| |
| |
| |
XX Terwijl we trekken, worden we getrokken.
Prent
Een matroos, die in een vierriems roeiboot zit, trekt aan een touw met aan het uiteinde een (dreg-)ankertje dat achter een rots gehaakt is; de zee is op de voorgrond golvend.Ga naar eind1 Een zeegaand zeilschip met erachter een scheepsbootje, ligt voor anker en bemanningsleden lopen over het dek; zowel de grote ra als de fokkera zijn gestreken om de windvang te beperken. Een ander schip zeilt aan de horizon. Bovenop de rots, aan het uiteinde, staat een kruis.Ga naar eind2
Op de rand van het bootje, geaccentueerd door touwwerk, de initialen js.
Afmeting: 12,5 × 12,4 cm.
| |
Voortekening
Op de bewaard gebleven voortekening, grijs gewassen met sporen van rood, is te zien dat Cupido oorspronkelijk deel uit zou maken van de voorstelling: hij zit met wijduitstaande vleugels achter de bootsman (zie afb. 20.1). Het lijkt erop dat het godje een touw rond het middel van de matroos heeft geslagen en zich afzet tegen de zitplank vóór hem. Cupido zou aldus kunnen verbeelden hoe de man in zijn activiteiten meegetrokken wordt door de liefde.Ga naar eind3
| |
XX.A.1
1 |
trect my niet: trekt mij niet bewust aan. Woordspeling met trekken; figuurlijk: heeft geen belangstelling voor mij (wnt xvii, 2464, a, iii, 6). P.C. Hooft gaf bij de afbeelding van de poolster en een kompas het motto ‘Een trect mij’. In: Emblemata amatoria 1611, nr. ii. Ed. Porteman 1983, 82-83 en 146-147. |
|
noch: toch |
|
wech getogen: van zijn plaats getrokken; ook: buiten zinnen gebracht (wnt xxv, 688, 3) |
2 |
mach: kan |
3 |
dapper woel: mijn uiterste best doe. Talrijk zijn de toepassingen van een rots als beeld van hardheid, koudheid, wreedheid en onbewogenheid (van een vrouw). |
4 |
te bijster: verbazingwekkend. ‘The antithesis between the fire of love and the icy heart of the lady is endlessly worked out’ (Forster 1969, 17). |
5-6 |
hoe [...] felder [...] Hoe [...] meerder: hoe feller... des te meer |
5 |
jonste: gunst |
6 |
dit grillich hert: dit onvoorspelbare, onberekenbare hart van mij |
|
steyghert: steigert, zich opwindt |
8 |
haer [...] roert: zich beweegt |
| |
XX.A.2
Terwijl we trekken, worden we getrokken.
Zie je deze rots die midden uit zee oprijst. Dat is mijn meesteres,
en de zeeman van het kleine schip ben ik.
Terwijl ik je trek, mijn leven, word ik getrokken, en jij bent in rust, al word je getrokken.
Jij trekt niet, ik volg vanzelf; ik trek jou, Phyllis, maar je blijft staan.
5[regelnummer]
Jij brengt niet in beroering, maar ik word door jou geheel in beroering
gebracht; zelf ben je helemaal niet te bewegen,
| |
| |
intussen breng je wel mijn hele hart in beweging.
Ik ongelukkige! als ik bij mijn meesteres kom, getrokken word en trek,
begeer ik haar, ach! hoe meer zij weigert, des te meer.
| |
XX.A.3
Jouw onbeweeglijkheid brengt mij in beweging.
Ik probeer je te bewegen, maar zie (wat ik bewonder) je blijft onbewogen; hij die trekt wordt getrokken. De rots van je geest, meesteres, jouw onverbiddelijkheid die zich helemaal niet laat bewegen, brengt mijn hart in beroering.
| |
XX.A.4.a
Ovidius, Amores, II, XIX, 27-28.
Als Danaë nooit in een bronzen toren gevangen had gezeten,
| |
XX.A.4.b
Daniel Heinsius, Elegiarum libri III, IV, XI.
Dikwijls, als ik dacht een meisje door mijn smeken toeschietelijk te kunnen maken,
kreeg zij, juist door moeilijk te doen, mijn geest in bezit [...].
Ook jij moet uitstellen of niet toestaan, wat ik wens:
Als je de mijne niet wilt zijn, als ik je vraag, zul je het juist zijn. Ga naar eind5
| |
XX.B.1
1 |
die... staet: Nl. op de voorstelling. |
|
is: is een zinnebeeld van (vgl. dat is, r. 4) |
2 |
vaste peyl: betrouwbaar merkteken |
|
voor-geschreven: (als voorbeeld) voor ogen gesteld |
4 |
De... derf: de klip naar zich toe wil trekken |
5 |
noot-dwangh: lot |
|
staet gheset: staat vast, is bepaald |
7 |
voeght u: schikt u |
| |
XX.B.2
Aantrekkend word ik weggetrokken.
