| |
| |
| |
XXII Hij verwondt de onervarenen.
Prent
Aan een kade buiten een stadsmuur knielen een man en een vrouw voor een vismand: de man houdt een pieterman vast en trekt een pijnlijk gezicht,Ga naar eind1 terwijl de vrouw naast hem glimlachend een vis boven een rooster houdt.Ga naar eind2 Op de achtergrond gaat een man met een mand door een poort in de stadsmuur en naast hem loopt een paartje.Ga naar eind3 Rechtsachter staan enkele mensen op en voor een trap.
De beschoeiing of de zeewering en het zeil van een binnenscheepje - of klein vissersschip - zijn rechts zichtbaar (de fok en het sprietzeil zijn gehesen); daarachter de romp en de masten van een groot zeegaand (koopvaardij)schip. Er is dus een haven. De bebouwing van de stad gaat over in de omwalling en is gedeeltelijk zichtbaar boven de muur. Tegen deze muur staan twee molenstenen.Ga naar eind4
Niet gesigneerd.
Afmeting: 12,4 × 12,5 cm.
| |
| |
| |
XXII.A.1
motto |
mis-vaet: op een verkeerde manier aanpakt |
1 |
Pieterman: zeevis, behorend tot de familie der Trachini met een puntige doorn aan het kieuwdeksel en een scherpe vin op de rug, waarmee hij steekt als men hem aanraakt (wnt xii, 1591, 2; zie ook de commentaar). Cats waarschuwt later, in zijn Tachtig-jarige bedenckingen, nogmaals voor de stekelige vis (zie adw 1712, ii, 574). |
2 |
Van die: door wie |
|
loose rancken: bedriegelijke streken |
3 |
onbewust: onwetend |
4 |
geraes: geschreeuw (wnt xii, 424, 6) |
6 |
grijsen: gruwen, [hun] afkeer uiten (wnt v, 754). Grijzen kan overigens ook betekenen: een verkrampt gezicht trekken van pijn (Ibid., 755, ii); vgl. de gelaatsuitdrukking van de man op de prent. |
7 |
een: een en hetzelfde |
| |
XXII.A.2
Hij verwondt de onervarenen.
Een wonderbaarlijke vis wordt uit onze zee opgehaald
(vlucht weg, visser, als je geen vaardige hand hebt).
Als iemand het toevallig eens waagt hem onervaren aan te raken,
komt hij er gewond met een venijnige steek vanaf:
5[regelnummer]
wie hem voorzichtig vastpakt en vaardig van ingewanden ontdoet,
kan het beest vervolgens ongestraft aan de kok overhandigen;
de een heeft iets te eten, de ander daarentegen iets dat pijn doet.
Wat moet ik er nog meer over zeggen? Dit geldt ook voor de liefde.
| |
XXII.A.3
Iemand die handig is, heeft geen pijn.
Wie de pieterman pakt en hem aanraakt waar het behoort, maakt, wanneer hij dat wil, een lekker hapje voor zich klaar, terwijl de onbeholpen hand hevige woede zal veroorzaken. Zeg me, is het niet de liefde waarover je me wilt spreken?
| |
XXII.A.4.a
Ovidius, Ars amatoria, I, 3-4.
Het is een kunst een schip snel voort te laten gaan met zeil of riem,
en vaardig een wagen te berijden: het is een kunst de liefde te beheersen. Ga naar eind5
| |
XXII.A.4.b
Vegetius, De re militari, III, prologus.Ga naar eind6
Wie een voorspoedige afloop wenst, moet met vaardigheid, niet op goed geluk vechten.
| |
XXII.A.4.c
Apuleius bij monde van Afranius.
De wijze zal beminnen, de anderen zullen [dat alleen maar] begeren.Ga naar eind7
| |
XXII.B.1
1 |
daer: waar |
5 |
greep: handigheid, kunst (vgl. het motto) |
|
dit ... raken: het een en ander te bereiken (vgl. wnt iv, 1500, s.v. ‘gene’, dp) |
| |
| |
| |
XXII.B.2
Voor alle mensen gelden niet dezelfde dingen.Ga naar eind8
De een bijt erin als voedsel, de ander wordt gebeten door vergif;
en in dezelfde oorzaak vindt de een iets om over te zuchten.
