| |
| |
| |
XXXV Speel, maar eerbaar.
Prent
Aan een watertje in een landschap spelen vijf muizen rondom een opgerolde egel. Rechts staat mogelijk een boomstronk. Op de achtergrond zijn de contouren van een stad te zien.Ga naar eind1
Gesigneerd onder de snuit van het voorste muisje: js.
Afmeting: 12,5 × 12,5 cm.
| |
XXXV.A.1
motto |
Als je doeken draagt (in de betekenis van ‘vrouwenkledingstuk’, zoals een hals- of hoofddoek), kijk dan uit voor plaatsen die niet te vertrouwen zijn (voor stille plekjes) |
1 |
sijnen ... rapen: zijn voedsel naar zich toe te halen |
2 |
liggen gapen: met zijn bek open liggen wachten om toe te happen, begerig naar voedsel (vgl. wnt iv, 272, 2, 1, dp) |
3 |
schout: schuwt |
|
gat: hol; hier: de bek van het beest |
5 |
heus en open: oprecht en openlijk; mogelijk ook met de bijbetekenis ‘op gepaste afstand’ (vgl. motto a.2) |
|
sluypers boecken: plaatsen waar stiekemerds zich ophouden |
6 |
lagen: valstrikken, hinderlagen |
|
doecken: vrouwen (vgl. het motto) |
7 |
Venus wicht: Cupido. Zie voor uitbeeldingen van Cupido's blindheid, de annotatie bij ‘Aen den verstandighen leser op de titel-prent’, r. 8 (Preliminaria, 1). |
8 |
sijn bejagh: dat wat hij najaagt |
|
in het duyster: Grapje met de geblinddoekte Cupido (r. 7) die in het duister doolt. |
| |
| |
| |
XXXV.A.2
Speel, maar eerbaar.
Wanneer de egel, zich tot een bol oprollend, voor de muizen een hinderlaag legt,
doet hij hij het voorkomen alsof op de plek waar hij zijn snuit heeft een hol is.
De muizen trippelen vrijuit over het gras in hun buurt,
maar als er één naar het onechte hol rent, is het met hem gedaan.
5[regelnummer]
Onze Venus eist schone handen en een eerlijk hart
en vlucht voor het duister en voor onzichtbare diepten.
Hij wordt gestraft die meent dat stiekeme liefdes bedekt moeten worden door
een schandelijke duisternis
en wiens vreugden een misdaad in zich bergen.
| |
XXXV.A.3
Vermaken, zonder je te laten bedriegen.
De muizen ondervinden geen schade en voelen geen enkele smart wanneer ze openlijk spelen en in het vrije veld rondspringen. Maar ziedaar, ze zijn verloren als ze deugnieten worden. In het spel moet men binnen de perken blijven.Ga naar eind2
| |
XXXV.A.4.a
Plutarchus, Moralia (‘Fragmenta. De amore’), 138.Ga naar eind3
Het is alleraangenaamst naar mooie vrouwen te kijken, maar men kan ze niet zonder gevaar aanraken of beroeren.
| |
XXXV.A.4.b
Plautus, Trinummus, 240.
De liefde tot kroeglopen is het verderf der mannen.Ga naar eind4
| |
XXXV.A.4.c
Cicero, Pro Marco Caelio oratio, XVIII, 42.Ga naar eind5
Laat aan die leeftijd iets gegund worden, laat de jeugd wat vrijer zijn; laat niet alles aan genietingen ontzegd worden. Mits het volgende voorschrift en de volgende beperking in deze aangehouden worden: dat de jeugd haar eigen eer bewaart en niet die van een ander bederft en de eerbaren geen smaad, de ongerepten geen bederf en de goeden geen schande brengt.
| |
XXXV.B.1
motto |
Bewerking van het motto boven b.2. |
1 |
kloot: bol |
2 |
den ... rapen: Vgl. a.1, r. 1. |
5 |
weligh: uitgelaten |
6 |
eerste: eerdere, aanvankelijke |
8 |
met vollen monde: volledig |
| |
XXXV.B.2
Men verdraagt het kleine, om het grote te bemachtigen.Ga naar eind6
De egel wordt een bol en in het midden van de bol verstopt hij zijn kop,
en slim trekt hij zijn bek samen tot een klein holletje:
de muis gaat het schild van stekels rond, zich er niet van bewust dat op hem gejaagd wordt.
Ongestraft stapt hij dan heen en weer.
