| |
| |
| |
XIX Wat helpt, is gering.
Prent
Voorafgegaan door een trommelaar en een fluitspeler wordt over een landweggetje een met bloemenkransen versierde os meegevoerd door een man, die een drinkbeker vasthoudt. De bijschriften spreken van een gilde-os. Een vierde man loopt achter het dier: hij draagt een bijl over zijn schouder, een mes aan zijn riem en sleept een houten slachtburrie voort.Ga naar eind1 De beide muzikanten hebben hun hoeden versierd met bladertakjes.
Linksonder gesigneerd: js.
Afmeting: 12,7 × 12,7 cm.
| |
| |
| |
XIX.A.1
motto |
ghenucht: genot, vreugd |
|
gheducht: geklaag (zie voor deze combinatie Cats: adw 1712, ii, 74 en wnt iii, 3549, 4), en vgl. verder Spiegel 1632 (einde deel 1, aparte nummering), 21 [= 31]: |
Van vogelen, honden, en lichte vrouwen,
Voor een genuchte, duysent rouwen.
In aansluiting op de Franse spreuk:
De chiens, oiseaux, amours & armes
Pour un plaisir beaucoup de larmes.
|
In: adw 1712, i, 558. |
1 |
spel: muziekspel |
2 |
posen: duur |
4 |
harde nepen: zware kwellingen, littekens; vgl. wnt ix, 1788, 3, dp |
5 |
vuyl bejagh: zinnelijke wellust (in wnt ii, 1548 meerdere voorbeelden uit Cats' werk) |
| |
XIX.A.2
Wat helpt, is gering.Ga naar eind2
bedenk dat je het rijk van de valse Venus voor ogen hebt.
Wee mij! hoe lichtzinnig en hoe kort is dat genot;
de slachter draagt op zijn rug bloederige wapens,
5[regelnummer]
de kok roostert de stukken. Jullie die gezondigd hebben in het vuur van de liefde,
zullen weldra je lichaam ter reiniging geven aan een verterend vuur.
Laat het vuur de zieke lichamen verhitten; het vuur komt in het vuur om.
De Gallische ziekte verlaat niet op een andere manier het lichaam. Ga naar eind4
| |
XIX.A.3
Voor één pleziertje.Ga naar eind5
Zie, jongeling, hoe deze os versierd is met kransen, maar intussen loopt de slachter achter hem. Wanneer je je overgeeft aan pleziertjes is, helaas, het genot slechts van korte duur: en zul je je gegrepen weten door langdurige kwellingen.
| |
XIX.A.4.a
Spreuken 7:22-23, Hij gaat haar achterna zoals een os ter slachting gaat, en zoals een dartel lam, niet beseffend dat het naar de boeien wordt gesleurd. Totdat de pijl zijn lever doorsnijdt.Ga naar eind6
| |
XIX.A.4.b
Lucretius, De rerum natura, IV, 1131-1134.
Feestmalen, spelen,
bokaal na bokaal, zalven, guirlanden en kransen worden bereid.
Alles vergeefs! Uit de bron van al die bekoring komt ik weet niet wat voor bitters naar boven, een angel te midden van bloemen.Ga naar eind7
| |
XIX.B.1
motto |
siet toe: wees waakzaam, let op. De zegswijze wordt ook gebruikt door Coornhert, Spiegel en Bredero (wnt xvii, 887, 5). |
1 |
gild-os: een os, of in het algemeen rund, dat voor rekening van een gilde vetgemest, en op de gildemaaltijd gegeten werd, nadat het - met bloemen en linten |
| |
| |
|
opgeschikt - was rondgeleid; ook een helderom genoemd (wnt iv, 2373). J. Le Francq van Berkhey vermeldt dat men bij het rondleiden muziek maakte en op elke hoorn een sinaasappel prikte. Vgl. ook de afleidingen gildebeest, gildedier, gildekalf en gildekoe; het gezegde ‘de gildos wordt omgeleid’ betekent: het is feest. Zie verder de commentaar. |
3 |
Hy... wijn: Het is goed mogelijk dat men het beest wijn te drinken gaf of ermee inwreef (vgl. b.2, r. 3: ‘Falernerwijn wast overvloedig de neerhangende kwabben’). De jongen naast de os houdt in ieder geval uitnodigend een roemer vast. Misschien moet het gebruik gezien worden tegen de vrolijke achtergond van de op handen staande slachting - zie ook het in de commentaar besproken schilderij van Jan Victors - waarbij het omgekeerde van wat De Brune in een gezegde geeft, van kracht is: ‘En gheeft een os, of koe, gheen wijn; Noch werpt oock peerels voor het swijn’ (aangehaald door Suringar 1873, 370, nr. cxcviii).