Waarom dezelfde zaak de één voordeel brengt en de ander pijn doet,
vragen jullie? De oorzaak is een onhandige of vaardige hand:
5[regelnummer]
de vaardige hand buigt zelfs droeve zaken om tot vrolijkheid,
de onhandige hand laat zelfs vreugde omslaan.
Het leven is een kwestie van vaardigheid, niet iedereen past alles;
wat de één schaadt, heeft de ander vaak voordeel gebracht.
| |
XXII.B.3
Twee bedelaars bij een deur, de ene krijgt het witte brood, de andere het grauwe.Ga naar eind9
Twee mensen raken dezelfde vis aan, waarbij de ene razend wordt en de andere vrolijk is, en er hartelijk om lacht. Niet alles is geschikt voor iedereen: waarvan de één zijn voordeel trekt, verliest de ander zijn goed en gaat dood van ergernis.
| |
XXII.B.4
Theodoretus, Haereticarum fabularum compendium.Ga naar eind10
Niet het zwaard is de oorzaak van de slachting, maar degene die het zwaard op verkeerde wijze gebruikt heeft; niet rijkdom en armoede en andere voor- of tegenspoed die we in ons leven tegenkomen verdienen het afgekeurd en aangeklaagd te worden, maar zij die van al die zaken tegen de wetten in gebruik maken.
| |
XXII.B.5
Voor alle mensen gelden niet dezelfde dingen.
Het roer of de teugelGa naar eind11 zijn niet voldoende, als er niet iemand bij is die ze vaardig hanteert; de citer is niet voldoende als er niet iemand is die haar met ervaring bespeelt. Niet alle zaken zijn voor iedereen even geschikt.Ga naar eind12 Evenals in andere gevallen zegt Aristoteles ook hier op voortreffelijke wijze: ‘Tot een ieder komt zoveel geluk, als hij aan deugd en verstand bezit.’Ga naar eind13 Vroeger leden de mensen schade van de wilde dieren aangezien ze herhaaldelijk door hen geteisterd werden, maar zij die later leefden, begonnen hen zelfs tot hun voordeel aan te wenden: hun vlees te eten, zich in hun vellen te kleden en zich met hun gal te genezen.Ga naar eind14 Want zoals van één en hetzelfde gewas een bij de bloem benut, een bok de scheuten, een zwijn de wortels, een koe het blad en de vogels het zaad, zo verzamelt ook iedereen uit iets - al naar gelang zijn talent of aard - nuttige of nutteloze dingen.Ga naar eind15 Zeewater is ondrinkbaar, maar goed voor de visserij en dient de zeelieden. De vaardigheid van de gebruiker vormt het onderscheid in het gebruik van dingen, en ‘de wijze’, zoals de komediedichter zegt, ‘is zelf schepper van zijn eigen geluk.’Ga naar eind16 Heel anders keek Odysseus naar Penelope dan Eurymachus.Ga naar eind17 Heel anders keek Pythagoras naar de zon dan Anaxagoras; de eerste zag hem als een God, de laatste als een steen.Ga naar eind18 Ten slotte ook keken Socrates en Epicurus niet op dezelfde manier tegen de deugd aan. Socrates streefde haar na als minnaar van het geluk, Epicurus als minnaar van het genot.Ga naar eind19 Om kort te gaan: laten we rondgaan als bijen, niet als spinnen en in elke zaak het voordeel eruit halen.Ga naar eind20
| |
| |
| |
XXII.B.6
3-4 |
staen ... handt: gaan niet iedereen even goed af (wnt v, 1835, dp) |
4-5 |
yeder ... heeft: Uitspraak van Aristoteles, zie noot 13. |
6 |
midts: aangezien |
8 |
de selve: Nl. wilde dieren (r. 5) |
10 |
galle tot ghesondtmaeckinge: Vgl. noot 14. |
11 |
kruyt: kruid of plant |
12 |
plach: pleegt |
14 |
beuselinghen: nutteloze zaken |
18-19 |
een ... smeden: Ontleend aan Plautus, zie noot 16. |
20 |
eene wyse: (één en) dezelfde manier |
19-22 |
De ... wille: Zie noot 19. |
22-23 |
laet verkiesen: Zie noot 20. |
| |
XXII.C.1
motto |
2 Corinthiërs 2:16. |
2 |
Daer: waar |
3 |
recht [...] heeft gevat: goed heeft vastgepakt |
5 |
werct: teweegbrengt |
6 |
Doot: betekent de dood, brengt ondergang mee (vgl. het motto) |
|
die: wie |
7 |
dat eyghen kruyt: diezelfde plant. Vgl. noot 20. |
| |
XXII.C.2
Ecclesiasticus (Jezus Sirach) 32:16, Wie de wet zoekt, die zal daarvan vervuld worden; maar wie gemeen handelt, zal daardoor struikelen.Ga naar eind21
Dezelfde soort vis verschaft de één rijkelijk voedsel,
maar zal voor de ander oorzaak van smart zijn:
waarom zal iemand verkondigen dat de vis boosaardig is?
