| |
| |
| |
XXXI Voor jou de dood, voor mij het leven.
Prent
Een man en vrouw zitten in een landschap. Zij houdt een kikker in haar linkerhand en haar rechter maakt zich los uit de hand van de man; zijn bepluimde hoed ligt naast hem. Op de grond voor het paar: een hond, twee rozen en een kikker. Links staat een rozestruik. In de achtergrond rechts stroomt een water en torenen gebouwen uit boven aangelegde bosschages.Ga naar eind1
Niet gesigneerd. Aan de rand rechts een lichte beschadiging.
Afmeting: 12,4 × 12,4 cm.
| |
XXXI.A.1
motto |
Dat: Wat |
1 |
Venus wicht: Cupido, vgl. soete min, r. 7 |
2 |
niet en wil: ontloopt |
|
plach: pleeg |
| |
| |
|
eer: liever |
3 |
Els: Deze meisjesnaam komt in Proteus nog drie keer voor. Zie xxi.a.1; xxviii.b.1; en xli.b.1. |
|
puytjen: kikvorsje |
|
veerdich henen vliet: snel wegspringt |
4 |
de kleuter: het (huwbare) meisje (vgl. wnt vii, ii, 3991, 3) |
6 |
het: Nl. vastgepakt te worden, zoals het diertje. |
8 |
daer: Nl. aan de kikvors. |
| |
XXXI.A.2
Voor jou de dood, voor mij het leven.Ga naar eind2
Dartele Cupido, je speelt in het binnenste van de mensen
en niemand heeft de beschikking over zijn eigen liefde;
wat ons bemint, ontvluchten wij, wat ons ontvlucht, dat beminnen wij:
terwijl ze de vrijer kil afwijst, koestert het meisje spontaan een kikker.
5[regelnummer]
Voor mij betekent de hardvochtige kilheid van de meesteres de dood, voor jou,
kikker, juist haar warmte:
wat voor jou de dood is, is voor mij het leven; wat voor mij de dood is, is voor jou het leven.
Jij wilt graag je bek met water, ik wil graag mijn mond met die van mijn meisje bevochtigen;
moge jou dus een poel, en mij mijn meisje toevallen.
| |
XXXI.A.3
Voor de één steun, voor de ander de dood.
Wat alleen maar pijnlijk is voor het lijf van de kikker, lief Margootje, kietelt mij aangenaam. Neem mij als je knuffeldier: het strelen is vergeefs bij iemand die geen genot beleeft aan jouw minzame hand.Ga naar eind3
| |
XXXI.A.4.a
Ausonius, Epigrammata de diversis rebus, LVI en XXII.Ga naar eind4
Ik wil haar, die niet wil; haar die wel wil, wil ik niet: van haar die mij haat, houd ik; daarentegen haat ik haar, die van mij houdt.
| |
XXXI.A.4.b
Ovidius, Amores, II, XIX, 3 en 36.
Wat mag heeft geen aantrekkingskracht, wat niet mag prikkelt heviger. ik vlucht voor wat mij achtervolgt, ik achtervolg wat vlucht.Ga naar eind5
| |
XXXI.B.1
motto |
Een vrije vertaling van het Latijnse motto boven b.2. Vgl. ook het motto van xxxiv.b.2. |
1 |
loose treken: bedrieglijke streken |
3 |
dit cleyne dier: Nl. de kikker. |
4 |
door ... verdwijnt: door uw genegenheid wegkwijnt |
5 |
bast: blaft |
| |
XXXI.B.2
Een vijand die zich voordoet als een vriend, is de grootste vijand.Ga naar eind6
Eén en dezelfde hand koestert en doodt; dit past toch niet bij een meisje?
Zou zij trouweloos zijn, die zojuist nog het toonbeeld van trouw was?
| |
| |
Er zijn voorbodes bij vuur, er zijn voorbodes bij een instorting,
en een hond bijt niet eerder dan wanneer hij geblaft heeft.
5[regelnummer]
Maar de mens doodt terwijl hij streelt, lachend dreigt hij.
De vriendelijke hand van iemand die groet heeft gif in zich. Ga naar eind7
Wie zou waakzaam of wijs de gevaren die mensen bedreigen, kunnen vermijden,
als de voorbodes in dit geval geen enkele betrouwbaarheid bieden?
| |
XXXI.B.3
De gemeenste streek, onder voorwendsel van liefde.