Laat de rots die u ziet, toeschouwer, een noodlottige klip voorstellen,
en vat de zeeman van het kleine schip op als beeld voor de mens,
u ziet dan, hoe de nietige mens aan de grote rots trekt
en moeite doet de rotsblokken naar het lichte bootje te brengen;
5[regelnummer]
die staan vast op hun plaats en volgen niet als ze getrokken worden.
De man die trekt, merkt dat hij intussen zelf getrokken wordt.
Het lot sleurt hen die zich verzetten mee, maar leidt hen die volgen;
wie niet uit eigen beweging wil toegeven, gaat onder dwang weg. Ga naar eind6
| |
XX.B.3
Bij ongeluk en hindernissen is geduld het ware schild.Ga naar eind7
Waarom steek je je zwakke hand uit om deze rots te trekken, die jou en al het jouwe geheel van zich afwerpt, zonder te bewegen? Welnu, leer je noodlot kennen, mens, in deze rots; als je die wilt trekken, zul je zelf een schok krijgen.
| |
| |
| |
XX.B.4.a
Seneca, Oedipus, 980-984.
Wij worden gedreven door het lot: geef toe aan het lot.
Zorgen die angst veroorzaken kunnen de verordeningen
van de onvermijdelijke spoel niet veranderen.
Alles wat wij, sterfelijke mensen, ondergaan
| |
XX.B.4.b
[Waarschijnlijk een toespeling op:] Seneca, Epistulae morales, IIV, 7.Ga naar eind9
Er is geen andere manier het noodlot te ontvluchten dan te willen waartoe het dwingt.
| |
XX.B.5
Aantrekkend word ik weggetrokken.
Het gebed dat Epictetus ons aanbeveelt voortdurend in de mond te hebben (waarvan de heer Du Vair melding maakt in zijn Manuel d'Epictète) lijkt me diepzinniger dan voor een filosoof normaal is.Ga naar eind10
Mijn God, leid mij, over de voorgeschreven weg,
ik zal graag volgen, uit vrees dat een sterke band
me als slecht mens meesleept naar de plek waar ik als rechtschapen man
zou kunnen aankomen, als ik het lot vrijwillig volg.
Waarom worstelen wij, dwergen? ‘Achteruitschoppende en weerspannige paarden bereiken alleen dit, dat ze zelfs heel wat slaag krijgen en toch niet het juk kunnen afschudden’, zegt hij;Ga naar eind11 ‘het lot overstelpt niet minder de besluiten van de mensen in hun handelen dan het rivierslijk de stenen’ (Pausan. in Menip.).Ga naar eind12 Immers ‘de lotsbeschikking van de goddelijke voorzienigheid kan noch door een verstandig plan noch door een scherpzinnig weermiddel veranderd worden’, zo roept zelfs Apuleius zelf ons toe.Ga naar eind13 ‘Het beste is dus te ondergaan’ (prent Seneca ons in) ‘wat je niet kunt verbeteren en de god op wiens gezag alles zijn beloop heeft, zonder morren te volgen: het is een slecht soldaat die zuchtend met de aanvoerder meegaat’;Ga naar eind14 daarentegen houdt niets slagen zo binnen de perken als lijdzaamheid.
