.Ga naar eind26 Wat moet ik nog meer zeggen? ‘Ledigheid is de moeder van onbenulligheden en de stiefmoeder van deugden’, zegt Bernardus.Ga naar eind27 In het hele leven is niets zo slecht voor een goede geest als niets doen. Laten we altijd iets eervols doen, om te voorkomen dat of God, wanneer Hij ons bezoekt, of de duivel, wanneer hij ons verleidt, ons lusteloos en nietsdoend aantreft.Ga naar eind28
| |
XXXVII.C.6
1 |
Philo: Zie noot 22. |
2 |
Bernardus: Zie noot 23. |
4 |
ledich: ongebruikt |
5 |
sick: (neven)vorm van het wederkerend voornaamwoord ‘zich’. Over deze vorm: Weijnen, 49, § 51; en Hermkens en Van de Ketterij 1980, 95, § 2.4. |
6-7 |
overloopen: begroeid |
7 |
ruychte: onkruid |
5-7 |
Een ... ruychte: Zie over dit erasmiaanse spreekwoord noot 24. |
7 |
Als ... roest het: Vgl. wnt xiii, 821 en Stoett, 1964 met een toepasselijk citaat uit Tuinman: ‘Dat is een spreekwoord ontleent aan 't yzer, dat wanneer het gebruikt word, blank blyft; maar wanneer het stil ligt, uitslaat, ineet, en verderft. Men past dit aardig toe op menschen, die door eene vadzige ledigheid, in zich zelven onbequaam worden, en als vervuilen en verroesten.’ |
9 |
schieters: benaming voor verschillende insecten, zoals het zilvervisje of de suikergast, bepaalde motten, en kokerjuffers of schietmotten (wnt xiv, 594) |
|
ydel ghemoet: werkloze geest |
10 |
Een ledich ... oorkussen: nietsdoen leidt tot allerlei kwaad. Zie voor dit bekende spreekwoord: wnt viii, i, 1227; Stoett, 1347 en Ripa 1644, 282a. |
10-11 |
de wijseman: Salomo, zie noot 25. |
13 |
de Apostel: Nl. Paulus, zie noot 26. Vgl. ook Ripa 1644, 488a. |
14-15 |
ledicheyt ... deuchden: Uitspraak van Bernardus, zie noot 27. |
16 |
besoecken: opzoeken, benaderen |
17-18 |
eerlijcke oeffeninghen: achtenswaardige, betamelijke bezigheden |
| |
Commentaar
Het overrompelende gedrag van de spin tegenover de slang dient allereerst om aan te geven dat iemand die zijn tijd verluiert of niets onderneemt, grote kans loopt door de liefde te worden overvallen. Afwachten hoe de prikkel van de lust zal toeslaan, wordt negatief beoordeeld want het betekent een verwaarlozing van je taak of plicht. De citaten die Cats hierbij aanhaalt, laten zien dat de koppeling tussen liefde en nietsdoen traditioneel is. Coornhert had, in navolging van Ovidius, in Zedekunst dat is wellevenskunste opgemerkt dat ‘ledighheyd de voedster ende naarstigheyd de vernielster is vande onkuysche minne’, en de liefde een bezigheid van de onledigen genoemd: ‘minnen is der ledigher onlede.’Ga naar eind29
De zorgeloosheid staat centraal in de tweede duiding. Het gevaar (het schuilt in een onverwachte hoek) moet men nooit verachten en waakzaamheid is te allen tijde geboden, tegenover onbevreesden, maar evenzeer tegenover zwakken. Tot slot leidt de emblematische zingeving naar het afwijzen van de weelde en het genot. De duivel, de ‘overste van de macht der lucht’ en kenner van de zwakheden
| |
| |
in de menselijke ziel, ligt immers permanent op de loer en verrast hen die niets doen. In een oproep tot eervolle bezigheden wordt nu gepleit voor waakzaamheid in geestelijke zin.Ga naar eind30