Wrede vrouw, met zachtheid houd je de kikker warm. Maar ach! die verraderlijke hand onderzoekt je zo dat het je dood zal worden. O, wat is de mens boosaardig! Bij alles wat hij doet, liegt hij, hij vormt een bedreiging wanneer hij lacht en doodt terwijl hij liefkoost.
| |
XXXI.B.4.a
Plinius, boek XXXI, hoofdstuk II.Ga naar eind8
Gevaarlijker zijn de bronnen die er door hun heldere water mooi uitzien, maar via de ogen de ondergang brengen. Minder angstwekkend zijn die bronnen die door hun aanblik zelf al duidelijk maken dat men hun water moet ontvluchten; zo is het lastiger de kwaden te ontvluchten die door de schijn van goedheid bedriegen.
| |
XXXI.B.4.b
Diogenes Laertius.Ga naar eind9
Geen hinderlaag is meer verborgen, dan wanneer iemand zich verschuilt in het veinzen van een dienst of onder een of ander voorwendsel van noodzaak. Want hem die openlijk een tegenstander is, kan men gemakkelijk ontwijken door op zijn hoede te zijn. Het paard van Troje slaagde in zijn list, omdat het deed alsof het de schoonheid van Minerva had.
| |
XXXI.B.5
Een vijand die zich voordoet als een vriend, is de grootste vijand.
Dat bedrog is verreweg het bijtendst en het meest schadelijk, dat zich vertoont onder het mom van goede trouw of vriendschap. Dat heeft vroeger en nu velen te gronde gericht, en daarvan zijn vele voorbeelden te geven. Een opvallend voorbeeld vermeldt Guicciardini, namelijk van Piero de Medici die bedrogen werd door de gehuichelde daden van Alexander de Zesde, over wie ik slechts het volgende zal zeggen, in de woorden van de genoemde auteur zelf: Aan het hof te Rome was een algemene zegswijze ontstaan dat de paus nooit deed wat hij zei en Valentino nooit zei wat hij deed.Ga naar eind10 Dit is, bij Hercules, een gevaarlijk slag mensen, geboren tot de ondergang van het menselijk geslacht. Vrijmoedig zegt Machiavelli, tot schande van zijn tijd: De ervaring leert ons dat in onze dagen juist die machthebbers die zich aan hun woord weinig gelegen lieten liggen, grote dingen tot stand hebben gebracht en op sluwe wijze de geest van de mensen hebben weten te bespelen. En zij die het best de vos hebben weten te spelen, hebben het meest bereikt. U vergist zich, Machiavelli.Ga naar eind11 Laten we naar Plato luisteren die zei dat ‘het vertrouwen het fundament van de menselijke gemeenschap is, de trouweloosheid echter haar ondergang’Ga naar eind12 en naar Cicero die zei: ‘Onze voorouders meenden dat wie zijn vriend bedrogen had, niet meer onder de goede mannen gerekend mocht worden.’Ga naar eind13
| |
| |
| |
XXXI.B.6
1 |
decksel: voorwendsel |
3 |
het selve: dat, nl. 'Tvergif, r. 2 |
3-4 |
Van [...] is te wachten: Voor [...] kan men zich hoeden |
5 |
aencomen: tegemoet treden |
|
licht: gemakkelijk |
6-9 |
Alexander de seste ... hy dede: Verwijzing naar Guicciardini, zie noot 10. |
7 |
van hem: Nl. over Alexander. |
8 |
den Valentiner: Cesare Borgia, zoon van Alexander |
9 |
Dit ... hoop: op te vatten als: Zulk volk is gevaarlijk (vgl. wnt vi, 1068, 2, γ) |
11 |
Machiavel: Zie noot 11. |
12 |
aen ... verbinden: anderen hebben weten te misleiden (wnt xix, 572, i, 1, a, α) |
13 |
'Tis raes: Wat je zegt is nonsens. R. Bireley bespreekt in zijn The Counter-Reformation Prince. Anti-Machiavellianism or Catholic Statecraft in Early Modern Europe. North Carolina 1990 een aantal reacties op het werk van Machiavelli. Ook hierin staat de roep om moreel verantwoord handelen centraal en wordt betoogd dat het beter is een goed christen te zijn dan een succesvol politicus. Deugd zelf leidt immers tot succes. Voor een dergelijke verontwaardiging bij Hooft: Grootes 1986, 150. |
|
Plato: Zie noot 12. |
14 |
'tgrontstuck: het fundament, de basis |
14-15 |
maer ... meester: maar het bedrog beloont, tot vergelding, zijn meester (zet het hem betaalt). Ook elders gebruikt Cats deze zegswijze: |
Een kostelyk juweel in 't openbaer te toonen,
Sal veel-tijts met verdriet sijn dwasen meester loonen.