Of zijn beide gevallen mogelijk? De overlevering meldt namelijk dat de begeleiders bij de ommegang drinkgeld inzamelden en dat men in 1570 een te Antwerpen vetgemeste os, geschonken aan de koningin van Spanje, van Kerstmis tot Vette Donderdag negen potten ‘braspenningsbier’ te drinken had gegeven.Ga naar eind8 Volgens Keller kregen in de oudheid muildieren vaak wijn omdat men veronderstelde dat wanneer de dieren licht dronken zouden zijn, ze niet onverwacht een trap zouden geven (1909-1913, i, 263, onder verwijzing naar Plinius). Eén van de voorschriften in het antieke Rome was dat op de vuurhaard naast het altaar waarop het rund werd geofferd, onaangelengde wijn werd gegoten. |
|
pruyst... vet: kwijlt (van overdaad). ‘Het is [...] overbekend, dat overmatige vette Koeijen of Ossen zeer sterk kwijlen of pruissen, dat is proesten, schuimbekken, waarom men zegt: hij proest van het vet’ (Le Francq van Berkhey 1805, 178). |
4 |
peyst: denkt |
|
ghewet: geslepen |
| |
XIX.B.2
De fortuin is als glas; terwijl zij glinstert, breekt ze.Ga naar eind9
Een stier, nog vuil van de modder of het strobed,
draagt zijn horens omkranst met triomfloof;
en de feestelijke fluit klinkt met heldere tonen.
5[regelnummer]
De os stapt voort en vult de lucht met blij geloei,
maar ziet niet dat er messen getrokken worden om hem te kelen.
Als het lot u al te welgezind is, wees dan op uw hoede,
zij begunstigt velen om hen daarna des te meer neer te drukken.
| |
XIX.B.3
Bij voorspoed is er geen zekerheid.Ga naar eind11
De os, bedekt met bloemen, loopt trots door de straat, begeleid door de klank van de tamboerijn. Maar de ‘hoffelijke man’ die doodt, loopt direct achter hem. Wanneer groot geluk je toelacht, laat dat je verdacht zijn, want het ongeluk volgt je.
| |
XIX.B.4.a
Seneca, Epistulae morales, VIII, 3.
Wij moeten achterdochtig en voorzichtig staan ten opzichte van elk toevallig gelukje. Ook een wild dier en een vis laten zich door een verlokkende hoop
| |
| |
bedriegen. Denken wij dat dit geschenken van de fortuin zijn? Valkuilen zijn het.Ga naar eind12
| |
XIX.B.4.b
[Bedoeld is:] Paulus Aemilius Veronensis, De rebus gestis francorum (‘Philippus IV. Pulcher rex XLV’), VIII.Ga naar eind13
Op grote blijdschap volgen vaak droevige gebeurtenissen en tegenspoed.
| |
XIX.B.4.c
Ovidius, Epistulae ex ponto, IV, III, 57-58.
Zorg ook jij ervoor dat je op je hoede bent en bedenk dat wat vreugde schijnt, terwijl je erover aan het spreken bent, droefheid kan worden.
| |
XIX.B.5
Ach! ellende staat dichtbij vreugde.