5[regelnummer]
Maar gaat hij de verborgen schuilhoek in, het hol dat niet het zijne is,
| |
| |
pas dan zal de egel voor zijn prooi voor de dag komen.
Om te bedriegen wanneer het denkt dat het de moeite waard is,
verwerft groot bedrog zich eerst vertrouwen in kleine zaken. Ga naar eind7
| |
XXXV.B.3
Een beetje verdragen om alles te kunnen pakken.
Wanneer de egel de sprongen van de muis duldt, dan is dat enkel en alleen om de deur van zijn plannen open te zetten. Vertrouw nooit de sluwe vos die een stukje van zijn rechten prijsgeeft, want het is om alles te kunnen roven.
| |
XXXV.B.4.a
Persius, Saturae, V, 116-117.
Je houdt je oude huidje en al ben je mooi van uiterlijk, diep verborgen in je hart draag je een roofzuchtige vos.Ga naar eind8
| |
XXXV.B.4.b
Livius, Ab urbe condita, XXVIII, XLII, 7.Ga naar eind9
Bedrog verwerft zich eerst vertrouwen in kleine zaken, om wanneer het de moeite waard is, met groot voordeel te kunnen bedriegen.
| |
XXXV.B.5
Men verdraagt het kleine, om het grote te bemachtigen.
Volgens mij heeft Guicciardini heel juist opgemerkt met betrekking tot de tijd waarin wij leven en de zaak die wij nu behandelen, dat niemand gemakkelijker de anderen bedriegt dan hij die dat gewend is en de reputatie heeft hen niet te bedriegen.Ga naar eind10 Hij zegt: ‘Niemand bedriegt gemakkelijker dan hij die de reputatie heeft niet te bedriegen.’ Hetzelfde, maar in andere woorden, zegt Cicero: ‘Maar van alle vormen van onrecht is geen enkel ernstiger dan die van hen die juist wanneer ze bedriegen de schijn ophouden goed te zijn.’Ga naar eind11 Als je een schorpioen in handen neemt, lijkt hij een tijdje te spelen, maar treft hij je spoedig met zijn gekromde staart. Wie listen met listen begint, is een eenvoudige bedrieger. De listiger lieden hebben de gewoonte eerst enkele daden van goede trouw te verrichten en daarna kwaad te doen. Zij die vogels proberen te vangen of jagen, bedriegen de vogels of de beesten gemakkelijker als ze dit doen terwijl ze pretenderen iets anders te doen, namelijk een stukje lopen of de landerijen bewerken. Bij het pakken van mensen gaat het evenzo. Cicero zegt: ‘De geest van een bedrieger wordt door vele omhulsels van voorwendsels bedekt en door een soort gordijnen omhuld; het voorhoofd, de ogen en het gelaat liegen heel vaak, maar de woorden nog het vaakst.’Ga naar eind12 ‘Een kracht, toereikend voor reusachtige werkzaamheden, is des te feller naarmate hij naar buiten meer sloomheid en traagheid tentoonspreidt’, zegt Tacitus.Ga naar eind13 Pas op, pas op voor die sluwe vossen.
| |
XXXV.B.6
1 |
Guicciard.: Guicciardini, zie noot 10. |
3 |
ghehandelt: vastgepakt. Aan het achterlijf van de schorpioen zit een angel die vergif afscheidt. Vgl. ook Ripa 1644, 29-30. |
5 |
slimste: ergste |
6 |
afgeveerdicht ... zijn: die hier meer bekwaam en listig in zijn (vgl. wnt i, 1706, Aanm. en wnt Suppl. 1, 747) |
| |
| |
7-8 |
spelen ... personagie: spelen pas daarna hun rol, brengen pas daarna hun slechte plannen ten uitvoer |
8 |
Voghelaers: vogelvangers |
9 |
slechtelijck: eenvoudigweg, onnozel |
11 |
verstricken: bedriegen |
11-12 |
schalcken: sluwe personen |
13 |
open: kans |
14 |
tasten ... toe: slaan gretig hun slag. Vgl. wnt vii, ii, 4563 en Harrebomée, i, 420: ‘Hij zit gaarne met de knokkels in het vet’. |
21 |
lincker: bedrieger |
23 |
die hem wacht: die op zijn hoede is |
| |
XXXV.C.1
motto |
1 Petrus 5:8, ‘Weest nuchter en waakt; want uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een briesende leeuw, zoekende, wie hij zou kunnen verslinden.’ |
1 |
ghemeene ganghen: wijze waarop hij zich gewoonlijk gedraagt |
3 |
grage: gulzige |
5 |
De ... mensch: De Physiologus vergelijkt de egel met de kwade geest. Zie ed. Seel 1967, 15 en 79. |
|
even dese vonden: precies dezelfde streken |
6 |
lieve sonden: zonden die lang gekoesterd, ingeworteld zijn (vgl. ‘boezemzonde’ wnt iii, i, 242 met de vermelding lievelingszonde). Zie ook c.3, r. 3. |
8 |
Gelet op de parallel met het citaat van Ambrosius [lees: Gregorius], waarin de ydelen eersucht wordt genoemd, nadat de vleselijke lust ter sprake is gebracht (zie c.6), kan deze regel in combinatie met de vorige zoiets betekenen als: Wie ijdelheid nastreeft, raakt erin verstrikt; of: Wie najaagt wat geen enkel belang heeft, gaat eraan te gronde. ‘Wind’ kan behalve op vluchtige, ijdele zaken (symbool van vanitas) ook betrekking hebben op praalzucht of snoeverij (symbool van superbia); vgl. wnt xxvi, 829-833, i, 1, 4, α-β, en 843, 1, 11, 14.