|
(adw 1712, i, 221; vgl. wnt viii, ii, 2802-2803). |
| |
XXXI.C.1
motto |
Jacobus 1:9-10, ‘Maar de broeder, die nederig is, roeme in zijn hoogheid. En de rijke in zijn vernedering; want hij zal als een bloem van het gras voorbijgaan.’ |
1 |
in het werm: in de warmte |
2 |
verquicken: tot leven komen. Vgl. het onderwerp van embleem xli. |
4 |
krenghe: (dood) dierelijf. Op de voorgrond van de prent ligt naast de roos een hond. Het ziet er echter niet naar uit dat het beest dood is. Vgl. ook de commentaar. |
|
Een ... stanck: Deze regel zal zijn ingegeven door de opmerking van Augustinus, zie c.4. |
5 |
trotsen: zich hoogmoedig tonen, m.a.w. als God de goddeloze met plagen bezoekt, zal deze de hemel [Hem] tergen. |
5-6 |
Zie voor de in dit verband vaker voorkomende combinatie trotsen-rotsen: wnt xvii, ii, 3392, 4. |
7 |
leyt hem: legt zich, d.w.z. toont zich nederig |
8 |
dat: wat |
|
of: van |
| |
XXXI.C.2
Voor goede mensen niets dan goeds.Ga naar eind14
Als je een kuiken koestert, zal het in het warme ei groeien,
maar als je een ruw-rimpelige kikker koestert, gaat hij dood door de warmte:
| |
| |
warmte betekent voor een kikker de dood, voor een kuiken is koesteren voedsteren;
5[regelnummer]
wat voor de een voordelig is, brengt de ander een droevig lot.
Voorspoed heeft vaak goddelozen de ondergang gebracht;
en het gunstig lot geeft duidelijk aan dat God de godvruchtigen begunstigt.
Als U de slechten straft, milde God, gaan die goddelozen te gronde;
uw rechterhand helpt juist de goeden, als die hen teistert.
| |
XXXI.C.3
Prediker 8:5-6, Het hart van een wijze zal weten hoe men tijd en middel moet aanwenden. Want in alle gevallen is er een moment en manier waarop men moet handelen, anders overvalt de mens kwaad op kwaad.
Wie een kuiken warmhoudt, redt zijn leven; de kikker voelt zich nooit goed, behalve wanneer men hem nat maakt. Hier is dus warmte zowel goed als dodelijk. Dat waarvan de rechtvaardige leeft, doet de zondaar sterven.
| |
XXXI.C.4
Augustinus, De civitate dei, 1, 8.
‘Want zoals door hetzelfde vuur goud gaat glinsteren en kaf gaat roken, en zoals onder dezelfde dorswagen de halmen stukgestoten worden en de graankorrels gezuiverd, en zoals het schuim niet met de olie wordt vermengd omdat het door de druk van dezelfde pers wordt uitgedreven, zo worden, als één en dezelfde slag hen treft, de goeden beproefd, gezuiverd en gelouterd, de slechten veroordeeld, vernield en verdelgd. Zo komt het dat onder dezelfde slagen de slechten God verwensen en lasteren, de goeden tot Hem bidden en Hem loven. Zoveel verschil maakt het, niet hoe de dingen zijn die iemand te lijden heeft, maar hoe hij is die ze lijdt. Als ze door dezelfde beweging geschud worden, gaat ook immers vuilnis afschuwelijk stinken en reukwerk heerlijk ruiken.’Ga naar eind15
| |
XXXI.C.5
Voor goede mensen niets dan goeds.
De doktoren zeggen dat voor gezonde mensen alles gezond is. De christenen zeggen dat voor de goede mensen alles goed is.Ga naar eind16 Als je dus wilt dat je geen kwaad overkomt, zorg er dan voor dat er geen kwaad in je blijft. Als je wenst dat al het goede je te beurt valt, span je er dan voor in dat je zelf goed bent. Ik zou echter niet willen dat dit opgevat wordt alsof God de vromen gewoonlijk alleen maar blijdschap en voorspoed zendt, maar veeleer dat voor hen die God beminnen en door Hem bemind worden, alle dingen ten goede meewerken, zoals Paulus het uitdrukt in Romeinen 8:28.Ga naar eind17 Molinaeus zegt: Hun kwaad wordt hun tot goed, hun lichamelijke armoede is hun een geestelijke Godheid: hun verbanning is voor hen een zich terugtrekken uit de wereld, hun verlies van eerbewijzen is hun een nadering tot God; hun vijanden zijn hun artsen en verplichten hen God te vrezen; de ziekten van het lichaam zijn voor hen genezingen van de geest; hun dood ten slotte is hun een toegang tot het leven.Ga naar eind18 Laten we daarom eindigen met [Augustinus, zie c.4].