Wanneer hij je pijn doet, kok, is het niet de schuld van de vis, maar je eigen schuld.
5[regelnummer]
De wet van God is heilig, de Heilige Schrift brengt heil,
toch haalt een slechte lezer er dingen uit waardoor hij te gronde gaat.
De bij en de spin houden allebei van viooltjes;
de laatste haalt gif uit die bloemen, de eerste honing.
| |
XXII.C.3
De dwaas is de bewerker van zijn eigen ellende.
Twee mensen pakken een vis, een vis van dezelfde soort: de één voelt een grote pijn en de ander vaart er wel bij. De onhandige hand is de oorzaak van de ellende. Uw wet is goed, o God, slecht is het hart van de mens.
| |
XXII.C.4.a
Spreuken 8:8-9, Al mijn woorden zijn in gerechtigheid; er is niets verdraaids, noch verkeerds in. Zij zijn alle recht voor hen, die verstandig zijn, en rechtmatig voor hen, die wetenschap vinden.
| |
XXII.C.4.b
1 Corinthiërs 1:18, Voor hen, die verloren gaan is het woord van het kruis dwaasheid; maar voor ons, die de zaligheid verkrijgen, is het een kracht van God.Ga naar eind22
| |
| |
| |
XXII.C.5
Voor de goeden goed, voor de slechten slecht.Ga naar eind23
‘Van de schepper zelf komt niets slechts of schandelijks’, zegt Hermes: ‘Schandelijkheden zijn immers de aandoeningen die aan de verdere groei kleven, zoals roest aan brons, vuil aan het lichaam; maar de ambachtsman maakt de roest niet, de vader veroorzaakt het vuil niet en God het kwaad niet.’Ga naar eind24 Wij zien dat in bijna elke tijd allen de Heilige Schrift misvormen om ketterijen te rechtvaardigen; maar dit gebeurt niet door fout van de Schrift, maar door een streven of een slechtheid die eigen is aan de natuur van de mensen, zo leert het verstand. Gieren snellen op stinkende lichamen af en gaan de lieflijke en welriekende voorbij; vliegen vliegen over gezonde lichamen heen en haasten zich naar de zweren. Zo gaan ook zij voorbij aan de heldere en inzichtelijke plaatsen in de Schrift en houden vast aan duistere en dubbelzinnige plaatsen of proberen die niet zelden door een verkeerde interpretatie dubbelzinnig te maken. Het is zelfs zo: zoals purper mensen bevalt en oproept tot blijdschap, maar tegelijkertijd stieren prikkelt en tot de strijd ophitst, zo heeft
uit dezelfde schriftplaats vaak de één de gelegenheid aangegrepen tot een heilzame leer, de ander tot schisma en afsplitsing. Hoe dit kan? Ik kan dit in één woord zeggen: God is goed, de Schrift heilig, de mens slecht.
| |
XXII.C.6
1 |
Hermes: Zie noot 24. |
7-8 |
ofte [...] ofte: hetzij... hetzij |
12 |
effene: duidelijke |
13 |
nemen... smeden: scheppen er behagen in merkwaardige conclusies te trekken (vgl. wnt xxiii, 346, iii, 13 s.v. ‘vreemd’) |
17 |
plaetse: bijbeltekst |
| |
Commentaar
Cats kan het gegeven van de venijnig stekende pieterman uit eigen aanschouwing hebben gekend; ook het uitgebeelde stadsaanzicht oogt realistisch. Maar dat hij voor dit embleem (eveneens) bij Plinius, of bij iemand als Rondelet of Gesner te rade is gegaan, hoeft niet op voorhand uitgesloten te worden. Meer dan eens hebben geschreven bronnen aan de basis van een embleem gelegen of expliciet als vertrekpunt gediend.