Bekend van de landspin, die hoort tot de klasse der kleefspinnen, is dat zij ‘zit aan de stammen der boomen, aan de muuren of wanden, met uitgebreide pooten, als of zy 'er aan vast gekleefd ware [...].’Ga naar eind31 Ook van de spinnen die een perpendiculair of loodrecht spinsel maken (onder meer de kruisspin) en van de hoekspinnen wordt gezegd dat zij zich in bossen ophouden. Een spin heeft acht poten - wat ook te zien is op de prent - met zijn inleding aan het voorste deel van het lijf of de borst.Ga naar eind32
Cats heeft het hier over de luiheid van de slang, die toch beter zou moeten weten. Het dier staat immers onder andere bekend als attribuut én symbool van de Voorzichtigheid (Prudentia) en Wijsheid (Sapientia), overeenkomstig Mattheus 10:16, ‘Weest dan voorzichtig gelijk de slangen.’ Door aan te geven dat zelfs de slang overwonnen kan worden door een nietig spinnetje, krijgt de les meer nadruk.Ga naar eind33
Het vertrekpunt van het embleem moet gezocht worden in een passage over de vijandigheid tussen bepaalde diersoorten, opgenomen in Plinius' Naturalis historia. Na gesteld te hebben dat de kleinste dieren evengoed aanvallen doen, geeft Plinius het voorbeeld van de spin die vanaf een tak afdaalt langs zijn draad tot boven het hoofd van een slang, die heerlijk uitgestrekt in de schaduw van die boom ligt. Vervolgens bijt de spin zo gewelddadig in de kop van de slang dat het dier sissend en duizelend rondtolt, niet in staat de draad waaraan zijn aanvaller hangt te breken, of te vluchten. Zijn enige vooruitzicht is de dood.Ga naar eind34 Aristoteles beschrijft in De historia animalium de kleine tarantula, de bijtende wolfspin, die agressief en springlustig is; en volgens Plinius heeft de myrmecion, een giftige spin, een beet die even pijnlijk is als een wespensteek. Wolfspinnen (Lycosidae en Pisauridae) jagen overdag op hun prooi en verrassen deze door een onverhoedse sprong of snelle ren.Ga naar eind35
De spin en de slang komen reeds voor als impresa op het portret van de Spaanse schrijver Mateo Alemán (1547-1615). De auteur die zijn ene hand laat rusten op een boek, wijst met zijn rechterhand naar een schildje in de bovenhoek, waar, boven het motto ‘Ab insidiis non est prudentia’ (Tegen hinderlagen kun je je niet wapenen met inzicht) het motief is uitgebeeld. Van het portret bestaan twee versies, één in kopergravure, de ander als houtsnede. De gravure is voor het eerst opgenomen in de editio princeps van Primera parte de Guzmán de Alfarache. Madrid 1599 bij Varez de Castro (afb. 37.1); de houtsnede zit voorin de uitgave die het jaar daarop, eveneens in Madrid, maar nu bij Herederos de Juan Yñiguez de Lequerica verscheen, en later opduikt in Ortografiá castellana. Mexico 1609. De schelmenroman Guzmán de Alfarache, alataya de la vida humana, waarvan al in 1600 een Franse uitgave uitkwam, was bijzonder populair. In totaal zijn er acht uitgaven met het portret, alle gepubliceerd vóór 1614, waardoor het niet uitgesloten is dat Cats het portret en dus het devies, onder ogen heeft gehad (vgl. ook het portret van Cats als frontispice van deel twee van deze studie uitgave).Ga naar eind36
Alemán verwijst in de roman Guzmán (ii, i, viii) expliciet naar het devies: ‘Chacun, à ses fins, veut user de tromperie contre qui est sûr de soi, comme le déclare une devise où l'on voit un serpent endormi et une araignée descendant en tapinois pour le mordre au cervelet et le tuer, et dont la légende dit: “Il n'est
| |
| |
prudence qui resiste à tromperie.” Car c'est sottise de croire que le prudent peut se garder de qui le guette.’Ga naar eind37