| |
XXXI.C.6
1 |
Den ... ghesont: Zie voor dit spreekwoord: Harrebomée, i, 237, en wnt iv, 2243, 3. Vgl. ook: ‘Die gezond zijn, behoeven geen medicijnmeester’, gebaseerd op Mattheus 9:12 en Romeinen 8:28, dat hier geciteerd wordt. |
|
medecijn: dokter |
| |
| |
5 |
al voren: eerst |
6 |
vermakelijckheyt: vreugde, aangename dingen |
8 |
goede: voordeel |
9 |
Pauli: van Paulus, zie noot 17 |
10 |
Molinaeus: Zie noot 18. |
12-13 |
't afsetten ... staten: ontheffen van hun functies, ontnemen van hun maatschappelijke posities |
17 |
Augustinus: Zie c.4. |
| |
Commentaar
De gunst van de vrouw die tot leven brengt én doodt, staat centraal in de eerste uitleg. De minnaar kan de keuze van haar die hij bemint maar niet begrijpen. Waarom, zo vraagt hij Cupido, koestert ze een kikker voor wie die gunst de dood betekent, terwijl ze hem, voor wie dit juist van levensbelang is, volstrekt negeert.
De inzet van het Latijnse bijschrift over de partnerkeuze herinnert aan het embleem ‘Amor caecus’, opgenomen in Het ambacht van Cupido van Daniel Heinsius. Daar zit de geblinddoekte Cupido enkele vrouwen achterna die hij willekeurig probeert te pakken. En Hooft had in zijn Emblemata amatoria onder het motto ‘Waerom ghy meer als ick’ de irrationele keuze van de vrouw tot embleem verwerkt. De pictura laat zien hoe Cupido slechts één van de twee bloeiende rozen plukt; op de achtergrond kiest een meisje een minnaar en wijst ze een andere, die zijn handen in vertwijfeling omhoog houdt, af.Ga naar eind19 Door de eeuwen heen is er herhaaldelijk een verband gelegd tussen de liefde en de roos waarbij de zoete rozen en de stekelige doornen niet alleen als tegenstelling maar ook als eenheid worden opgevat. Het verklaart wellicht de betekenis van de roos op Cats' prent.Ga naar eind20
Het beeld van de ‘gekoesterde’ kikker wordt vervolgens in algemene zin geïnterpreteerd. Nu wordt de voorstelling betrokken op vriendschappen die gewantrouwd moeten worden. In een gemeenschap kan men niet leven zonder vertrouwen, maar de ervaring en de geschiedenis hebben duidelijk gemaakt dat men nu eenmaal op zijn hoede dient te zijn voor trouweloosheid en bedrog.
Voor de derde uitleg wordt aan de vergelijking een kuiken toegevoegd: wanneer dat dier gekoesterd wordt, geniet het van de weldadige warmte; diezelfde handeling luidt echter voor de kikker zijn ondergang in. Cats verbindt dit, gebruikmakend van een passage uit Augustinus' Stad van God, met de tegelijk heilzame en fatale uitwerking die Gods straf op respectievelijk de godvruchtigen en goddelozen heeft. Het embleem besluit met een oproep het goede na te streven, want alleen dan zal de mens het goede ook ten deel vallen.