Plinius maakt kort melding van de vis: ‘Een even schadelijk dier is de pieterman, die verwondt met de scherpe punt van zijn rugvin’, en Conrad Gesner onderscheidt in zijn Vollkommenes Fischbuch twee soorten ‘Meer-dracken’ (zeedraken), zoals hij de vis noemt, de kleine en de grote, en hij beeldt beide ook af. Behalve voor de ‘grosse starcke Spitzen’ waarschuwt hij voor het schadelijke vergif dat het ‘Petermenches’ bij zich draagt. Dat doet ook Guillaume Rondelet in L'histoire entiere des poissons.Ga naar eind25
De beschrijving van H. Schlegel, opgenomen in de Natuurlijke historie van Nederland. De visschen, vormt een treffend onderschrift bij de prent: ‘De pieterman wordt door elken visscher en kustbewoner gevreesd, uit hoofde der hoogst smartelijke en ernstige wonden, die hij toebrengt, wanneer men hem aanraakt. Daar hij een taai leven heeft, zoo blijft hem, zelfs nadat hij uit het water aan strand gebragt is, nog uren lang de kracht, om aan de hand die hem aanraakt, hetzij met den doorn van het kieuwdeksel, hetzij met dien der harde rugvin, eene
| |
| |
steek toe te brengen, die hevige pijnen en dikwijls het stijf worden van het gewonde deel ten gevolge heeft, zoo als uit vele voorbeelden in onze kustdorpen blijkt.’ De grootte van de vis maakt voor de gevolgen weinig uit. De steek van de kleine pieterman (ook wel steekvisje genoemd), wordt ‘evenzeer gevreesd als die van de grote soort.’Ga naar eind26
In zijn amoureuze duiding stelt Cats degenen die glimlachend genieten van de smakelijke pieterman, tegenover hen die ervan gruwen; dat komt omdat sommigen niet weten hoe ze de vis dienen te hanteren. Zo is het ook met de liefde: de één bezorgt zij blijdschap, de ander pijn. Alleen wie er vaardig en verstandig mee weet om te gaan, heeft kans op succes. Vergelijk de woorden die Adriaen van de Venne in de mond legt van Fijtje Goris: ‘Leelijck-schreeuwer, Hangdevan // Asje voelt de Pieter-man.’Ga naar eind27
Vervolgens wordt het beeld van de moeilijk aan te vatten vis verbonden met de ars vivendi, waarvoor, zoals ook Aristoteles stelt, deugd en wijsheid onontbeerlijk zijn. Dat het niet iedereen is gegeven om een zaak ten volle te benutten of er voordeel uit te halen, wordt kernachtig uitgedrukt in de regel: ‘De konste des gebruyckers onderscheyt de dinghen, ende een vernuftigh mensche kan sijn eyghen gheluck smeden.’ Zo'n vernuftig mens moet rondgaan als de bij, en uit alles het beste halen.
Pijnlijk is het te constateren dat wie kwaad wil, kwaad kan aanrichten. Uit het feit dat één en dezelfde bijbelplaats de een kan inspireren tot vrome richtlijnen en een ander er zijn ketterse praktijken mee legitimeert, blijkt hoe verdorven de menselijke aard is. Tot twee keer toe verduidelijkt Cats zijn bedoelingen door erop te wijzen hoe uiteenlopend er wordt gereageerd op het zien van een rode doek: stemt zo'n doek de mens vrolijk, een stier wordt er razend van.