Een navolging van het embleem van Cats is te vinden in Johann Michael Dillherrs Himmel und Erden uit 1674. De sterk stralende zon, de neersuizende spin en de luierende slang komen duidelijk overeen met de embleemprent. Dillherr breidde de voorstelling echter uit met enig bijwerk, dat een belangrijk deel van de duiding prijsgeeft: vanuit de bosjes vuurt Cupido een liefdespijl af op een vrouw die zich lui tegen de stam van de boom heeft neergevlijd (afb. 37.2).Ga naar eind38 Cats' spin en slang komen bovendien precies zo terug op een houten drinkkan die zich bevindt in de collectie van het Nationalmuseum te Kopenhagen; zij is gemaakt door Samuel Halvor Søn (afb. 37.3).Ga naar eind39
Een variant op het thema vormt een uitbeelding van een kameleon die vanaf een boomtak een afgrijselijke slang onder hem met gif bespuwt. Deze aanval werd onder meer verwerkt door Paolo Aresi in Liber de ss. papis, episcopis, religionum fundatoribus ..., met als motto ‘Plagae illius non est sanitas’ (In zijn slagen schuilt geen gezondheid). Het bijschrift zegt dat hij die anderen dodelijk treft, nu zelf wordt getroffen (afb. 37.4).Ga naar eind40
| |
Bewerking en navolging
Amoris divini et humani antipathia 1629, i, xxi. |
Samuel Halvor Søn, drinkkan 1663. |
Dillherr 1674, 121, nr. xxi. |
Van Vreeswyk 1675-1, 224. |
Den Elger 1703, 362 (‘Ledigheid voed liefde’). |
| |
Literatuur
Van Es 1962-2, 20-22. |
Emblemata 1967, 632-634. |
|
-
eind1
- Letterlijk opgenomen in: Opera omnia, ii. Basel 1547, 1012 c. Met overigens als toevoeging in de boektitel: ‘Incerto autore’.
-
eind2
- Vgl. ed. Genève 1615, 397: ‘Bonos viros imagines deorum esse. Amorem, vacantium occupationem.’ Vert. Ferwerda en Eykman 1989, 194-195: ‘Goede mensen noemde hij beelden van goden, en de liefde de drukke bezigheid van mensen die niets te doen hebben.’ Ook aangehaald door Langius (98 A).
-
eind3
- Cats heeft Quaeritur, Ovidius ‘Quaeritis’; ook Langius, aan wie Cats het citaat zal hebben ontleend, heeft de eerste vorm (326 b en 933 b). Aegisthus was de ‘vriend’ van Clytaemnestra die samen met haar Agamemnon vermoordde.
-
eind4
- Vgl. het citaat onder b.4.b.
-
eind5
- Vgl. Le Roux 1859, II, 279: ‘Crains l'ennemy qui moins appert’.
-
eind6
- Vert. d'Hane-Scheltema 1984, 74.
-
eind7
- De vraag komt van Agamemnon, het antwoord is van Cassandra.
-
eind8
- De Leidse hoogleraar en historicus Baudius, ofte wel Dominique Bauldier (1561-1613) publiceerde dit tractaat in 1609 onder zijn pseudoniem Latinus Pacatus. De inzet van het citaat dat Cats hier geeft, is een nagenoeg letterlijke ontlening aan wat Baudius stelt: ‘Nec quemquam facilius opprimi quam qui nihil metuat.’ Het bieden van weerstand komt pas verderop ter sprake: ‘nulla vi postea pares ad resistendum esse possimus’ (later zouden we met geen enkele vorm van geweld in staat kunnen zijn weerstand te bieden); KB Pamflet 1566, resp. 4 en 11. De tekst werd tevens opgenomen in het overzichtswerk Libri tres de induciis belli Belgici, gedrukt te Leiden in 1613 (als onderdeel van boek II, 77-96. De citaten op 78 en 84). Zie over Baudius o.a. NNBW VI, 81-82; en P.L.M. Grootens, Dominicus Baudius. Een levensschets uit het Leidse humanistenmilieu 1561-1613. Diss. Nijmegen etc. 1942.
-
eind9
- Het citaat is niet teruggevonden.
-
eind10
- Quintus Curtius Rufus, Historiarum Alexandri magni Macedonis, vii, viii, 15.