Van Vloten zag het anders en verwees naar het Latijnse gedicht waar de naam van Bacchus valt; hij annoteerde in 1862 daarom bij wint: ‘misschien wijn te lezen’. Het Nederlandse gedicht in 1618 biedt voor deze lezing weinig houvast en het binnenrijm wint - bemint zou hierdoor verdwijnen. Vgl. in dit verband wel de zegswijzen: ‘Door wijn, door vrouwen en door spel, de man wordt lachend arm wel’ en ‘De wijn, de vrouwen en het spel zijn de drie trappen waarlangs men in de hel afklimt’ (wnt xxvi, 271). |
| |
XXXV.C.2
Wat voorgehouden wordt, zet in beweging.Ga naar eind14
De egel wordt een bol, wanneer hij voor de muis een hinderlaag legt
en hij ligt als een kluwen met onbeweeglijk lichaam op de grond.
Zijn snuit gaat schuil in het midden, en wanneer het muisje denkt dat het een hol is,
gaat het er in en zal het niet meer naar zijn vriendjes terugkeren.
5[regelnummer]
Wanneer de koning van de Onderwereld de ondeugd kent die ieder koestert,
verleidt hij ons hart door die ondeugd voor te houden.
De veelvraat wordt gepakt door hem voedsel, de drankzuchtige door hem
en de wellusteling wordt het hoofd op hol gebracht, opgewekt door de aanblik van een meisje.
| |
| |
| |
XXXV.C.3
2 Corinthiërs 11:3, Ik ben bang dat zoals de slang Eva door zijn arglistigheid bedrogen heeft, op gelijke wijze uw zinnen in zekere zin bedorven worden.
De duivel is een bedrieger, geheel met dezelfde sluwheid waarmee de egel de muizen in de velden misleidt. Hij weet goed welke zonde ieder in het hart koestert: met die kennis valt hij ons aan. Och, vrees toch het onheil!
| |
XXXV.C.4
Gregorius, Moralia in Iob, XXIX, XXII, 45.Ga naar eind15
De tegenstrever ziet eerst ieders neigingen en legt dan de strikken van de verzoeking aan. Want de één heeft een opgewekt karakter, de ander een droevig, weer een ander een bang of een hoogmoedig karakter. Om dus gemakkelijk met listen te vangen, bereidt de tegenstrever bedrog dat nauw grenst aan de neigingen en omdat genot het dichtst bij blijdschap ligt, stelt hij mensen met een opgewekt karakter een luxe leven voor. En omdat droefheid gemakkelijk in woede overgaat, overhandigt hij mensen met een droevig karakter de beker van de tweedracht. En omdat mensen met een bang karakter kwellingen vrezen, dreigt hij vreesachtigen met verschrikkingen. En omdat hij ziet dat mensen met een hoogmoedig karakter door lof nog hoogmoediger worden, verleidt hij hen tot wat hij maar wil door verleidelijke gunsten.
| |
XXXV.C.5
Wat voorgehouden wordt, zet in beweging.