| |
XX.B.6
1 |
Epictetus: Zie noot 10. |
|
inden mont: op de lippen |
2 |
president du Vair: Zie noot 10. |
2-3 |
vry ... als: heel wat verheffender te zijn dan |
3 |
wijs-gierighe: wijsgeren |
4 |
door dijn: op uw |
8 |
wicht: kind |
9 |
mijn bescheyden: de voor mij vastgestelde |
10 |
aerselende: achteruitgaand (obstinaat) |
14 |
beloopen: overspoeld |
16 |
Pausan: Pausanias. Zie noot 12. |
18-19 |
goddeloosen: heidense |
19 |
Apuleius: Zie noot 13. |
20 |
versetten: veranderen, afwenden (wnt xx, 2345, iii, 15) |
| |
| |
22 |
rechtschapen lantsknecht: rechtgeaard soldaat |
20-23 |
'tIs ... navolght: Dit hele gedeelte gaat terug op het citaat uit Seneca, zie noot 14. |
| |
motto's |
Psalm 18:3, ‘De Heere is mijn Steenrots, en mijn Burg, en mijn Uithelper; mijn God mijn Rots, op Wie ik betrouw; mijn Schild, en de Hoorn mijns heils, mijn Hoog Vertrek’, en: Handelingen 17:27-28, ‘Opdat zij de Heere zouden zoeken, of zij Hem wellicht tasten en vinden mochten, hoewel Hij niet ver is van een ieder van ons. Want in Hem leven wij, en bewegen ons, en zijn wij [...].’ |
1-2 |
Vgl. Job 5:8-9. |
2 |
Terwijl wij in het duister verkeren, het niet kunnen begrijpen (ons er geen voorstelling van kunnen maken), vgl. wnt xv, 1218, 13, b, γ, s.v. ‘steken’, dp; en 1 Samuel 2:9, ‘De goddelozen zullen zwijgen in duisternis.’ |
4 |
Die: Slaat terug op mensche, r. 3. |
|
mier: Vgl. c.6, r. 4-6. Vgl. voor deze emblematische lezing van de te prijzen werkelijkheid ook de woorden die Sibille uitspreekt in Cats' Houwelyck (‘Vrijster’) uit 1625: |
De werelt is een groot tooneel,
Daer alle ding, en ieder deel,
Ons dienen moet tot goede leer,
Ten prijse van den Opper-heer [...].
Ick wensche [...] dat'er niet een kleyne mier,
En dat'er niet een naeckte pier
Op al de nutte landen kroop,
En voetsel uyt der aerden soop,
Op dat ick die, na rechten eys,
Ontleden mocht in myn gepeys,
En vinden daer het vol bescheyt,
Dat ons tot God den Schepper leyt [...].
De beesten liggen op het kruyt
Maer niemant treckt'er leering uyt.
|
In: adw 1712, i, 263. Ook geciteerd door Porteman 1984, 4. Vgl. verder Martinus Koning, Lexicon hieroglyphicum 1722-1727, iii, 147-151. |
5 |
desen onverlet: desalniettemin (namelijk ondanks ons onvermogen Gods aard te kennen). Vgl. xxiii.a.1, r. 3 en xxv.c.1, r. 5. |
7 |
wat ... dingh: hoe wonderlijk! |
|
drijft: beweegt |
| |
XX.C.2
Wat beweegt, is in rust.Ga naar eind16
Wij zijn stof en schaduw, de goddelijke macht van de Olympus te beschrijven
Laat het ons, met uw goedvinden, toch toegestaan zijn, allerhoogste God, over u
enkele woordjes te stamelen.
5[regelnummer]
Gij zijt de rots, die alles trekt, die alles bestuurt,
toch is er intussen bij u diepe rust.
Geen zorg overvalt u, Vader, toch zorgt u voor alles,
u beweegt de sterren en de aarde, maar er is in u geen beweging.
| |
| |
| |
XX.C.3
Jakobus 1:17, Elke goede gave, en elke volmaakte gift is afkomstig van boven, van de Vader der lichten, bij wie geen wisselvalligheid is, of een zweem van verandering.
Ziehier! de hele wereld wordt door deze grote rots getrokken die zelf niet trekt. Als God ons nu eens zijn geschenken dan weer zijn bliksem en toorn op ons loslaat, dan blijft Hij die alles beweegt onbewogen, dan is Hij die straft zachtmoedig.
| |
XX.C.4.a
George Buchanan, Psalmorum Davidis paraphrasis... (‘Benedic anima mea Domino: & Omnia’), CIII.Ga naar eind18
Hij heeft zijn troon rotsvast geplaatst op de hoge toppen van de vurige hemel en hij bestuurt met een hoofdknik gemakkelijk de gehele aarde.
Zie: Augustinus, Meditationes, hoofdstuk 29.Ga naar eind19
| |
XX.C.4.b
Hermes Trismegistus, Corpus Hermeticum (‘Pimander’), II, 3.
Elke beweging beweegt niet in het beweeglijke, maar in het stilstaande, en dat wat beweegt, is in rust.Ga naar eind20
| |
XX.C.5
Wat beweegt, is in rust.