-
eind11
- De herkomst van deze uitspraak is niet gevonden. Vgl. voor de inzet het spreekwoord ‘Securitas initium calamitatis’, opgenomen in K.F.W. Wander, Deutsches Sprichwörter Lexikon ... Vijf dln. Leipzig 1867-1880, iv, 551, s.v. ‘Sicherheit’, 4; en de Nederlandse variant ‘Zekerheid maakt rust’; Harrebomée, ii, 234 en 498.
-
eind12
-
Ab urbe condita, xxi, xliii, 11. Ook aangehaald door Langius (563 a).
-
eind13
- Thans toegeschreven aan Publilius Syrus, Sententiae, 294; nog wel opgenomen in de Seneca-uitgave Basel 1515, in de afdeling ‘Proverbia’ (639). Eveneens geciteerd door Langius (634 a).
-
eind14
- Seneca, Epistulae morales, xviii, 6. Vgl. de vertaling van Verhoeven 1980, 56. Ook aangehaald door Langius (1195 a).
-
eind15
- Verwijzing naar Cornelius Nepos, Liber de excellentibus ducibus exterarum gentium (‘Thrasybulus’), viii, ii, 3: ‘Sine causa dici matrem timidi flere non solere’ (Niet zonder reden wordt er gezegd dat de moeder van een vreesachtige meestal niet huilt). Ed. J.C. Rolfe. London etc. 1929, 462-463. Vgl. bovendien Langius (1195 b), die zonder bronopgave in de kolom naast het hieraan voorafgaande Seneca-citaat, het adagium ‘Timidi mater non flet’ (De moeder van een vreesachtige huilt niet) aanhaalt.
-
eind16
- Aangehaald door Suringar 1873, 138, nr. lxxix bij de bespreking van het spreekwoord ‘Fiducia pecunias amisi’ (Door goedgelovigheid heb ik mijn geld verloren).
-
eind17
- Na de vraag volgt het citaat uit Mattheus 26:41, dat eveneens als motto dient boven C.1.
-
eind18
- Eos is de godin van de dageraad.
-
eind19
- Vgl. Efeziërs 2:2 voor deze omschrijving van de duivel.
-
eind20
-
Proverbia III, 194. Vgl. ‘D'oisivité nul honneur ne dignité’, en ‘En oisivité est mere d'impudicité’. Resp. in Meurier 1617, 63 en 137.
-
eind21
-
Opera omnia, I. Paris 1845, 1078 (PL XXII).
-
eind22
- Philo, De opificio mundi, 73: ‘Κακίας δὲ καὶ ὰρετη̑ς ὡς ἄν οἰκος νου̑ς καὶ λόγος’ (Want de ziel en de rede zijn als het ware de woning van zonde en deugd). Ed. F.H. Colson en G.H. Whitaker. Tien dln. en suppl. London etc. 1929-1970, i, 58-59.
-
eind23
- Afkomstig uit het voorheen aan Bernardus toegeschreven: Meditationes devotissimae ad humanae conditionis cognitionem: alias Liber de anima (‘De instabilitate cordis humani’), ix. Ed. Venezia 1575, ii, fol. 215v, l: ‘[Cor hominis] sicut molendinum velociter volvitur, & nihil respuit, sed quicquid imponitur molit: si autem nihil apponitur, seipsum consumit.’ Hier dus met als kleine uitbreiding: ‘& nihil respuit’ (en wijst niets af). Zie ook Opera omnia, iii. Paris 1854, 499 b [23] (pl clxxxiv), hier evenwel ‘Meditationes piissimae de cognitione humanae conditionis’ genoemd. Zie voor een latere parallel in het werk van Huygens: Ter Meer 1991, 63.
-
eind24
- Vgl. Erasmus, Adagia, iii, iv, 74:
‘Saxum volutum non obducitur musco’ (Een rotsblok dat wordt omgewenteld, raakt niet bedekt door mos) en ‘Musco lapis volutus haud obducitur’ (Een steen die wordt omgewenteld, raakt niet bedekt door mos). Hierover: Suringar 1873, 377-382, nr. ccii. Dit Latijns gezegde vormt het thema van één van de gedichten in Cats Spiegel uit 1632 (ii, 86-87; adw 1712, i, 593).
-
eind25
- Salomo in Spreuken 24:30-31.