‘We zijn er zeker van dat de duivel de innerlijke bewegingen van de ziel niet ziet’, zegt Augustinus. ‘Alleen Hij beoordeelt immers de zielen, tot Wie gezegd wordt: Gij alleen kent de harten van de mensenkinderen.Ga naar eind16 Dat hij toch op grond van meer uiterlijke kenmerken en tekens de natuurlijke neigingen van de mensen goed kent, is duidelijk genoeg; dit kan zelfs gemakkelijk daaruit opgemaakt worden, dat hij zo doortrapt de valstrikken voor ieders aard weet te leggen. De visser vist niet op elk soort vissen met dezelfde list, maar hij bereidt aas naar ieders smaak. De vogelvanger bedriegt de vogels niet op één manier, maar de ene soort met de fluit, de andere met strikken en een derde met vogellijm. ‘De tegenstrever van het menselijk geslacht bekijkt ieders aard en aan welke fout deze verwant is (zoals Ambrosius terecht opmerkt) en hij houdt de mens iets van dien aard voor, waarvan hij weet dat de geest er gemakkelijker toe neigt. Hij houdt bijvoorbeeld de mensen met een vriendelijk en opgeruimd karakter een luxe leven, ijdele roem en dergelijke voor, de felle mensen toorn, hoogmoed en wreedheid.’Ga naar eind17 Wat moeten wij doen om de zo sluwe en heethoofdige vijand te weerstaan? Zeker wanneer wij moeten strijden tegen vorsten, machten en geesten der ongerechtigheid, tegen de wapens van de duivel, wat blijft ons over dan de wapenrusting Gods aan te trekken, naar het vermaan van de apostel in Efeziërs 6:11.Ga naar eind18
| |
XXXV.C.6
1 |
des: daarvan, nl. dat de duyvel... |
|
Augustinus: Zie noot 16. |
3 |
dien: Nl. God. |
3-4 |
ghy ... kinderen: 1 Koningen 8:39. |
4-5 |
onsen vyant: Nl. de duyvel, r. 1. |
5 |
natuerlijcke beweginghe: aandriften, aangeboren neigingen |
| |
| |
6 |
ghebaer: gedrag |
|
afgenomen: afgeleid, geleerd te kennen (wnt i, 1219, g, 2, b) |
8 |
ghenegentheden: aard, neigingen |
10 |
sonderlinge grepe: bijzondere techniek |
11 |
Ambrosius: Bedoeld wordt Gregorius; zie noot 17. |
12 |
daer ... aen: daarop baseert hij zijn valstrikken |
15 |
harder: stugger, norser |
16 |
Wat raed?: Welke raad (is hier de beste)? Cats presenteert zich hier duidelijk als raadgever. |
|
nademael ... hebben: aangezien wij moeten strijden |
17-19 |
tegens de wapenen ... Godes: Verwerking van Efeziërs 16:11-13, vgl. noot 18. |
20 |
Na: Overeenkomstig |
21 |
ons beweghen: ons gemoed bestoken |
22 |
weeligh: zinnelijk, wulps |
26 |
Heete breynen: heethoofden, driftkoppen |
| |
Commentaar
Al in de oudheid en toch zeker tot in de late negentiende eeuw hield men egels als huisdier ter verdelging van muizen en (giftige) slangen. Op een Corinthische vaas is de Erinaceus europaeus voorgesteld bij het vertrek van de legendarische ziener Amphiaraos. Het dier staat naast de ingang van het huis, klaarblijkelijk als huisdier. Daartoe leende het zich uitstekend omdat het goedaardig is en ongedierte, in het bijzonder muizen, weet te verschalken. De kat heeft de egel vervolgens van deze plaats verdrongen.Ga naar eind19
Met zijn zesendertig tanden voedt de egel zich behalve met insecten, vruchten, zaden, regenwormen, sprinkhanen en vogels, ook met kleine zoogdieren waaronder de muis. Hij is, zoals verbaasde ooggetuigen hebben beschreven, in staat om met wijdopengesperde bek zijn prooi bliksemsnel te pakken.Ga naar eind20
Toch gaat het in de literatuur meestal niet over de aanvallende maar over de zich verdedigende egel, die als stekelige bal het gevaar moeiteloos afwentelt. Archilochos - bijvoorbeeld - schreef, geïmponeerd door de eenvoudige én passieve, maar effectieve verdediging van de egel:
De vos kent vele trucs, de egel slechts één grote.