Zouden wij de oneindige, eeuwige en onuitsprekelijke goddelijke macht (uit wie, door wie en in wie alles is en van wie alle oorzaken der oorzaken komen)Ga naar eind21 kunnen benoemen of beschrijven? Wij, vluchtige en nietige mensjes die nog niet eens het lichaampje van een mug of een vlo goed doorzien hebben? Dit zij verre van ons. ‘God kan slechts met geloof begrepen en met vroomheid beleden worden, Hij moet echter niet met de zintuigen achtervolgd, maar aanbeden worden’, zo zegt Hilarius.Ga naar eind22 Maar intussen is het toegestaan met eerbiedige en nederige stem over God te verkondigen wat Hij zelf over zichzelf in de Heilige Schrift heeft overgeleverd. Niet gemakkelijk zou iemand iets korters of vermeldenswaardigers uit die immense oceaan te voorschijn kunnen halen dan deze lofprijzing: God is onbeweeglijk, toch brengt Hij alles in beweging; God is zonder zorgen, toch zorgt Hij voor alles; God is onwrikbaar, toch brengt Hij alles in beroering. Wat moet ik daar nog meer aan toevoegen? ‘Alles wat in God is, is God’, zegt Hilarius.Ga naar eind23 U zult daarom God beter leren kennen op grond van Zijn werken en zoals wij de zon niet direct, maar alleen in het water kunnen zien, zegt Hermes, zo aanschouwen wij God in Zijn werken.Ga naar eind24 Als iemand zich op die wijze tot God verheft, zal hij meteen nederig worden, want het is onmogelijk dat iemand over God mediteert en op hetzelfde moment trots blijft.
| |
XX.C.6
1 |
onuytspreeckelijck: niet in woorden uit te drukken |
3 |
de ... aller beginselen: de oorsprong van alle oorsprongen |
|
af-dalen: afkomstig zijn |
4 |
'tselve: Nl. wesen Godes (r. 1-2). |
|
recht: goed |
4-5 |
aertwormen: Vgl. Psalm 22:7. |
6 |
verstaen: kennen |
| |
| |
7 |
niet ... volghen: niet met onze zintuigen te volgen |
8 |
Hilarius: Zie noot 22. |
9-10 |
van Gode: over God |
10 |
te uyten: te spreken |
|
selfs: zelf; ook in de regels hierop volgend gebruikt Cats selfs driemaal in deze betekenis |
|
van hem: van zich |
11 |
van: over |
|
grondelijck: kernachtig (wnt v, 981, 2, dp) |
12 |
beroert: doet bewegen |
13 |
besorght: zorg draagt voor |
15 |
een oudtvader: Nl. Hilarius. Zie noot 23. |
18 |
Hermes: Zie noot 24. |
|
in ... voren: zoals hierboven is beschreven |
19 |
ten ... vernederen: zich zo diep mogelijk verootmoedigen. Deze paradox (in de vorm van een oxymoron) komt vaker voor in de religieuze literatuur. |
20 |
onder sich nedersyghen: zich geheel en al onderwerpen |
| |
Commentaar
De minnaar die door de koele houding van de geliefde - zij is even onbewogen als een rots - juist des te meer in beroering wordt gebracht, staat centraal in het amoureuze gedeelte. Onweerstaanbaar is de aantrekkingskracht van het meisje. Al eerder had P.C. Hooft in zijn Emblemata amatoria (1611), onder het motto ‘Coudt zijnde stichtse brandt’, laten zien hoe aanlokkelijk de invloed van deze (uit de petrarkistische lyriek bekende) koele vrouw kon zijn.Ga naar eind25
In de tweede uitleg dient de rots als symbool voor de onverzettelijkheid van het lot en voor het ondoorgrondelijk plan dat God met de mens voorheeft. De mens moet niet denken daarop invloed te kunnen uitoefenen. Uitgaande van de Voorzienigheid Gods, de wil van God is immers onveranderlijk, kan men het best zijn lot lijdzaam ondergaan.Ga naar eind26 God zelf is, conform de bijbelse omschrijvingen, de rots die, onbeweeglijk en onkenbaar, alles in beweging zet, zoals blijkt uit Zijn werken; en nederigheid past de mens die zich tot God verheft. Aldus de duiding in de derde afdeling.