Een zeer goede gezondheid (aldus Hippocrates) is zeer gevaarlijk.Ga naar eind14 Zeer dikwijls kleven smarten aan grote vreugde.Ga naar eind15 Een zeereis is gevaarlijker wanneer met een gunstige wind het zeil nu eens naar deze, dan weer naar die kant waait, dan wanneer de stuurman met een storm tegen, het schip laveert. Caesar zegt: ‘De fortuin behoudt gewoonlijk hen die zij zeer veel gunsten heeft bewezen, voor een harder lot.’Ga naar eind16 Vaak stoppen tranen een al te uitbundige lach. Elk geluk is immers vergankelijk en zelfs de allergelukkigste kan niet zomaar zeggen hoe lang hij gelukkig zal zijn. Want ‘is er een koningschap’, zegt Seneca, ‘waarvoor niet instorting te wachten staat, vernedering, een nieuwe heerser en een beul? En tussen het een en het ander verloopt geen lange periode: tussen het zetelen op een troon en het knielen voor een ander ligt soms maar een moment.’Ga naar eind17 Wie weet immers niet dat grote bomen een lange tijd groeien, maar in één uur ontworteld raken? Wie je ook bent, heb eerbied voor de fortuin; voorspoed blijft immers op geen enkele manier beter staande, dan als een zich matigende geest haar bestuurt: in elk geval bewaart een macht die met matigheid uitgeoefend wordt, al het goede, zegt Dio.Ga naar eind18
| |
XIX.B.6
2 |
Hippocrates: Zie noot 14. |
4 |
in't gyben: bij het gijpen, d.w.z. bij het omslaan van het achterste (gaffel)zeil op een driemaster, of bij het overslaan van het zeil tijdens het voor de wind zeilen. Dit wordt veroorzaakt wanneer de wind plotseling omloopt (wnt iv, 2342). |
6 |
Caesar: Zie noot 16. |
7 |
wanckelbaer: onbestendig. Fortuna wordt vaak voorgesteld staande op een ronde bol, ten teken van haar ongewisheid en veranderlijkheid. |
7-8 |
in voeghen dat: zodanig dat |
9 |
Seneca: Zie noot 17. |
10 |
vertredinghe: onderdrukking (wnt xx, ii, 1184, 2) |
11 |
spelens: speling, tussentijd |
12 |
selfs: zelf |
13 |
aen andere: voor anderen |
12-13 |
Op [...] is... verscheyden: Tussen [...] zit soms nauwelijks een uur verschil (vgl. wnt xx, 2225, 8) |
14 |
wassen: groeien |
| |
| |
15-18 |
Het ... werden: Vgl. het citaat van Seneca onder b.4.a. |
19 |
wel besint: denk goed na |
| |
XIX.C.1
2 |
rosen hoet: krans van rozen |
|
achter straten: over straat |
3 |
Al [...] schoon: Ofschoon |
5 |
rasen: gaan tekeer (maken gekheid), zijn vol verlangens |
|
woelen: zijn druk bezig, of: maken zich druk |
7 |
vuyl bejagh: verwerpelijke zaken, zedeloos gewin (vgl. wnt ii, 1548-1549 en wnt xxiii, 1224) |
8 |
Denk voortdurend aan uw dood of (en) aan het Laatste Oordeel (vgl. wnt xx, 1188, 4). |
| |
XIX.C.2
[Moet zijn:] 1 Johannes 2:17, De wereld gaat voorbij, en haar begeerlijkheid.Ga naar eind19
Stier, wat heb je eraan dat je horens omvlochten zijn met prachtige kransen,
of dat men met vaardige hand op de tamboerijnen geslagen heeft?
Weldra zal de slachter je nek met de onverbiddelijke bijl treffen
en zul je je korte vreugde met een eeuwige nacht betalen.
5[regelnummer]
Wat zul je hebben aan een roos, wat aan je fluiten, wat, mens, aan verleidelijke wellust
en aan alles wat je in de grote wereld behaagt?
Ach! het genot van de wereld, zelfs het hoogste, is wisselvallig en kort van duur,
en al ben je nog niet dood, toch bestookt de dood je afgematte lever. Ga naar eind20
| |
XIX.C.3
Van kort plezier, lang berouw.