Een pictura in Gilles Corrozets Hecatongraphie is mogelijk van invloed geweest op de prent bij Cats. Er is althans sprake van een overeenkomst in de noodlottige manier waarop een in deze bundel voorgestelde visser een giftige snotolf (de roofvis ‘lièvre marin’) heeft vastgepakt (afb. 22.1). ‘Qui nuyt a aultruy, il nuyt à soymesmes’ dient als motto en de boodschap is dat de mens ervoor moet oppassen dat hij zijn ondergang niet zelf bewerkstelligt.Ga naar eind28
Afbeeldingen van vissers vormen een vertrouwd beeld in de Nederlandse kunst van de zeventiende eeuw. Werd de vis wel eens sexueel geduid, de visser treedt doorgaans op als representant van de ledigheid en het flegmatische temperament. Vergeleken met de iconografie en duiding bij Cats laat een gravure van Chrispijn de Passe de Oude (naar een ontwerp van Maarten de Vos) een geheel andere combinatie van woord en beeld zien (afb. 22.2). De prent ‘Aqua’, waarop een man en een vrouw temidden van uitgestalde vissen zitten, draagt als onderschrift:
Het is niet alleen zo dat het vloeiende water vies vuil afwast,
geschikt is voor zeevaart en regen schenkt:
maar het is ook rijk aan allerlei goederen die een goede keuken
nodig heeft en waarmee een tafel overvloedig opgesierd wordt.
Zie je hoe het vissenvolkje door waterpoelen
dartelt; hoe vele geweldige en afzichtelijke monsters
rond de zeilschepen zwemmen; de grote zeemonsters
hun aardige spel uitvoeren onder het doorschijnende zeeoppervlak?
| |
| |
Het precieze verband tussen deze tekst enerzijds en anderzijds de kinstrelende visser met de visvrouw die met haar ene hand in zijn buidel tast en haar andere op een zalmmoot legt, is niet helemaal duidelijk. Evenals de drie paartjes op de andere prenten uit de reeks De vier elementen impliceren de gebaren en handelingen een erotische relatie tussen de figuren.Ga naar eind29
| |
| |
Literatuur
Van Es 1962-2, 17-19. |
Emblemata 1967, 694-695. |
|
-
eind1
- Deze omschrijving op basis van a.1, r. 7. De vis is niet natuurgetrouw weergegeven (vgl. Guillaume Rondelet, L'histoire entiere des poissons. Lyon 1558, i, 238). De naam pieterman zou verband houden met het gebruik van zeelieden om, wanneer zij gestoken waren door de vis, hem overboord te gooien onder het aanroepen van de Heilige Petrus (Bakker 1928, 543).
-
eind2
- Hoogstwaarschijnlijk moeten de aanzetten in de gravure opgevat worden als pluimen rook, zoals ook het ingekleurde Leidse exemplaar veronderstelt. Vgl. voor het ijzeren visrooster: Weyns 1974, 467.
-
eind3
- Voor de typische vismand, bekend onder de benaming ‘benne’: Royalton-Kisch 1988, 316-317, nr. 88; en Weyns 1974, 430.
-
eind4
- Misschien heeft Van de Venne de walmuur van Vlissingen willen suggereren, maar dan is de ruimte buiten de muur wel erg breed. De molenstenen zouden kunnen wijzen op de nabijheid van een (water)molen; in Vlissingen stond een getijmolen. De toren vertoont echter weinig gelijkenis met die van de Jacobskerk. Ten onrechte wordt het bestaan van een voortekening van deze prent verondersteld (Hollstein xxxv, 52, nr. 86); de vermelding zal betrekking hebben op die van embleemprent xxix.
-
eind5
- Cats heeft ten opzichte van Ovidius remo en velo omgewisseld en hij schreef reguntur waar bij Ovidius ‘moventur’ staat. Met deze zelfde varianten overigens ook bij Langius (126 a). Vgl. de vertaling van Kat 1993, 17.
-
eind6
- Ed. [Leiden] 1607, 48. In de regels die aan het citaat voorafgaan schrijft Vegetius dat wie verlangt naar de vrede zich moet voorbereiden op de oorlog en wie streeft naar de overwinning er zich op moet toeleggen zijn soldaten te trainen. Ook aangehaald door Langius (126 B).
-
eind7
- In: Apologia, xii. Ed. Helm 1972, 14-15. Apuleius geeft het citaat als een uitspraak van Afranius, zoals Cats ook aantekent.
-
eind8
- Ofwel: Niet alles is voor iedereen. Vgl. het citaat van Propertius (aangehaald in B.5); en verder ‘Non omnibus annis omnia conveniunt’ (Niet bij elke leeftijd past alles), evenals Petronius' ‘Non omnibus unum est, quod placet’ (Niet iedereen vindt alles even leuk), aangehaald in Walther, 3, 339, nrs. 18148-18149.