Dezelfde gedachte vindt men terug bij Plutarchus, Zenobius en bij de Griekse dichter Ion van Chius (ca. 490-422).Ga naar eind21 Dat een egel in staat is een slang van zich af te houden, is onder meer terug te vinden in een fabel van de Italiaan Laurentius Abstemius (ca. 1435-1508). ‘De erinatio viperam hospitem eiiciente’ (De egel die de vijandige slang eruit gooit) heet de vertelling waarin de slang die in het hol van de egel gekropen is, probeert toe te slaan maar gestoken door de stekels uiteindelijk met hevige pijnen afdruipt.Ga naar eind22
De slinkse daad van de egel, die nietsvermoedende muizen te grazen neemt, dient in Cats' embleem als waarschuwing voor de jeugd voor wie het gevaar op de loer ligt. Dat je deelneemt aan het spel der liefde is vanzelfsprekend, maar je moet er wel voor zorgen dat het eerbaar gebeurt, zo luidt de eerste boodschap. Want wie achteloos een hinderlaag tegemoet treedt en de eerbaarheid op het spel zet, zal niet ongestraft blijven. Drie klassieke citaten bekrachtigen deze uitleg.
Dit gevaar geldt ook buiten de liefde. Bedriegers zijn in eerste instantie toegeeflijk en zij proberen vertrouwen te wekken, maar intussen wachten ze
| |
| |
loerend hun kans af. Daarom kan men ook nooit afgaan op hoe iemand zich kleedt of wat iemand zegt. Zulke sluwe vossen kunnen maar beter vermeden worden. Het proza bouwt deze les uit door middel van enkele (historische) verwijzingen en nieuwe, eveneens tot de verbeelding sprekende, vergelijkingen uit het leven van alledag.
In de laatste toepassing stelt Cats - zoals wel vaker werd gedaan - de egel gelijk aan de duivel voor wie men op zijn hoede moet zijn.Ga naar eind23 De duivel weet immers alles over het gedrag van de mens en treft hem in zijn zwaktes. Hij verleidt en brengt onheil.
Binnen de emblematiek zijn er geen andere voorbeelden gevonden waarbij een egel als een kat toeslaat. Wel speelt het dier anderszins een centrale rol. Zo neemt de egel in Roemer Visschers Sinnepoppen geen aanvallende maar een verdedigende houding aan. Het motto lijkt de twee blaffende honden die op de afbeelding rondom een stekelige egel staan, toe te roepen: ‘Laet legghen dat hachjen’ (afb. 35.1). Het onderschrift beschrijft hoe iemand, wanneer zijn vijanden hem in aantal overtreffen, het best kan doen als de egel en zich stil en onbeweeglijk houden om zo het gevaar af te wenden. Visschers prent gaat mogelijk terug op een pictura in de Hecatongraphie van Gilles Corrozet, die aangeeft hoe men verschillende aanvallen van afgunst moet weerstaan (afb. 35.2).Ga naar eind24 Verder had Johannes David in zijn Christeliicken waerseggher (1603) op overeenkomstige wijze getoond dat het geweten van de mens zich moet wapenen als het egeltje, met ‘scherpe burstelen’.Ga naar eind25
Reacties van de egel in de (emblematische) fabelliteratuur laten zien hoe het dier zelf ook daar bovenstaande les van Cats in de praktijk brengt. De egel laat zich niet voor een gat vangen, is verstandig en, terecht, wantrouwend wanneer hij bijvoorbeeld een hongerige wolf tegenover hem heeft. Zo dichtte Vondel in de Vorsteliicke warande der dieren: ‘Wijs is hij die zich zelfs beschermt en wel bewaert’, en in het erop volgende embleem maakt een listige egel een slang zijn holletje voor de winter afhandig; wederom boezemen de stekels vrees in en triomfeert de egel.Ga naar eind26
| |
Bewerking en navolging
Heywood 1635, 263-265. |
Van Vreeswyk 1674, 220. |
Pallavicini 1696, nr. 19.6 (‘Een weinig verdragen, am [sic] alles weg te dragen’; motto b.3 en gewijzigd onderschrift b.3). |
Moral emblems 1862, 47. |
| |
Literatuur
Von Monroy 1964, 61 en 97, afb. 61. |
Emblemata 1967, 596-597. |
|
-
eind1
- Vgl. voor de stronk die op embleemprent xxxvii. Misschien heeft Van de Venne het silhouet van Veere willen weergeven, gezien vanaf de landzijde vanuit het Noorden: met de Campveerse toren, de toren van de kerk en daarnaast de hoge stadhuistoren. Op de achtergrond van twee embleemprenten in Cats' Maechden-plicht is Veere duidelijk(er) te herkennen (nl. op p. 5, nr. ii; en 57, nr. xxviii). Vgl. de afbeeldingen in P. Fagel, Zeven eeuwen Veere. Middelburg 1983, 36, 50 en 134-135.