Wat baat het de arme os dat men hem omringt met bloemen, nu een bloedbeluste slachter hem zo dicht op de hielen zit? Wat verwacht je, zinnelijk hart, troost door wellust? Ach, daar komt alleen maar een onsterfelijke dood van.
| |
XIX.C.4.a
Augustinus, Over Mattheus 27.Ga naar eind21
Al had u de wijsheid van Salomo, de schoonheid van Absalom, de dapperheid van Simson, het lange leven van Henoch, de rijkdom van Croesus en de gelukzaligheid van Octavianus, wat baten al deze dingen u wanneer uiteindelijk het vlees aan de wormen en de ziel aan de duivels gegeven wordt?
| |
XIX.C.4.b
Spreuken 7:21-22, Zij heeft hem verslapt door de kracht van haar zoete woorden, zij heeft hem meegetroond door het gevlei van haar lippen. Hij ging haar onbesuisd achterna, zoals een os ter slachting gaat.
| |
XIX.C.5
Na vreugde komt rouw.Ga naar eind22
De wereld is voor de mens als een theater en ieder van ons heeft daar een rol.Ga naar eind23 De één heeft een komische rol, de ander een tragische. Een goed man speelt zeker een komische rol: met welke opening hij immers zijn handeling ook maar begint, hij besluit in elk geval het toneelstuk van zijn leven met een aardig en vrolijk einde. Een slecht mens komt op met een tragedie-laars aan en eindigt zijn
| |
| |
rol alleen maar bloederig, want het laatste bedrijf is nooit anders dan dodelijk en droevig. Telkens als u dus zult zien dat de één of andere snoodaard in het begin de rol van een satraap speelt en streeft naar iets groots, houdt u dan in en schort uw oordeel even op totdat het spel afgesloten wordt met tragisch geschreeuw. Het einde zorgt voor onderscheid tussen stukken. Wie denkt niet aan de bijl, wanneer hij een weldoorvoede os ziet ronddartelen in de wei? Wie trekt niet wanneer hij een stier onder het juk ziet zwoegen, de conclusie dat deze zeker niet voor het slachthuis bestemd is? Laten ook wij de conclusie trekken en zeggen dat er niets ongelukkiger is dan het geluk van de goddelozen, want nooit hoeft men zo het begin van de goddelozen te benijden als men hun afloop moet bejammeren; nooit is het begin van de vromen zo droef als hun einde liefelijk is.
| |
XIX.C.6
1 |
seyter een: Nl. Petronius Arbiter, zie noot 23. |
4 |
begintsel: begin, oorsprong |
6-7 |
eenich werelts kindt: één of ander kind van de wereld, d.w.z. dat zich enkel inlaat met en opgaat in wereldse zaken |
8 |
uytmuyten: zich verheffen, of: geëerd worden (wnt xvii, 1141, 2 en 3) |
|
schorst [...] op: schort op, stel uit |
9 |
een uytkomen: één bedrijf (wnt xvii, 912, ii, 6, dp) |
10 |
besluyt: afloop |
11-12 |
op... koopluyden: ‘Bij het scheiden van de markt leert men de kooplui kennen’, met als betekenis: Pas bij afloop kan men iets goed beoordelen (wnt ix, 247 en Stoett, 1480) |
13 |
teghens... opwast: voor de bijl opgroeit |
15 |
vleesch-huys: slachthuis, of ruimer: vleeshal, de plaats waar de markt van het slachtvlees is. ‘Voor het vleeshuis zijn’ betekent dan: bestemd zijn om te worden geslacht. |
17 |
begintsel: de eerste stap(pen) |
| |
Commentaar
Het tafereel dat Cats hier oproept, gaat terug op een oud gebruik waarbij men eens per jaar de speciaal door de gildeleden gefokte en op hun kosten geweide dieren door de stad voerde. Het is bekend dat de slagersgildes uit trots een portret van hun beste fokstier in hun gildekamers of in de Vleeshal ophingen.Ga naar eind24
Het beeld van de os ter slachting geeft niet alleen aan dat wellusten slechts van korte duur zijn, maar wijst de mens ook op de kwalijke en pijnlijke gevolgen van het genot. Met name het Latijnse gedicht windt daar weinig doekjes om. Het citaat uit Spreuken, afkomstig uit de waarschuwing tegen slechte vrouwen, fungeert in dit opzicht als doeltreffend bijbels bijschrift.
Dat voorspoed maar al te vaak omslaat in tegenspoed zou de mens waakzaam moeten maken. Geluk is meestal van korte duur: ook al is het lot je gunstig gezind, blijft voorzichtigheid geboden. Zo luidt de strekking van Cats' tweede duiding. Een dergelijke gedachte had Vondel reeds gegeven in de moraal bij ‘De os en de ghemeste koe’. Wordt de zwoegende os in eerste instantie uitgelachen door de koe die leeft in weelde, als de koe vet genoeg is, gaat híj voor de bijl. Vondel besluit dan:
| |
| |
Wie 't eynde gade slaet van goeden en van quaden,
De korte wellust zal verfoeyen en versmaden.