-
eind9
- Of: in plaats van ‘grauwe’: bruine. Meurier 1617, 63. Proverbia, I, 200 en Le Roux 1859, II, 175.
-
eind10
- Theodoretus schreef, met enkele minieme verschillen: ‘Sed neque ensis causa est caedium, sed qui ense male usus est: neque divitiae et paupertas, et alia vitae prosperitas vel adversitas reprehendi merentur, sed qui praeter leges horum quolibet usi sunt.’ Zie: Opera omnia. Paris 1864, 485-486, C (PG LXXXIII).
-
eind11
- De combinatie van deze twee begrippen staan vlakbij de gedeeltelijke ontlening van Cats aan Plutarchus (vgl. noot 15), zoals door Erasmus geformuleerd in zijn Parabolae: ‘Ut freno circumagitur equus, ut clavo navis [...]’ (Zoals het paard wordt geleid door het bit en het schip door het roer [...]). Ed. Margolin 1975, 172, r. 209; ed. Mynors 1978, 183, r. 24.
-
eind12
- Citaat uit Propertius, Elegiae, iii, ix, 7. Ook aangehaald door Montaigne, Essais, iii, i. Ed. Villey 1978, ii, 803.
-
eind13
- Aristoteles brengt dit onderwerp een aantal keren ter sprake. O.m. in zijn Ethica Nicomachea, i, viii (1098 b) en in x, viii (1178 a-1179 a), onder de titel ‘Een meer menselijk geluk bestaat in de activiteit van de zedelijke deugden en de verstandigheid’; ook Ethica Eudemia, i, v, 14 en Rhetorica, i, ix, 13 handelt over deze stelling. Langius geeft twee verwante citaten uit het werk van Aristoteles (455 b).
-
eind14
- Gebaseerd op Plutarchus,
Moralia (‘De capienda ex inimicis utilitate’), 86 d, via de aangepaste versie van Erasmus in zijn Parabolae: ‘Ut priscis satis erat si a feris non lederentur, posteriores etiam in suum commodum vertere ceperunt, pellibus vestiri, carnibus vesci, felle mederi [...]’ (Onze voorvaders waren al tevreden wanneer ze niet door wilde beesten werden aangevallen; later ging de mens gebruik van hen maken: hun huiden dragen, hun vlees eten en hun gal benutten voor medicijn [...]). Ed. Margolin 1975, 182, r. 343-344; ed. Mynors 1978, 189, r. 3-5. Vgl. voor de gal als geneesmiddel o.a. wnt iv, 146, 2, b, β.
-
eind15
- Evenals de vorige zin, is ook deze gebaseerd op Plutarchus, nu Moralia (‘Quomodo adolescens poetas audire debeat’), 30 d, ook opgenomen in Erasmus' Parabolae: ‘Quemadmodum in iisdem pascuis apis florem sequitur, capra fructicem, sus radicem, quadrupedia fructum [...]’ (Zoals in dezelfde wei de bijen bloemen zoeken, de geit bladeren, het zwijn wortels en grotere dieren fruit [...]). Ed. Margolin 1975, 172, r. 200-201; ed. Mynors 1978, 183, r. 13-14. Cats breidt de passage enigszins uit.
-
eind16
- Verwijzing naar Plautus, Trinummus, 363: ‘Nam sapiens quidem pol ipsus fingit,
fortunam sibi.’ In iets andere bewoordingen ook door Langius aangehaald (491 a).
-
eind17
- Twintig jaar lang wachtte Penelope, de trouwe echtgenote van Odysseus, op de terugkomst van haar man, terwijl vele voorname jongelieden, onder wie Eurymachus, naar haar hand dongen. Ondanks een aanbod tot verzoening werd hij, evenals alle andere verliefden, door Odysseus gedood (vgl. Homerus, Odyssee, o.a. i, 399 en xxii, 88).