Mogelijk refereert Cats hier behalve aan de bijbelse metafoor tevens aan de ideeën van Aristoteles over dit onderwerp. Die komen erop neer dat er een begin en beginsel moet zijn van bewegingen, processen en veranderingen. Het eerst bewegende is noodzakelijk en het punt waar het ophoudt, is het onbewogen bewegende. Dit onbewogen bewegende wordt ‘god’ genoemd. In De caelo, ii, iii (286 a) schreef hij: ‘De verwerkelijking van de god is onsterfelijkheid, dat wil zeggen: een eeuwig leven. Het is bijgevolg noodzakelijk dat er in de eerste god een eeuwige beweging is.’ Met name in het twaalfde boek van de Metafysica neemt dit in beweging brengen zonder in beweging gebracht te worden een belangrijke plaats in. Verhoeven hierover: ‘Wat betreft de, vernuftig bedachte, maar paradoxale gelijktijdigheid van het goddelijke in rust en in beweging brengen kon Aristoteles aansluiting vinden bij een lange traditie in de Griekse wijsbegeerte.’ Deze traditie loopt van Xenophanes, via Parmenides en Anaxagoras naar Plato, die spreekt over een zichzelf bewegende beweging als oudste en krachtigste van alle bewegingen. Hij ziet haar in verband met een geest (nous) die het al heeft geordend.Ga naar eind27
| |
| |
Cats heeft zich voor het embleem direct laten inspireren door een passage in Justus Lipsius' De constantia (i, 14) waar de niet te doorgronden en te beïnvloeden goddelijke Voorzienigheid ter sprake wordt gebracht. Lipsius schreef daar namelijk: ‘Je verzet is trouwens zinloos, want de keuze is: óf volgen óf meegesleurd worden. De hemelse raadsbesluiten zullen hun kracht en volgorde handhaven, of men zich schikt of protesteert. Wij zouden in lachen uitbarsten als iemand die zijn bootje aan een rots heeft vastgemaakt, en voortdurend aan het touw trekt, denkt dat de rots naar hem toekomt, terwijl hij er zelf naar toegaat. Is onze waanzin niet groter wanneer wij, aan de rots van de eeuwige Voorzienigheid vastgebonden, door trekken en tegenstribbelen willen dat zij ons gehoorzaamt in plaats van wij haar.’Ga naar eind28
In Monumenta emblematum christianorum, een uitgave van de emblemen van Georgette de Montenay, is een embleem opgenomen dat - in ieder geval in visueel opzicht - het dichtst bij dit van Cats komt, maar een andere strekking heeft. Onder het ovidiaanse motto ‘Invia virtuti nulla est via’ (Voor de deugd is geen weg onbegaanbaar), dat de personificatie van de Deugd op een vaandel meedraagt, is te zien hoe een man in een bootje met een pikhouweel op een rots slaat. De Montenay geeft er de betekenis aan dat het vlijtig slechten van een rots staat voor het streven naar de deugd, die de mens dichter tot God zal brengen en hem zal sterken bij zijn dagelijkse bezigheden.Ga naar eind29
Als opschrift bij een embleemachtige pen- en penseeltekening in het album amicorum van Jacob Heyblocq, komt het hier door Cats gegeven motto ‘Dum trahimus trahimur’ eveneens voor (afb. 20.2). Arts, tekenaar en etser Job van Meek'ren (1611-1666) schreef het boven een afbeelding van een heiblok - een grapje met de naam van de bezitter van het album - en voegde er tevens de spreuk ‘Sequitur post tristia dulcor’ aan toe. Cats schreef ook zelf een passend citaat in dit vriendenboek.Ga naar eind30
| |
Bewerking en navolging
Heywood 1635, 106-107. |
Moral emblems 1862, 31. |
| |
|
-
eind1
- Vgl. voor het type (vissers)muts dat de man draagt en waarvan Cats elders zegt dat deze mutsen blauw zijn en van ‘buyten ruygh’: embleemprent xvii in Spiegel 1632, i, 50 (= adw 1712, i, 503). Verder ook Royalton-Kisch 1988, 286-287, nr. 73, 324-325, nr. 92, en 338-339, nr. 99.
-
eind2
- Het schip, waarvan de voorsteven ver voorover valt, is waarschijnlijk een spiegelschip of pinas. Vgl. voor het kruis dat mogelijk een kaap is (een baak of merkteken) de prent onder het motto ‘Intelligentibus’ in Roemer Visscher, Sinnepoppen, ii, lviii.
-
eind3
- In dat geval sluit de prent (sterker) aan bij de eerste gedichten, ubl, mc 8, a, 20-11. De verschillen zijn verder erg klein. De oorzaak voor de verdwijning zou een structurele overweging kunnen zijn geweest. Cupido komt immers in de bundel na embleem xiii - de laatste van het clustertje met prenten waarop hij een rol speelt - niet meer voor.
-
eind4
- Ofwel: moeder zijn geworden. Danaë, de legendarische dochter van koning Acrisius van Argos en Euridice, werd door haar vader opgesloten uit vrees voor een orakel dat had voorspeld dat zij een zoon zou baren die zijn grootvader zou doden. Zeus beminde Danaë evenwel in de gestalte van een regen van goud (zie pre iv, 2084-2086).