Het stilleven met de kikker, de afgebroken rozetak en de hond (op de voorgrond van de prent) verwijst mogelijk naar de hardvochtige liefde, die niet geeft waarom gevraagd wordt. Kikker noch bloem overleven het immers zonder water; daarnaast kan de hond, bij uitstek symbool van de trouw, zijn toegevoegd als uitbeelding van de kwijnende minnaar. Ook hij mist (en wacht op) de gunst van zijn geliefde.Ga naar eind21
Cats heeft het over de groene kikker (Rana esculenta), die zich erg thuisvoelt in het water en er enkel uitkomt om zich te warmen in de zon. In het oude Egypte, bij de Antieken én binnen het christendom werden aan de kikker uiteenlopende betekenissen toegekend. Het dier komt bijvoorbeeld voor als symbool
| |
| |
voor de vruchtbaarheid of de wederopstanding - zowel in toepassing op de mens als op Christus - en soms wordt het in verband gebracht met de duivel. Deze en andere bekende symboliek blijft in dit embleem geheel achterwege.Ga naar eind22
De door Cats geschetste, benarde positie van de kikker lijkt in de prentkunst of emblematiek geen parallellen te hebben en een mogelijke voorloper is niet gevonden. Het beestje komt wel voor op emblemen maar dan om andere redenen. Zo vergelijkt Roemer Visscher onder het motto ‘Nerghens beter’ de borrekikkende kikvors in een sloot met de dronkaard die zingt dat hij is voorbeschikt om in de herberg te sterven, en gebruikt Mathias Holtzwart het dier wel als beeld voor de wederopstanding van het vlees. In zijn Emblematum Tyrocinia geeft hij de kikker in close up weer aan de rand van een poel.Ga naar eind23
Cats' embleemprent is ooit in verband gebracht met het schilderij Portret van Abraham del Court en Maria Keerssegieter (1654) van Bartholomeus van der Helst. Het paar zit hier in een tuin op een bank en de man kijkt in aanbidding naar zijn vrouw, terwijl zij de beschouwer aankijkt. De roos die zij vasthoudt (of plukt) zou een verwijzing kunnen zijn naar de liefde die zowel zijn zoete als doornige kanten kent. Maar veel verder reikt de overeenkomst tussen her schilderij en de prent niet.Ga naar eind24
Het vasthouden van elkaars handen ten teken van trouw komt vaak voor in de literatuur en de beeldende kunst. Cats geeft met het ostentatieve terugtrekken van de hand duidelijk aan dat van trouw beslist geen sprake is. De situering van het paar in de buitenlucht, is - ondanks relevante verschillen - vergelijkbaar met wat Johan de Brune enkele jaren later in zijn Emblemata laat zien. Ook dit ontwerp, gegraveerd door Willem de Passe, is van Adriaen van de Venne (afb. 31.1).Ga naar eind25
| |
Literatuur
Van Es 1962-2, 14-16. |
Emblemata 1967, 606-607. |
|
-
eind1
- Het zou één van de buitens op Walcheren kunnen zijn, maar een echt aanknopingspunt is er niet.
-
eind2
- Ofwel: Wat voor jou de dood betekent, is voor mij het leven. Vgl. het overeenkomstige Franse motto in Vaenius' Amorum emblemata 1608, 228: ‘Mort à autruy, à moi vie’, bij een prent van een salamander in het vuur en Cupido met fakkels.
-
eind3
- In 1618 stond hier: ‘Celui qui ne voudrait caresses de ta main.’
-
eind4
- De eerste regel is afkomstig uit ‘De puella quam amabat’ (Over het meisje dat hij liefhad); de tweede ontleend aan ‘Ad Marcum amicum de discordia quam habet cum puellis’ (Aan Marcus, een vriend, over de onenigheid die hij heeft met meisjes). Ed. White 1961, 188-189 en 164-165. Cats heeft ongetwijfeld, toen hij voor XLIII.A.4.b. een gedeelte uit Cypraeus' De sponsalibus citeerde, de twee regels van Ausonius aan dit tractaat uit 1605 ontleend, want precies deze combinatie van beide versregels tot distichon komt daar op dezelfde pagina voor.
-
eind5
- Evenals bij a.4.a zijn twee tekstplaatsen tot één citaat gecombineerd. Vgl. de vertaling van Nagelkerken 1995, 80-81.
-
eind6
- Vgl. Langius (634 A): ‘Quid homini inimicissimum? alter homo: inimicitias tarde suscipe, amicitias moderate excerce’ (Wat is het ergste voor een mens? Een ander: maak jezelf niet zo snel vijanden en koester je vriendschappen met mate). De regels komen voor in het destijds nog aan Seneca toegeschreven werk De moribus, opgenomen in de ed. Basel 1515, 632-633.
-
eind7
- Vgl. Plutarchus, Moralia (‘De liberis educandis’), 12 e-13 a: ‘Μὴ παντὶ ἐμβάλλειν δεξιάν [...] προχείρως οὐ δει̑ συναλλάττειν [...]. Γένος οὐδέν ἐστιν ἐξωλέστερον οὐδὲ μα̑λλον καὶ ϑα̑ττον ἐκτραχηλίζον νεότητα τω̑ν κολάκων’ (Geef je hand niet aan iedereen. Maak niet te snel vrienden [...]. Geen groep mensen is kwaadaardiger en verderfelijker voor de jeugd dan vleiers).