De wellust is wel zoet in d'uyterlijcke schijn,
In de laatste toepassing trekt Cats de uitleg verder door: het vergankelijke van al het wereldse, van al het schijnbare moois brengt hem op de noodzaak stil te staan bij de dood en het hiernamaals, want de wereld is slechts een speeltoneel. Schijn en desillusie vormen - ook binnen de emblematiek - de karakteristieken in de metaforische verwerking van ‘Het theater van de wereld’. Cats gebruikt deze metafoor om aan te geven dat voor hem het belangrijkste onderscheid tussen de tragedie en komedie gelegen is in de afloop. Hij betrekt de gebeurtenissen op het wereldtoneel immers op het uitzicht dat de acteurs zullen hebben nadat hun rol is uitgespeeld.Ga naar eind26 Uiteindelijk beziet hij het leven van alledag, het rondvoeren van een os, terwijl hij zijn geestesoog richt op de jongste dag.
Jan Grauls heeft naar aanleiding van enkele voorbeelden uit de tapijt- en schilderkunst de herkomst van het hier voorgestelde gebruik onderzocht. Over de oorsprong is men het niet eens, maar de meest aanvaardbare verklaring is een speciaal door het slagersgilde op touw gezet feest. Dit gilde was in Frankrijk vanaf de twaalfde eeuw goed georganiseerd. De vroegste documenten erover dateren uit de vijftiende eeuw: men noemde de vette os niet alleen boeuf gras maar ook boeuf violé of boeuf viellé, naar de benaming vielle voor de draailier die men in de stoet bespeelde. In sommige streken van Duitsland werd (en wordt?) met Pinksteren een met een groene krans getooide os, de zogenaamde Pfingstochse, naar de weide gebracht, wat folkloristen uitleggen als de uiteindelijke overwinning van de lente.
De vroegst bekende voorstelling van het onderwerp komt voor op een glasraam in de Saint-Etiennekerk te Bar-sur-Seine (Aube). Het glas is in 1511 of 1521 geschonken door het slagersgilde. De os, versierd tussen de hoorns, wordt geleid door een jonge man en een jongetje en - evenals op de prent bij Cats - voorafgegaan door een trommelaar en een fluitspeler. De Heilige Bartholomeus, patroonheilige van het slagersgilde, is boven het tafereel aangebracht (afb. 19.1).Ga naar eind27 Speellieden verleenden hun medewerking aan processies en gilde-ommegangen, met name op christelijke hoogtijdagen. Uit rekeningen valt op te maken hoeveel muzikanten bij speciale gebeurtenissen werden aangetrokken. Bij het rondvoeren van de os haalden de slagersgilden de speellieden uit hun eigen gelederen of huurden ze in. In het laatste geval kon dat via de gilden of broederschappen lopen, waarin muzikanten zich vanaf de late middeleeuwen hadden verenigd. Ook kwam het voor dat muzikanten in loondienst traden van de stedelijke overheid. Deze stadsspeellieden waren verplicht te spelen bij de gilde- of schuttersmaaltijden.Ga naar eind28
Een ten voeten uit geschilderde Prijsos (1564) is met zijn 1912 pond doekvullend aanwezig in het Amsterdams Historisch Museum. Op een sokkel staan in een rijmend bijschrift behalve het gewicht ook de afmetingen van het dier. De tekst op de lijst van het anonieme schilderij vermeldt dat de schutter Jacob Reyerszoon Boom de os bij het papegaaischieten had gewonnen (afb. 19.2).Ga naar eind29 In Museum De Lakenhal te Leiden bevindt zich een schildje uit 1679 van het slagersgilde met een vergelijkbare voorstelling. Behalve met een stempel van de
| |
| |
stad Leiden is het omlijst met medaillons waarop wapens zijn aangebracht van de schepenen uit 1663 (afb. 19.3).Ga naar eind30