-
eind26
- Paulus in 1 Timotheus 5:13. Vgl. Calvijns commentaar op deze zendbrief (Schroten 1966, 115).
-
eind27
- Bernardus, De consideratione ad Eugenium papam, ii, xiii, 22: ‘Fugienda proinde otiositas, mater nugarum, noverca virtutum’ (Men dient daarom de ledigheid, de moeder van onbenulligheden en de stiefmoeder van deugden, te vermijden). In: Opera, iii. Ed. Leclercq en Rochais 1963, 429, r. 19-20. Vgl. Werken. Verschillende tractaten 1956, ii, 442. Ook Langius haalde het citaat aan (933 b).
-
eind28
- De spin kan zowel symbool van Christus als van de duivel zijn. Zie Charbonneau 1940, 914-918; voor de koppeling met de duivel: Picinelli 1687, 509 (viii, ii), nr. 93.
-
eind29
- Ed. Becker 1942, 34 en 31. Vgl. ook Ripa 1644, 400a en 594a. Ovidius dichtte in Remedia amoris, 136-140:
Ergo ubi visus eris nostrae medicabilis arti,
Fac monitis fugias otia prima meis.
Haec, ut ames, faciunt, haec quod fecere, tuentur;
Haec sunt iucundi causa cibusque mali.
Otia si tollas, periere Cupidinis arcus,
Contemtaeque iacent et sine luce faces.
Wanneer ik merk dat je ontvankelijk bent voor mijn deskundigheid
gehoorzaam dan mijn raadgevingen en mijd ledigheid boven alles:
die maakt dat je verliefd raakt; die verdedigt wat ze gedaan heeft
die is de oorzaak en het voedsel van het genoeglijk kwaad.
Neem de ledigheid weg en de boog van Cupido is gebroken,
en zijn fakkel ligt veracht en gedoofd.
Ook Hades wordt, wanneer hij zijn aandacht laat verslappen, geraakt door de scherpste pijl van Cupido (Ovidius, Metamorphosen, v, 359-384).
-
eind30
- De omschrijving van de duivel komt uit Efeziërs 2:2; vgl. eveneens Efeziërs 6:12, en Lukas 10:18. Zie voor ‘het kwaad’ dat de spin binnen de christelijke symboliek kan innemen ook H. Biedermann, Knaurs Lexikon der Symbole. München 1989, 415-416.
-
eind31
- Rösel van Rosenhof, iii, 139.
-
eind32
-
Ibid., iv, 185. Zie over de klassen der spinnen (Arachnoidea): iii, 138 en iv, 191-217. Van de Venne heeft of uit het hoofd getekend, of een geïllustreerd dierenboek gebruikt. De spin is niet foutief weergegeven, maar hij vertoont geen gelijkenis met exemplaren uit de natuur. Verder is de kop van de slang veel te groot en de onnatuurlijke manier waarop hij ligt opgerold - een slang zal zich nooit door zijn eigen lussen heen krullen - geeft aan dat het ontwerp niet ‘naar het leven is’, maar ontsproten aan de eigen verbeelding, of teruggaat op een vroeger voorbeeld. Met dank aan W. Hogenes te Amsterdam.
-
eind33
- Zie voor de symboliek van de slang, in bonum et malum, o.m. Charbonneau 1940, 769-778 en Tervarent 1958-1959, 340-346.
-
eind34
- Boek x, xcv (206): ‘Librat araneus se filo in caput serpentis porrectae sub umbra arboris suae tantaque vi morsu cerebrum adprehendit ut stridens subinde et vertigine rotata ne filum quidem pendentis rumpere, adeo non fugere queat, nec finis ante mortem est.’