-
eind8
- Het citaat komt niet als zodanig voor in boek XXXI van Plinius' Naturalis historia. Cats citeert hier, inclusief de verwijzing, letterlijk uit Langius (993 B), die het fragment mét de morele toevoeging uit Erasmus' Parabolae heeft overgenomen, want in de uitgave bezorgd door Lycosthenes (Frankfurt am Main 1568, 198) staat precies hetzelfde citaat met deze verwijzing naar hoofdstuk II. Vgl. ed. Margolin 1975, 248, r. 445; ed. Mynors 1978, 224, r. 34-35.
In dit eenendertigste boek komen verschillende bronnen en (dodelijke) waters ter sprake. Waarschijnlijk doelde Erasmus op de volgende passage: ‘Namque et haec insidiosa conditio est quod quaedam etiam blandiuntur aspectu, ut ad Nonacrim Arcadiae, omnino enim nulla deterrent qualitate. Hanc putant nimio frigore esse noxiam, utpote cum profluens ipsa lapidescat. Alter circa Thessalica Tempe, quoniam virus omnibus terrori est, traduntque aena etiam ac ferrum erodi illa aqua’ (Want sommige waters hebben deze verraderlijke eigenschap, dat slechts hun aanzien aanlokkelijk is; zoals in Nonacris in Arcadië, waarvan geen enkele waarschuwing uitgaat. Men veronderstelt dat dit water schadelijk is omdat het zo uitzonderlijk koud is, en ziet hoe het zich al stromend verandert in steen. Anders is het rond Tempe in Thessalië, want het gif in het water aldaar is de schrik van iedereen: men verhaalt dat het daar zelfs inbijt in brons en ijzer), Naturalis historia, XXXI, XIX (27-28).
-
eind9
- Het citaat is niet gevonden bij Diogenes Laertius. Het komt, met enkele afwijkingen, wél voor in Langius (634 A). Waar Cats necessitudinis, ideo en Minerva heeft, staat bij Langius ‘celsitudinis’ (verhevenheid), ‘idcirco’ en ‘misericordiae’ (medelijden). Het ziet ernaar uit dat Cats zijn bron hier heeft willen verbeteren. Langius verwijst bij het citaat naar: ‘Seneca Prov.’. In De providentia komt het beslist niet voor, en het is evenmin teruggevonden in de Proverbia.
-
eind10
- Dit zegt Francesco Guicciardini in zijn Storia d'Italia, vi, iii. Zie ed. Scarano 1987, 578. Over Roderigo Borgia (1431-1503), van 1492-1503 paus Alexander vi, zijn vele ongunstige en vaak lasterlijke verhalen in omloop gebracht. Met Valentino wordt Cesare Borgia, hertog van Valentinois en kardinaal van Valenza bedoeld. ‘Like so many of his predecessors, he [= Alexander vi] was determined to use his office for the benefit of his family, in particular for the advancement of his six sons of whom the sinisterly beguiling Cesare Borgia was the most talented and the most ambitious’, aldus C. Hibbert in The rise and fall of the house of Medici. Aylesbury 1981, 193.
Machiavelli schrijft uitgebreid over Valentino's listen en bedrog in Il principe, viii. Piero de Medici, il Sfortunato (1471-1503), de zoon van Lorenzo de Medici, werd in 1494 na een vernederend accoord met de Franse koning Karel viii weggejaagd door de inwoners van Florence. Ook Hooft brengt Piero, Cesare en Alexander ter sprake in zijn Rampzaeligheden der verheffinge van den huize Medicis. Zie ed. J. de Lange. 's-Gravenhage 1981, 167-171.
Baudartius verwees reeds vóór Cats naar deze plaats in zijn Apophthegmata i, vii (Ed. 1605, 200; ed. 1616, 195): ‘Van den Paus Alexandro vi. ende syne sone Borgia getuyghen de Historien aldus, Alexander openbaarde nemmermeer eenighe menschen wat hy in den sin hadde te doen: Ende synen sone caesar Borgia en heeft noyt ghedaen t'gene hy seyde ofte beloofde dat hy doen woude.’