Iconografisch sterk verwant met de voorstelling bij Cats, en ongetwijfeld een directe navolging, is het schilderij van Jan Victors (gedoopt 1619 - na 1676), getiteld De optocht met de prijsos. Ook hier wordt een met kransen omhangen dier, met op zijn rug een roemer (zodat tijdens het lopen de drank er feestelijk overheen klotst?) en sinaasappels op de hoorns, door een trommelaar en bijldrager rondgevoerd (afb. 19.4). Hoe de zeventiende-eeuwer naar een dergelijk kunstwerk keek, is moeilijk na te gaan. Misschien bracht men door de toevoeging van de man met de bijl de voorstelling in eerste instantie in verband met een vanitas, overeenkomstig Cats' tweede uitleg. De retorische vraag die hij als observator stelde: ‘Wie sieter een vette os in een wel-begraesde weye, die niet en denckt datse teghens de byle opwast?’, wijst op een dergelijke algemene gedachte.Ga naar eind31
Een voorbeeld met een verwijzing naar de jongste dag vormt het schilderij met een omkranste vette os dat is toegeschreven aan de Vlaming Jan Boeckhorst (1604-1668). Het geeft een opvallende annexatie van Cats' embleem te zien: op een tekstrol is hier het derde gedicht uit Proteus geschreven, boven de os die wordt geflankeerd door de slachter en begeleid door een fluitspeler. Twee jongetjes rennen met opgeheven armen voor het dier uit (afb. 19.5).Ga naar eind32
Een interessant voorbeeld van invloed in het buitenland blijkt uit de decoratie van een Noorse houten kan uit 1663 waarvoor onder meer Cats' versierde os als uitgangspunt heeft gediend. De voorstelling draagt het motto quod iuvat exiguum est (afb. 19.6). De kan is van Samuel Halvor Søn, zoon van de destijds bekende houtsnijder Halvor Andersen Fanden.Ga naar eind33 Verder neemt een bewerking van Cats' prent eveneens een prominente plaats in op een grote ingekleurde uitklapillustratie van een zogeheten ‘Geslachtrekening’, een stamboomoverzicht dat laat zien hoe één koe in tien jaar 143 nakomelingen kon hebben. Zij staat afgedrukt in Johannes Le Francq van Berkheys Natuurlyke historie van Holland. In de banderol de veelzeggende woorden ‘Dit is een Os hy teeld niet meer’; het onderschrift luidt: ‘Wanneer een Os, dikvet weegt bij tweeduizend pond: leidt men
hem wel versierd met fluit en trommel rond’. De man met de slachtbijl is nu verdwenen (afb. 19.7).Ga naar eind34 Ten slotte lijkt ook embleemprent xxi, opgenomen in de Lux evangelica van Henricus Engelgrave, terug te gaan op die van Cats, mogelijk via een latere editie van de Sinne- en minnebeelden (afb. 19.8).Ga naar eind35
| |
Bewerking en navolging
Amoris divini et humani antipathia 1629, i, xxxvii (tekst) en xl. |
Zie Bijlage 4 voor een bewerking van het gedicht a.1, opgenomen in de uitgave Jacob Cats, Klagende maeghden. Dordrecht 1633, 57. |
Samuel Halvor Søn, drinkkan 1663. |
Den Elger 1703, 327 (‘Liefde is vol droefheid’). |
| |
Literatuur
J. Le Francq van Berkhey, Natuurlijke historie van Holland. Vierde deel, tweede stuk: ‘Natuurlijke historie van het rundvee in Holland’. Eerste afdeling. Leiden 1805, 177-179. |
Van Wijk 1939, 97-99. |
Billeskov Jansen 1956. |
J. Grauls, ‘De vette os.’ In: Artes textiles. Bijdragen tot de geschiedenis van de tapijt-, borduur- en textielkunst 4 (1957-1958), 62-85. |
| |
| |
Koopmans 1958, 46. |
Emblemata 1967, 530-531. |
Schilling 1979, 141-146; 145 over Cats. |
Meesterlijk vee. Nederlandse veeschilders 1600-1900. Red. C. Boschma e.a. Tent. cat. Dordrecht en Leeuwarden. Zwolle 1988. |
|
-
eind1
- Nadat de slachter de os met de achterzijde van de bijl (die zoals te zien is functioneerde als hamer) de kop had ingeslagen, werd het dier op een zogeheten houten slachtburrie of slachtberrie gelegd. Zo'n burrie loopt konisch toe, opdat het dier, dat er op zijn rug wordt ingelegd om het te onthuiden, goed blijft liggen. Het Slagerijmuseum in de Flevohof bezit enkele van deze burries; zij worden - thans van metaal - door sommige ambachtelijke slagers nog steeds gebruikt. Met dank aan P. Sluisman van het Bedrijfschap Slagersbedrijven. Vgl. voor een vroeg voorbeeld van een grotere burrie (evenwel geen specifieke slachtburrie) een van de houtsneden in een Vergilius-uitgave (Strasbourg 1502). Opgenomen in: A. Bartels, Der Bauer in der deutschen Vergangenheit. Leipzig 1900, 23, afb. 23 (Monographien zur deutschen Kulturgeschichte, vi).