-
eind2
- ‘De hengsels van de eerbaarheid bewaren (vrezen)’. Bij Meurier 1618 staat: ‘Gond, Herre’, waarmee een har wordt bedoeld; vgl. in dit verband ook ‘mettre quelqu'un hors des gonds’ in de betekenis van iemand buiten zichzelf brengen, en: ‘sortir de ses gonds’ voor: zijn zelfbeheersing verliezen.
-
eind3
- ‘Καὶ τοὺς καλοὺς ὁρα̑ν μὲν ἐπιτερπέστατον, ἅψασϑαι δὲ καὶ λαβει̑ν οὐκ ἀκίνδυνον’ (Het is uitermate verrukkelijk om naar het schone te kijken, maar het aan te raken en het vast te houden, heeft zijn gevaren). Ook geciteerd door Stobaeus, Anthologium, IV, 21, nr. 25. Ed. Wasmuth en Hense 1909, IV, 492. Vgl. voor deze gedachte ook embleem II.A.1, r. 8 en embleem V.
-
eind4
- Vgl. de vertaling van Hemelrijk 1967, 73. De plaatsen die Cats uit Plautus' Trinummus citeert, liggen alle erg dicht bij elkaar (tweede bedrijf, eerste toneel); zij lijken ontleend aan de aanhalingen die Langius heeft opgenomen in de kolommen 95 en 96. Deze regel maakt daar deel uit van een grotere passage (95 b).
-
eind5
- Als een kangoeroe springt Cats - hij slaat telkens zinsdelen over - hier door Cicero's tekst. De oorspronkelijke passage wordt ook aangehaald door Langius, (699 A; en het eerste gedeelte nogmaals in kolom 24 B).
-
eind6
- Een spreekwoord, vgl. ook: ‘Parva patiamur, ut magnis potiamur’ (Wij verdragen ...). Zie: Walther, 3, 721, nr. 20769a.
-
eind7
- Vgl. het citaat uit Livius onder b.4.b, dat bepalend is geweest voor dit puntige slot.
-
eind8
- De tweede regel luidt bij Persius: ‘Astutam vapido servas in pectore volpem’ (Je bergt in je onfrisse borst een slimme vos). Volgens de editeur Ramsay raakt Persius in zijn poging twee passages uit Horatius te combineren, verstrikt in zijn beeldspraak: ‘In the one passage (Saturae, i, vi, 22) Horace alludes to the ass in the lion's skin, in the other (Saturae, ii, iii, 186) to that of the fox dressed up as a lion. The words farinae nostrae (‘of the same flour as ourselves’) introduce a new metaphor; and when he says pelliculam w[v?]eterem (‘the old skin’) what he means is that the real nature of the fox remains unchanged beneath the skin’ (380-381). Cats omzeilt het hier geschetste probleem dus niet.
-
eind9
- Ook aangehaald door Langius (499 A).
-
eind10
-
Storia d'Italia, vi, vi. Ed. Scarano 1987, 594. Cats heeft de non gli ingannare, Guicciardini ‘di mai non gli ingannare’. Met dank aan E. Scarano te Pisa. Cats vertaalt deze sententie erop volgend in het Latijn.
-
eind11
- Cicero, De officiis, i, xiii (41). Ed. W. Miller. London etc. 1968, 44-47 (lcl). Ook aangehaald door Langius (499 a). Dit citaat komt niet terug in het Nederlandse proza.
-
eind12
- Verwijzing naar Epistulae
ad Quintum fratrem, i, i, v (15). Ook geciteerd door Langius (499 a). Slechts een klein gedeelte van het citaat wijkt af van het origineel. Cicero heeft: ‘et quasi velis quibusquam obtenditur unius cuisque natura’ (en ieders aard wordt als het ware door bepaalde zeilen bedekt), waar Cats & velis quibusdam obducitur mens hominis fraudulenti heeft. Het woord ‘obducitur’ staat ook bij Langius.
-
eind13
-
Annales, iii, xxx. Vgl. de vertaling van Meijer 1990, 170. Evenals in xiii.b.4 en b.5 ontleent Cats hier aan Tacitus' dertigste hoofdstuk over de leefwijze van Sallustius Crispus.
-
eind14
- Ofwel: Zien doet begeren.