-
eind11
- Niccolò Machiavelli, Il principe (‘Quomodo fides a principibus sit servanda’), xviii (1 en 3). Ed. M. Bonfantini. Milano etc. 1954, 56-57. Vert. F. van Dooren 1982, 136-137. Vgl. ook de annotatie bij b.6, r. 13. Cats combineert twee tekstplaatsen, en heeft volpe en successo; Machiavelli ‘golpe’ en ‘capitato’.
Juist op deze bladzijde, in het hoofdstuk ‘In hoeverre personen die macht uitoefenen hun woord moeten houden’, verwijst Machiavelli als typisch voorbeeld van bedrog naar Alexander vi. Die was ‘zowel in zijn gedachten als in zijn daden nooit met iets anders bezig dan met het bedriegen van mensen.’ Mogelijk heeft Cats door het lezen van deze regel bij Machiavelli teruggegrepen op de spreekwoordelijke uitdrukking die Guicciardini geeft.
-
eind12
- Wellicht een toespeling op een passage in de Staat of Alcibiades i, 126c-127d over de eensgezindheid (echter zonder overeenkomsten in de formulering). Het citaat doet ook denken aan Protagoras, 322 c: ‘Ζεὺς οὖν δείσας περὶ τῳ̑ γένει ἡμω̑ν, μὴ ἀπόλοιτο πα̑ν, Ἑρμη̑ν πέμπει ἄγοντα εὶς ὰνϑρώπους αἰδω̑ τε καὶ δίκην, ἵν᾿ εἶεν πόλεων κόσμοι τε καὶ δεσμοὶ
ϕιλὶας συναγωγοί.’ Plato zegt hier dat Zeus Hermes zond om aan het mensdom eergevoel en recht te brengen die ‘de sieraden der staten en de samenhechtende banden van vriendschap zouden zijn.’ Franciscus Heerman citeerde in zijn Guldene annotatiën, waarvoor Cats een drempeldicht schreef, de uitspraak in nagenoeg dezelfde bewoordingen (1642, 487). Ook Arnold Houbraken vermeldde in Stichtelyke zinnebeelden gepast op deugden en ondeugden, in 57 tafereelen als citaat van Plato: ‘De Getrouheid is de grontstut, of Fondament van het borgerlyke leven.’ Ed. Amsterdam 1732, 200.
-
eind13
- Cicero, Pro Sexto Roscio Amerino, xl, 116. Ook aangehaald door Langius (1229 a).
-
eind14
- Vgl. ‘Bonis omnia bona!’: Walther, 7, 295, nr. 35253.
-
eind15
- Ed. Dombart en Kalb 1955, 8, r. 38-47 (cc xlvii), met enkele te verwaarlozen spellingsvarianten. Vert. Wijdeveld 1983, 52.
-
eind16
- Erasmus wees in zijn voorwoord bij de Adagia onder meer op het woord aiunt als signaal voor een spreekwoord. Zie: Opera omnia. Ed. Clericus 1703, ii, 13 f. Vgl. ook Koning 1990, 105.
-
eind17
- ‘En wij weten, dat hun, die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk hun, die naar Zijn voornemen geroepen zijn.’
-
eind18
- In het citaat moet devienent (r. 7) misschien ‘deviennent’ zijn; verder zou het moderne Frans in plaats van leur als bijvoeglijk naamwoord (r. 7, 8 en 9): ‘leurs’ hebben.
De Franse calvinist Pierre du Moulin (1568-1658) predikte te Orléans, was hoogleraar in de filosofie te Leiden (1593-1598) en in 1621 hoogleraar in de theologie te Sedan. In Twee en tachtig-jarig leven vertelt Cats dat hij (te Leiden in 1595) zijn intrek neemt bij Antonius Trutius, waar hij Du Moulin ontmoette. Zie Breugelmans 1977, 213 en 218 (noot 14); vgl. ook Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche Universiteit. Ed. P.C. Molhuysen. Eerste deel: 1574 - 7 febr. 1610. 's-Gravenhage 1913, 460 (rgp 20) en Meertens 1943, 284.
Het ontbreken van een titel maakt het lastig het citaat thuis te brengen. Du Moulin publiceerde vóór en in 1618 veel werken waar het in opgenomen zou kunnen zijn, o.a.: Defence de la foy catholique ... Genève 1631 (ed. princ. 1604); Apologie pour la sainte cene ... Genève 1610 (ed. princ. 1607); Trente deux demandes ... Genève 1635 (ed. princ. 1608); Veritable narrae. Genève 1635 (ed. princ. 1609); De la vocation des pasteurs. Sedan 1618; Bouclier de la foy ... Genève 1635 (ed. princ. 1618); en Du combat chrestien, ou des afflictions. Genève 1632 (ed. princ. 1612?). Deze laatste tekst staat geheel in het teken van de strijd van de godvruchtige. Vgl. ook Zedler xxi, 1979-1983.