-
eind18
- Eén van de opvattingen van de Griekse wijsgeer en hervormer Pythagoras van Samos (ca. 582-na 500 v.Chr.) was dat de zon, de maan en de sterren goden zijn, omdat de warmte erin overweegt en warmte de oorzaak is van leven. De Griekse wijsgeer, astronoom en mathematicus Anaxagoras van Clazomenae (ca. 500-428 v.Chr.) werd van godslastering (asebeia) beschuldigd omdat hij - in strijd met de overgeleverde mythen - de opvatting huldigde dat de zon een gloeiende steen was, van iets grotere omvang dan de Peloponnesus. Zie: H. Diels, Die Fragmente der Vorsokratiker. Tweede druk. Twee dln. Berlin 1906-1910, i, 293-323, nr. 46, en F.M. Cleve, The philosophy of Anaxagoras. Den Haag 1973, i.h.b. 63-75.
Waarschijnlijk put Cats, voor zowel deze als de volgende vergelijking tussen Socrates en Epicurus, uit Diogenes Laertius, De vitis philosophorum. Voor Pythagoras uit viii, 27; voor Anaxagoras, ii, 8 en 15. Zie voor andere mogelijke bronnen en literatuur: wdo, 159 en ‘Addenda’, 3402.
-
eind19
- Voor Socrates was het goede of geslaagde leven (het ‘geluk’) voor de mens van betekenis, bepaald door een innerlijke gesteldheid of deugd. Vgl. wdo, 2775-2777. Volgens de wijsgeer Epicurus (341-271/270 v.Chr.) was het hoogste doel van het menselijk bestaan het genot, opgevat als welzijn. Diens ideeën zijn uitvoerig omschreven door onder andere Diogenes Laertius, De vitis philosophorum, x, 6; 11 en 136, en in de kernstellingen 139-154. Hier wordt ook vermeld dat Epicurus onder de oude filosofen het meeste aansluiting vond bij Anaxagoras; mogelijk de reden waarom Cats ze hier in één reeks opsomt.
-
eind20
- Spinnen werden beschouwd als venijnzuigende en giftige dieren (wnt xiv, 2824). Zie voor de literaire bronnen van dit motief (dat tot één van de bekendste humanistische topoi behoort), evenals verwerkingen ervan binnen de devieskunst en de emblematiek: Emblemata 1967, 302-303. Hadrianus Iunius dichtte in zijn Emblemata (Antwerpen 1575, 37, nr. xxxiii):
Op de bloeme daer de spinne uit suycht haer fenijn,
Haelt het bieken sijnen honich met voorspoeden [...].
En, kort voor Cats, volgde Cornelis Plemp in zijn Emblemata (Amsterdam 1616, 171, nr. xlvii) dezelfde Iunius op de voet:
Implet araneolos hausto flos ille veneno,
Qui delibato nectare pascit apes.
Niet alleen via het werk van Plato en Lucretius, ook via Seneca (Epistulae morales, lxxxiv, 3-7) en Montaigne vond het motief ruime verspreiding. Zie: J. von Stackelberg, ‘Das Bienengleichnis. Ein Beitrag zur Geschichte der literarischen Imitatio.’ In: Romanische Forschungen 68 (1956), 271-293; en P. Claes, Echo 's echo 's. De kunst van de allusie. Amsterdam 1988, 28-37 (‘De bij en de spin’). Verwerkingen bij Erasmus worden vermeld in Nolde 1964, 22-23 en 317-318.
-
eind21
- Of: aanstoot geven. In de in 1565 te Antwerpen verschenen Biblia nog opgenomen onder 32:19.
-
eind22
- De Bible 1610 heeft ‘mais’ in plaats van ains; deze archaïsche vorm komt met de betekenis ‘maar’ ook voor bij o.m. Calvijn, Rabelais en Du Bellay (Dictionnaire de la langue française du seizième siècle 1925, i, 140-141). Vgl. ook xxi.c.3 en xliii.c.3.
-
eind23
- ‘Bonis bona est, mala at malis mors corporis’ (De lichamelijke dood is voor de goeden iets goeds, maar voor de slechten iets slechts); Walther, 7, 294, nr. 35251a.