-
eind35
- Aristoteles, De historia animalium, ix, xxxix (622 b). Plinius geeft een samenvatting van deze paragraaf van Aristoteles in Naturalis historia, xi, xxviii (79-85) en spreekt eveneens van een ‘noxii morsus’, een schadelijke beet. Zie over de wolfspin o.a.: Pater Chrysanthus, Spinachtigen-Arachnida. Nederlandse spinnen. Vierde, herziene druk door P.J. van Helsdingen. Hoogwoud 1980, 3; J.T. Wiebes en J. den Hollander,
Spinachtigen-Arachnida, ii. Nederlandse wolfspinnen. Tweede, uitgebreide en herziene druk. Hoogwoud 1974 (Wetenschappelijke mededelingen van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische vereniging, resp. nr. 141 en nr. 41) en Brehms neue Tierenzyklopädie. Wirbellose 2. Freiburg im Breisgau 1983, xii, 55-61.
Over de myrmecion: Naturalis historia, xxix, xxvii (84 en 87). Keller zegt over de mierachtige ‘Hüpfspinne’ (Salticus formicarius), die tot dezelfde klasse van spinnen gerekend wordt: ‘Sie beschleicht ihre Beute nach Katzenart und stürzt sich auf sie mit plötzlichem Sprung, der fast niemals sein Ziel verfehlt’ (1909-1913, ii, 467; deze aanvalstechniek betekent ook de dood van vele jonge hagedissen, Ibid., ii, 273).
-
eind36
- Zie voor een overzicht van de edities waarin het portret werd opgenomen: R. Foulché-Delbosc, ‘Bibliographie de Mateo Alemán (1598-1615).’ In: Revue hispanique 42 (1918), 481-556, i.h.b. 550-556. Vgl. bovendien Ortografia castellana. Ed. J. Rojas Garcidueñas, met een inleidende studie door T. Navarro. Mexico 1950; en M. Michaud, Mateo Alemán, moraliste chrétien. De l'apologue picaresque à l'apologétique tridentine. Paris 1987. Vgl. in verband met Alemáns motto ook de
volgende zinsnede van Cats in b.5: ‘Metus quippe prudentiam docet; quique insidias timet, haud facile in eas impingit’ (Bangheid leert immers voorzichtigheid en wie op zijn hoede is voor een hinderlaag, loopt er niet gemakkelijk in). Met dank aan S. López Poza te La Coruña en K. Porteman te Leuven die mij op het spoor van het portret hebben gezet.
-
eind37
- Ook in i, ii, iv maakt Alemán er een toespeling op: ‘Nous vivons aux aguets les uns des autres, comme fait le chat de la souris, et du serpent l'araigne, qui, lorsqu'elle le trouve en nonchaloir, se coule le long d'un fil, s'agrippe à sa nuque qu'elle étreint étroitement, et ne le quitte qu'elle ne l'ait mis à mort de son venin.’ De plaatsen in de Spaanse tekst: Guzmán de Alfarache. Ed. S. Gili y Gaya. Vijf dln. Madrid 1936-1946, iii, 199 en ii, 54 (Clásicos castellanos). De Franse vertaling, Le gueuz ou la vie de Guzman d'Alfarache, guette-chemin de vie humaine. Geciteerd naar: Romans picaresques espagnols. Vert. M. Molho en J.-F. Reille. S.l. 1968, 446 en 207. De Nederlandse bewerking van 1655 is erg vrij en incompleet.
-
eind38
- Ed. Nürnberg 1674, 121, nr. xxi. Er bestaat overeenkomst tussen deze prent en een houtsnede van Caspar David Friedrich getiteld ‘Melancholie’ (ca. 1801). Hierop zit een vrouw, haar hoofd steunend op haar hand, tussen twee bomen waar een spinneweb tussen geweven is. Zie: J. Bialostocki, ‘Romantische Ikonographie.’ In: Stil und Ikonographie. Studien zur Kunstwissenschaft. Verbesserte Neuausgabe. Köln 1981, 214-242, i.h.b. 221 en afb. 33.
-
eind39
- Vgl. voor de verwerking van andere embleemprenten in de houtsnijkunst de emblemen x, xix en xlii. Hier luidt het motto: oberuit. incautos. Over deze kan: Billeskov Jansen 1956 en Billeskov Jansen 1962.
-
eind40
- Ed. Frankfurt am Main 1702, ii, 277, nr. xxiv. Ook opgenomen in Aresi's Imprese sacre con triplicati discorsi ... Acht dln. Venezia 1629-1640, v, ii, 1243, [nr. xcx].
|