-
eind5
- In: Poematum nova editio. Leiden 1606, 138. Cats heeft tussen de eerste en laatste twee regels van het fragment twaalf versregels overgeslagen. In het gedicht stelt de minnaar dat het niet goed met hem zal gaan wanneer het meisje te veel toegeeft. Bij enige terughoudendheid wordt hij tenminste geprikkeld tot spel en blijft er juist stof tot dichten. Tibullus en Ovidius dienden in dit verband tot voorbeeld.
-
eind6
- Vgl. Seneca, Epistulae morales, cvii, ii: ‘Ducunt volentem fata, nolentem trahunt.’ Vert. van Verhoeven 1980, 420: ‘Leiden zal het lot wie wil, wie niet wil dwingt het.’ Vgl. eveneens noot 14. Augustinus haalt deze regel tot twee keer toe aan in zijn De civitate dei, v, 8.
-
eind7
- Meurier 1617, 7 (en 73): ‘A malheur & grand encombrier, patience vaut un bon bouclier’. Cats' boucher geeft een onmogelijke lezing en berust hoogstwaarschijnlijk op een zetfout. Vgl. ook: Proverbia III, 180 (‘A malheur vaut patience’).
-
eind8
- Verschil in r. 3: foedera bij Cats, en het duidelijker ‘stamina’ (draden) bij Seneca. Het citaat verwoordt een stoïsche doctrine. Ook aangehaald door Langius (452 a en 453 b).
-
eind9
- ‘Nihil invitus facit sapiens, necessitatem effugit, quia vult quod coactura est.’ Vert. Verhoeven 1980, 140: ‘Maar de wijze doet niets tegen zijn wil. Hij onttrekt zich aan het onvermijdelijke omdat hij dat wil waartoe het hem zou dwingen.’ Vgl. ook noot 6.
Vgl. verder ook Epistulae morales, XXXVII, 3, evenals De beneficiis, VI, XXI, 3: ‘Nam si necesse est illi facere, non debeo ipsi beneficium, sed cogenti; si necesse est illi velle ob hoc, quia nihil habet melius, quod velit, ipse se cogit’ (Want als hij gedwongen wordt, hem te bewerken, heb ik de weldaad niet aan hem te danken, maar aan degene die er toe dwingt; als hij gedwongen wordt hem te willen om deze reden dat hij niets beters heeft om te willen, dan dwingt hij zichzelf).
-
eind10
- [Guillaume du Vair], La philosophie morale des stoiques, avec le manuel d'Epictète. S.l. 1598, 41-42, nr. 68: ‘Nous devons avoir perpetuellement ceste priere en la bouche...’, waarna het door Cats gegeven gebed volgt. Vgl. voor Du Vair ook embleem xi.b.5.
-
eind11
- De herkomst van dit citaat is niet gevonden.
-
eind12
- Cats geeft een onduidelijke en onjuiste titel; het lijkt een schrijffout, maar kan ook een zetfout zijn. Bedoeld is in ieder geval het vierde boek uit Descriptio Graeciae (‘Messenia’), ix, 6 van Pausanias, de Baedeker van de oudheid: ‘Τὰ δὲ ἀνϑρώπων καὶ οὐχ ἥκιστα τὸ πρόϑυμον ἡ πεπρωμένη κατὰ ταὐτα ἐπικρύπτει καὶ εἰ ψηφι̑δα ἐπιλαβου̑σα ἰλὺς ποταμου̑’ (Maar menselijke aangelegenheden en voornemens worden overschaduwd door het lot, zoals de modder van een rivier een kiezelsteen bedekt).
Deze uitspraak wordt gedaan naar aanleiding van het verhaal over de dochter van Aristodemus, die - aanvankelijk bestemd te worden geofferd - door haar vader wordt gedood, omdat hij wilde bewijzen dat ze niet zwanger was. Ook Langius gaf, zij het met kleine afwijkingen, het citaat (454 a): ‘Hominum plaerumque in rebus praeclare gerendis alacritatem, nihilo fore minus fatum quam calculos fluviorum limus obruit, idem [= Pausanias], lib. 4.’ Cats' bronvermelding doet vermoeden dat hij deze aanhaling niet aan Langius heeft ontleend.
-
eind13
- Zie (met geringe verschillen) Apuleius, Metamorphosen, ix, i, 19: ‘Nec consilio prudenti vel remedio sagaci divinae providentiae fatalis dispositio subverti vel reformari potest.’