Mogelijk heeft Cats de tekst aan een tussenbron ontleend (iemand als Annaeus Robert haalde Du Moulin meer dan eens aan); later, in ‘Aenmerckingen op het wonderbaer houwelick voren geroert’, opgenomen in Het Spaens heydinnetje (1637), citeert hij de Fransman nogmaals en verwijst hij naar diens Conseil fidèle et salutaire sur les mariages entre personnes de contraire réligion. Charenton 1619 (Ed. Vieu-Kuik 1980, 106).
Dat de zoon Pierre Du Moulin (1600/1601-1684) is bedoeld - zoals Bosch (1960, 129) in zijn ed. veronderstelde - lijkt mij gezien het tijdstip waarop deze publiceerde, uitgesloten. Van Es (1962-2, 14-16) verwees bij deze plaats naar de Spaanse theoloog Carolus Molinaeus (1535-1600), maar die ligt evenmin voor de hand.
-
eind19
- Voor Heinsius: ed. Amsterdam 1616, 76, nr. 15. Het perspectief ligt hier bij de minnaar en de slotregels luiden:
Hy weet niet wie hem dient. een ander krijcht sijn sinnen;
Hy vindt niet die hy soeckt, hy soeckt niet die hy vindt.
Zie voor Hooft: ed. Amsterdam 1611, nr. ix. Ed. Porteman 1983, 94-95 en 157-158. Hoofts prent is een variant op een afbeelding in Vaenius, Amorum emblemata (zonder paar op de achtergrond). Vgl. ook Emblemata 1967, 299-300.
-
eind20
- Over de rijke symboliek van de roos: Levi d'Ancona 1977, 330-355; Portretten van echt en trouw 1986, 174, noot 6-7 en 324, noot 2. Van Mander betitelt de roos als bloem van Venus en hij wijst erop dat de bloei van zo korte duur is: ‘Sy is ghecroont met Roosen, want de Roos die haest vergaet, beteyckent den wellust der liefden, die haest vergaet.’ In: Uitbeeldinge der figueren 1616, fol. 114r [= 113r].
-
eind21
- Of moet de hond opgevat worden als symbool voor háár trouweloosheid? Vgl. verder het hondje met een vergelijkbare houding op prent xliii. Voor de hond als teken van (echtelijke) trouw bij Alciato: ‘In fidem uxoriam’. Ed. Augsburg 1531, d2r-v (Emblemata 1967, 966-967).
-
eind22
- Vgl. W. Spiegelberg, ‘Der Frosch als Symbol der Auferstehung bei den Aegyptern. Die aegyptische Litteratur.’ In: Sphinx. Revue critique embrassant le domaine entier de l'Egyptologie 7 (1903), 215-219; Picinelli 1687 (vi, xxxix), nr. 201-212; Keller 1909-1913, ii, 315-317; Dictionnaire d'archéologie chrétienne ... Paris 1924, vi, 1810-1814; en Charbonneau 1940, 819-826.
-
eind23
-
Sinnepoppen. Amsterdam 1614, ii, xliii; Holtzwart: Strasbourg 1581, nr. lxx. Zie: ed. Von Düffel en Schmidt 1968, 158-159 en 201. Vgl. ook Cats' embleem ‘De vorsch is naeckt gelijck een pier’ uit de Spiegel (adw 1712, i, 587); Capaccio, Delle imprese trattato 1592, iii, 15v-16r; en Emblemata 1967, 601-602.
-
eind24
- Zie o.a. Watson 1979, 45 voor de bloeiende roos als symbool voor de vruchtbaarheid; Smith 1982, 161-162, en afb. 71-72. Vgl. ook De Jongh 1967, 27-34 en Portretten van echt en trouw 1986, 171-174, cat. nr. 33. Het schilderij van Van der Helst bevindt zich in Rotterdam, Museum Boymans-van Beuningen. Vgl. voor de symboliek van de roos eveneens embleem xxxiii.
-
eind25
- Zie voor de ineengeslagen handen o.a. Portretten van echt en trouw 1986, 240, noot 6; voor De Brune: ed. Amsterdam 1624, 294, nr. xi.
|