-
eind15
- Ed. Adriaen 1985, 1464-1465, r. 87-96 (CC CXLIII B). Ook aangehaald door Langius (344 A). Er zijn enkele kleine verschillen: Cats heeft in r. 1 complexionem en uniuscuiusque, Gregorius ‘conspersionem’ en ‘uniuscuiusque antiquus’; en in r. 4 complexionibus tegenover ‘conspersionibus’ in de bron. In plaats van voluptas proxima (r. 4-5), hebben zowel Gregorius als Langius ‘voluptas iuxta’.
-
eind16
-
De ecclesiasticis dogmatibus liber gennadio tributus, xlviii (al. 81). In: Opera omnia, viii. Paris 1886, 1221 (pl xlii). Het citaat stemt nagenoeg overeen met de tekstplaats bij Langius (344 b). Het bijbelcitaat komt uit 1 Koningen 8:39 (vgl. verder ook 2 Kronieken 6:30).
-
eind17
- Cats schrijft de uitspraak abusievelijk aan Ambrosius toe. Het citaat is namelijk afkomstig van Gregorius, Moralia in Iob, xiv, xiii. Ed. M. Adriaen 1979, 706-707, r. 24-29 (cc cxliii a). Deze fout kan - dit geldt eveneens voor andere plaatsen in Proteus - verklaard worden uit een
onzorgvuldige overname uit Langius (in dit geval 343 b), waar net boven dit citaat wél uit Ambrosius wordt geciteerd.
-
eind18
- Verwijzing naar Efeziërs 6:11-13, ‘Doet aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen van de duivel. Want wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers van deze wereld, van de duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. Daarom neemt aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt weerstaan in de boze dag, en alles verricht hebbende, staande blijven.’ De kans is groot dat Cats, die in deze afdeling verschillende citaten aan hetzelfde lemma uit Langius ontleent, ook juist deze bijbelplaats via deze tussenbron opneemt; Langius citeert immers Paulus in deze bewoordingen (343 a).
-
eind19
- De Perzen wezen de egel de goede God Ormizd (Ahura Mazda) toe; de Grieken rekenden hem echter tot de dieren die het ongeluk aankondigen. Zie: hda vi, 669; H. Usener, Die Sintfluthsagen. Bonn 1899, 249, noot 2; prl v, 1922; en wdo 149. De in Cerveteri gevonden vaas met Amphiaraos staat o.a. in Wiener Vorlegeblätter für archeologischer Übungen 1889. Ed. O. Benndorf. Wien 1890, Tafel x; in Keller 1909-1913, i, 18-19; ii, 279, fig. 102; evenals in F. Lorber, Inschriften auf Korinthischen Vasen ... Berlin 1979, 113, nr. 122 en Tafel 37 (Archäologische Forschungen, 6). Keller brengt ook andere antieke voorstellingen ter sprake, zoals een vaas uit Corneto met een egel naast Paris. Beide vazen bevinden zich thans te Berlijn. Vgl. voor de egel verder ook Aristoteles, De historia animalium ix, vi (612 a). In de hiërarchie van sommige bestiaria werd het stekelvarken, in één classificatie gebracht met muizen en mollen (George en Yapp 1991, 61).
-
eind20
- Vgl. Brehms Thierleben 1883-1887, ii, 249: ‘Mann sollte nicht denken, daß er wirklich im Stande wäre, die kleinen, behenden Mause zu fangen [...]. Ich habe ihn einmal bei seinem Mäusefang beobachtet und mich ûber seine Pfiffigkeit billig gewundert.’ De egel zette zich voor het hol van de muis en toen de toeschouwer ‘ein Quieken von Seiten der Maus und behagliches Murmeln von Seiten des Igels’ hoorde, wist hij dat de buit binnen was. Brehm haalt vervolgens een verhaal aan dat zijn vriend hem over diens huisdier heeft verteld: ‘Beim Umherlaufen im Zimmer wurde ein von diesem Beobachter gepflegter Igel plötzlich eine naseweise Maus gewahr, welche sich aus ihrem Loche hervorgewagt hatte. Mit unglaublicher Schnelligkeit, obschon mit einem gewissen Ungeschick, schoß er auf dieselbe los und packte sie, befor sie Zeit hatte, zu entrinnen. “Die fabelhafte flotte Bewegung des anscheinend so plumpen Thieres, welche ich später noch öfters beobachtete”, schreibt mir mein Freund, “brachte mich stets zum Lachen; ich weiß sie mit nicht richtig zu vergleichen. Fast war es wie ein abgeschossener Pfeil von Rohr, welcher vom Winde rechts und links getrieben wird, aber trotzdem wieder an die rechte Bahn kommt.”’