-
eind14
-
Epistulae morales, cvii, 9. Vert. Verhoeven 1980, 419. Cats heeft omnia eveniunt en murmure, terwijl bij Seneca ‘cuncta proveniunt’ en ‘murmuratione’ staat. Vgl. ook noot 6.
-
eind15
- De zetter heeft per abuis de teksten van de pagina's 120 en 121 omgewisseld; dat betekent dat oorspronkelijk in Proteus eerst beide prozastukken worden gegeven en pas daarna de gedichten. Deze fout is in het tekstdeel rechtgezet.
-
eind16
- Dit motto is ontleend aan het citaat van Hermes Trismegistus, onder C.4.b.
-
eind17
- Evenals in embleem xvii.c.2, r. 7. een klassieke omschrijving voor de hemel en voor God. Vgl. Heerman 1642, 414-415: ‘De Philosooph Plato seyt: Het is een ghebreck van Godtsalicheydt, hem alte seer te bemoeyen in 't ondersoecken van Godt, van de Werelt, ende van d'oorsaeck der eerster dinghen.’ Naar deze uitspraak van Plato verwees Cats ook in het in 1618 nog opgenomen prozadeel van xxi.c.5. Het is nu opgenomen als bijlage bij het volgende embleem. Vgl. ook ‘Quae supra nos nihil ad nos’ (Dingen die ons te hoog zijn, gaan ons niet aan), aangehaald door Ripa 1644, 411 o.v.n. Xenophon. Het begin en het eind van beide versregels pulvis et umbra sumus gaan terug op Horatius, Ode, iv, vii, 16.
-
eind18
- S.l. s.a. [Paris 1564], 189. De Psalmen van Buchanan behoorden in 1625 tot de leerstof in de Classis III van de Latijnse school. Zie: Kuiper 1958, 16-17.
-
eind19
- Met deze toegevoegde verwijzing doelt Cats kennelijk op overeenkomstige gedachten van Augustinus, die in hoofdstuk 29, een gebed over de vele wonderbaarlijkheden van God, onder meer zegt: ‘Habitas lucem inaccessibilem [...]. In te manens quietus [...] totus illustras & possides [...]. Nihil est, quod perturbet ordinem imperii tui, vel in summis, vel in imis.’ In: Meditationes, Soliloquia & Manuale. Antwerpen 1617, 106-107. Later vertaald als: ‘Gy woont in een huys van glorie en ligt, dat niemand kan genaeken [...]. Gy blyft altyd in eene volkomen ruste [...] gy vervult en bezit alles [...]. Niets en is'er dat in de meeste of in de minste dingen de orde kan breken van uwen wille.’ In: De eenzame spraecken, de meditatien en het hand-boekje van den H. Augustinus. Gent 1748, 190-192.
-
eind20
- Vgl. ‘Omne autem motum non in mobili movetur, sed in stante: & movens quiescit.’ Ed. 1574, [b3v], in deze uitgave onder ii, 2; vgl. de vertaling van Van de Broek en Quispel 1991, 51. Hermes Trismegistos, de driewerf grootste, is de Griekse benaming voor de Egyptische god Thoth, die zich op aarde incarneerde in een historische wetgever en wijze, ingewijd in de goddelijke geheimen. In zijn geschriften komen Egyptische en nieuw-Platonische filosofie, en christelijk gedachtengoed, meest in dialoogvorm, samen. De Griekse teksten die op naam van Hermes staan en thans Corpus Hermeticum worden genoemd, werden voor het eerst in 1463 door Marsilio Ficino in het Latijn vertaald (uitgave 1471). In 1607 verscheen de eerste Nederlandse vertaling. Zie voor de verspreiding van het corpus: Hermes Trismegistus, Pater philosophorum. Tekstgeschiedenis van het Corpus Hermeticum. Tent. cat. Amsterdam 1990. Cats zal, evenals bijvoorbeeld de Franse christen-humanist Jacques Lefèvre d'Etaples (ca. 1460-1536) en vele anderen, de hermetische geschriften in christelijke zin geïnterpreteerd hebben.
-
eind21
- Een liturgische formulering.
-
eind22
- Hilarius, De trinitate, ix, 72: ‘Deus simplex est. Religione nostra intellegendus est, pietate profitendus est, sensu vero non persequendus est sed adorandus.’ In: De trinitate libri viii-xii. Ed. Smulders 1980, 453, r. 9-11. Nogmaals door Cats aangehaald onder embleem xxi.c.4.c.
-
eind23
- Hilarius, De trinitate, vii, 39: ‘Ut quod ex Deo est Deus sit.’ In: De trinitate libri i-vii. Ed. Smulders 1979, 30, r. 16-17.