-
eind24
- Hermes Trismegistus, Corpus Hermeticum (‘Pimander’), xiv, 7: ‘Operanti autem ipsi, nihil malum, nihil aestimatur obscoenum. Haec namque, passiones sunt generationis comites, tanquam aeris aerugo, ac corporis sordes. Non tamen aeruginem faber fecit, neque sordes effector produxit, neque malitiam Deus.’ In de ed. 1574, niv. In de vertaling van Van den Broek en Quispel 1991, 175: ‘De maker zelf heeft niets dat voor slecht of schandelijk kan doorgaan. Dat kan men alleen zeggen van de verschijnselen die het proces van worden en vergaan begeleiden, zoals de roest het koper, en het vuil het lichaam. De kopersmid maakt de roest niet, en de ouders niet het vuil [aan het lichaam van hun kind]. En God niet het kwaad.’ Zie voor Hermes: embleem xx.c.4.b.
-
eind25
- Plinius, Naturalis historia, ix, lxx, 155: ‘Aeque pestiferum animal araneus spinae in dorso aculeo noxius.’ Zie voor Gesner de ed. Frankfurt am Main 1670, 60-61 (ed. princ. 1563). Voor Rondelet: ed. Lyon 1558, i, 238-241, x, x en 376-378, xvii, xi.
-
eind26
- Amsterdam 1870, 37-41 (en plaat v, fig. 5-6). De citaten op 39 en 41. Dodonaeus raadt aan basilicum te gebruiken ‘om de wonden die van het steken van de Zee Draeck ghecomen zijn, te ghenesen.’ Een ander deugdelijk kruid is salie: ‘Savie is oock seer goet tegen de steken van de vergiftige visschien, als Pietermannekens.’ Zie Cruydt-boeck. Ed. Leiden 1608, ix, xi, 482 en ix, xxii, 503. Andere middelen die men tegen de wonden gebruikte waren menselijke ontlasting, een opengesneden pieterman, gedrukt op de wond, en een ook een smeerseltje verkregen uit de gebakken lever van de pieterman (Bakker 1928, 543-544). Over de gifstekels verder De wereld van de vissen, amfibieën en reptielen. Red. P. Whitfield. Utrecht etc. 1986, 90.
-
eind27
-
Belacchende werelt. Ed. Van Vaeck 1994, 100 en 370.
-
eind28
- Ed. Paris 1543 [fviverso-fviirecto]. Met als onderschrift:
Gardons nous donc de nuyre à nostre proche
Que le peril pres de nous de s'approche:
Et ne faisons à aultruy le mesfaict,
Que ne vouldrions que contre nous fust faict.
Vgl. ed. Oulmont 1905, 78-79. Zie over deze vis eveneens Plinius, Naturalis historia, ix, lxx, 155.
-
eind29
-
Non putres tantum sordes liquida abluit unda,
Aptaque navigiis eadem est, pluviasque ministrat:
Sed variis foecunda bonis, queis uncta culina
Indiget, ac mensae quibus exornantur abunde.
Squamigerae viden' ut per stagna liquentia gentes
Exultent; tot monstra ingentia et horridia visu
Veliferas circum nent puppes; grandia cete
Effingant molles vitreo sub marmore lusus.
Hollstein xv, 193, nr. 525. Ook afgebeeld in: Beuckelaer 1986, 194-195, cat. nr. 78 en in Sterren in beelden. Astrologie in de eeuw van Mercator. Tent. cat. Sint-Niklaas 1994, 73-74 (met afwijkende vertaling). Voor de symboliek: De Jongh 1968-1969; S. Koslow, ‘Frans Hals' Fisherboys: examples of Idleness.’ In: The art bulletin 57 (1957), 418-432; ew, 218; Porteman 1987, 84-89; Royalton Kisch 1988, 139, noot 262.
Vgl. voor overeenkomstige, latere, voorstellingen o.m. Quirijn van Brekelenkam, Visschrapper, 1653 (Verblijfplaats onbekend; in 1956 in bezit van kunsthandel Loevenich, New York, afgebeeld in Leidse fijnschilders 1988, 35, afb. 15). Op Pieter Pietersz., Visverkoopster, ca. 1568 (Moskou, Poesjkin Museum) en Adriaen van Ostade, De visvrouw, 1672 (Amsterdam, Rijksmuseum), kijkt een vrouw, evenals op de prent bij Cats, de beschouwer direct aan (zie: Kunst voor de beeldenstorm. Noordnederlandse kunst 1525-1580. Red. J.P. Filedt Kok e.a. Tent. cat. Amsterdam. 's-Gravenhage 1986, 410, cat. nr. 300 en Masters 1984, 287-288, cat. nr 92).
|