Vgl. verder J. Le Francq van Berkhey, Natuurlyke historie van Holland, dl. 3. Amsterdam 1776, 12 die de ‘scherpgedoornden Egel’ de vijand van het ‘vaale Muisje’ noemt; Grzimek, Het leven der dieren. Encyclopedie van het dierenrijk, x. Zoogdieren, 1. Utrecht etc. 1968, 213: ‘Ze worden beschouwd als geduchte muizenjagers; vaak worden ze met een gevangen muis in de bek afgebeeld.’ Volgens K. Herter is de egel echter een veel minder gepassioneerde muizenvanger dan altijd wordt beweerd. Zie: Igel. Zweite Auflage. Berlin 1963, 44 (Die neue Brehm-Bücherei).
-
eind21
- Voor Archilochos: Elegy and iambus ... Ed. Edmonds 1931, ii, 174-175, nr. 118. Plutarchus, Moralia (‘De sollertia animalium’), 971 e-f schrijft: ‘Τω̑ν δὲ χερσαίων ἐχίνων ἡ μὲν ὑπὲρ αὑτω̑ν ἄμυνα καὶ Φυλακὴ παροιμίαν πεποίηκε
πόλλ᾽ οἶδ᾽ ἀλώπηξ, ἀλλ᾽ ἐχι̑νος ἓν μέγα·
προσιούσης γὰρ αὐτη̑ς, ὥς φησιν ὁ Ἴων,
στρόβιλοϛ ἀμϕάκανϑον εἱλίξας δέμας,
κει̑ται ϑιγει̑ν τε καὶ δακε̑ιν ἀμήχανος.’
(De manier waarop de egels zich verdedigen en beschermen heeft aanleiding gegeven tot het spreekwoord
‘De vos kent vele trucs, de egel slechts één grote’.
Immers, wanneer de vos nadert, zoals Ion zegt:
draait hij zijn stekelige lijf tot een bal,
ligt stil en is het onmogelijk hem aan te raken of te bijten).
Het spreekwoord komt ook voor bij Zenobius, v, 68 (Zie: Corpus paroemiographorum graecorum. Ed. E.L. Leutsch en F.G. Schneidewin. Göttingen 1839, i, 147-148, met eveneens latere aanhalingen); de vermelding bij Ion wordt geciteerd in A. Nauck, Tragicorum graecorum fragmenta. Leipzig 1889, 739-740, fragment 38.
-
eind22
- In: Aesopi phrygis et aliorum fabulae ... Lyon 1536, 236, nr. 72 (en Keller 1909-1913, i, 19). Ook in De Dene, Warachtighe fabulen der dieren. Brugge 1567, 68-69. Vgl. Gesner, Thierbuch 1563, xciiiiverso die zegt dat hoe meer de slang de egel omwikkelt, hoe meer hij zichzelf verwondt, ‘biss sy stirbt’. Verder ook: Herter 1963 (op. cit., noot 20), 46-47 en afb. 25.
-
eind23
- Vgl. Payne 1990, 59: ‘The hedgehog was another creature to be likened to the Devil who would always be at pains to rob a man of his spiritual fruits.’
-
eind24
- Resp. in de ed. Amsterdam 1614, ii, xxv; en Paris 1543, [cviiiverso]. Ook in: B. Pittoni en L. Dolce, Imprese nobili et ingeniose di diversi principi ... Venezia 1583, nr. 41. Het thema wordt reeds uitgebeeld in een vroeg-dertiende-eeuws bestiarium (George en Yapp 1991, 108). Zie voor verwijzingen naar Sambucus en Camerarius ook: Emblemata 1967, 486. Dansende muizen zijn geen onbekenden binnen de emblematiek; vgl. Emblemata 1967, 595. Twee andere muisemblemen in de Sinne- en minnebeelden zijn de nrs. xii en xviii.
-
eind25
- Ed. Antwerpen 1603, 106, nr. xxxviii, ‘Occasio arrepta neglecta’ (De kans gegrepen en gemist). Op de prent staan op de voorgrond drie blaffende honden rondom een egel; erachter een geknielde - zondige -
figuur waaromheen drie vijanden een bedreigende rondedans maken: Vrouw Wereld, de Opstand van het vlees en de Duivel.
-
eind26
- Ed. Amsterdam 1617, nr. lx en lxi. Het embleem gaat terug op Eduard De Dene, Warachtighe fabulen der dieren. Brugge 1567, 94-95.
|