-
eind24
- Over het
wezen van God dat het best gekend kan worden uit Zijn werken spreekt Hermes Trismegistus meermalen. De vergelijking met het waarnemen van de zon via het water, heb ik in het Corpus Hermeticum nergens aangetroffen. De passages in v, 2-5 en x, 4 komen het dichtst in de buurt van wat Cats aanhaalt. Vgl. v, 2-3: ‘Maar de Ene, die niet is voortgebracht, is uiteraard zowel zonder uiterlijke verschijning als onzichtbaar, maar doordat hij alle dingen een uiterlijke verschijningsvorm geeft, wordt hij zelf door alle dingen heen en in alles zichtbaar [...]. Als je hem wilt zien, beschouw dan de zon [...] de grootste van de goden aan de hemel’; en x, 4: ‘[...] De aanschouwing Gods is iets geheel anders dan een blik in de stralen van de zon, die vurig zijn en zo verblindend, dat men de ogen moet sluiten. Maar God verlicht, en wel in de mate welke een mens verdragen kan die de invloeiïng van de geestelijke glans vermag op te vangen. Dat geestelijk licht is scherper dan het zonnelicht en dringt dieper door, maar het is zonder enig letsel en vol onsterfelijkheid.’ Vert. Van den Broek en Quispel 1991, 79 en 118.
-
eind25
- Embleem xxiii. Zie ed. Porteman 1983, 122-123, en 185. Vgl. ook Cats' embleem xxvi. Het motief heeft lang stand gehouden zoals blijkt uit het album Emotional rescue van The Rolling Stones. Een wanhopige Mick Jagger zingt hier: ‘I'm so hot for her but she's so cold’ (cbs 1980, nummer 9).
-
eind26
- Overigens koppelde ook Ripa de lijdzaamheid aan het beeld van een man in een bootje (1644, 305b). Al in 1625 citeert Zacharias Heyns in zijn Emblemata de laatste vier regels van het tweede Nederlandse gedicht, maar dan vanzelfsprekend de versie in Silenus (en dus embleem xix). Ed. Rotterdam 1625, d4v.
-
eind27
- Zie: Physica, vii (242 a); Wetten, x (895 b) en xii (966 e); Metafysica, xii, 7 (1072 a). De gegevens zijn ontleend aan K. Oehler, Der Unbewegte Beweger des Aristoteles. Frankfurt am Main 1984 (Philosophische Abhandlungen, Band 52), en aan Verhoeven 1989, 13-15; citaten op resp. 69 en 14. Vgl. Boethius in De consolatione philosophiae, iii, 9:
Gij die 't heelal bestuurt volgens duurzaam geldende wetten,
Hemel en aarde verwekt, die de tijd, haar op eeuwigheid entend,
Voortgang gelast en die, zelf roerloos, 't heelal doet bewegen.
Vert. Brouwer 1990, 126, r. 1-3 (en 230-231). De gedachte komt eveneens voor bij Thomas van Aquino (De Rijk 1981, 164). Zie verder ook Martinus Koning, Lexicon hieroglyphicon 1722-1727, iv, 103.
-
eind28
- Vert. Schrijvers 1983, 65. Ed. Antwerpen 1584, 44: ‘Et recusas tamen frustra. Quia aut sequere, aut trahere: & caelestia illa decreta vim suam ordinemque servabunt, sive in volentem sive in rebellum. Rideamus, si is qui cibam ad rupem alligavit & funem idemtidem trahat, rupem ad se accedere censeat cum ipse ad illam aeternae Providentiae nexi, trahendo & reluctando volumus eam nobis obsequi, non nos ipsi? Mittamus aliquando haec vana: &, si sapimus, sequamur ab alto attrahentem illa vim, & aequum censeamus ut homini placeat, quidquid placuit Deo.’
-
eind29
- Ed. Frankfurt am Main 1619, nr. lx (de polyglottische uitgave). Zie ook Emblemata 1967, 1550-1551; voor het bijschrift in de vertaling van Anna Roemers Visscher: ed. Beets 1881, i, 72.
-
eind30
- Zie C. Wybe de Kruyter, ‘Jacobus Heyblocq's album amicorum in the Koninklijke Bibliotheek at the Hague.’ In: Quaerendo 6 (1976), 110-153, i.h.b. 136 en 151. De tekening staat op p. 72 van het album. Het is niet zeker of Van Meek'ren het eerste citaat aan Cats ontleende of dat het een reeds bestaande regel was; het tweede is mogelijk een variant op het motto ‘Post tristia dulcor’ boven embleem xxxviii.a.2.
|