-
eind2
- Ontleend aan Ovidius, Ars amatoria, II, 515: ‘Quod iuvat, exiguum, plus est, quod laedat amantes’. In de vertaling van Kat 1993, 58: ‘Minnaars kennen weinig voorspoed, maar ze hebben veel te klagen.’ Vgl. ook Walther, 4, 457, nr. 25837 en het bijschrift in Otto Vaenius, Amorum emblemata 1608, 160 waar het citaat eveneens is verwerkt.
-
eind3
- Het Latijnse ‘lutuos’ duidt eigenlijk een kromstaf of klaroen aan; vanwege de context én de prent is gekozen voor fluit, dat neutraler is.
-
eind4
- Met de Gallische ziekte wordt gedoeld op syfilis. In 1530 gaf Girolamo Fracastoro een gedicht uit onder de titel Syphilis, sive Morbus Gallicus en in de zeventiende eeuw was men in de Nederlanden gewoon de ziekte met ‘Morbum Gallicum’, met alleen ‘Morbum’ of met ‘Spaans’ aan te duiden (vgl. wnt xxv, 1869, 1, c, γ). Ook Erasmus schreef (meer dan eens) over de gevaren van syfilis, o.m. in zijn Colloquia. Zie: Opera omnia, 1-3. Ed. L.-E. Halkin e.a. Amsterdam 1972, 591-600 (‘Coniugium impar’), i.h.b. 592-593, r. 53-55, met diverse verwijzingen.
De r. 6-8 hebben betrekking op de afschrikwekkende behandeling van venerische patiënten die eruit kon bestaan dat men het slachtoffer aftreksels van West-indische houtsoorten te drinken gaf en onder een stapel dekens in een goed opgestookt vertrek liet transpireren, om op die manier de kwade smetstof kwijt te raken. Ook kon men er toe overgaan de zieke in een met kwik- en zwaveldamp gevulde ton te plaatsen, ter bevordering van de speekselafscheiding. Vaak werd deze zweet- en kwijlkuur gecombineerd met het toedienen van purgeermiddelen. Inzichtelijk is in dit verband de titelprent van S. Blanckaart, Venus belegert en ontset. Oft verhandelinge van de pokken en des selfs toevallen. Amsterdam 1685. Zie over syfilis in de zeventiende eeuw: J.H. Böse, ‘Had de mensch met één vrou niet connen leven...’. Prostitutie in de literatuur van de zeventiende eeuw. Zutphen 1985, 100-113; vgl. verder Bakker 1928, 347-350. Zie voor uiterlijke karakteristieken van een bordeelbrok die aan syfilis lijdt: Spiegel 1632, i, 146, nr. xlix (= adw 1712, i, 541-543). In het embleem dat hierop in de Spiegel volgt, verwijst Cats nog eens naar de os die ter slachting gaat, zoals beschreven in Spreuken 7.
-
eind5
- Vgl. Meurier 1617, 142; Proverbia, I, 235 en Le Roux 1859, II, 374: ‘Pour une joye mille douleurs’ (ook door Vaenius, Amorum emblemata 1608, 102). Proverbia II, 437: ‘Pour un plaisir, acquiert on amy’. Zie ook de annotatie bij het motto boven A.1.
-
eind6
- De Vulgaat heeft ‘stultus trahatur’. Zie ook c.4.b.
-
eind7
- Vgl. de vertaling van Timmerman 1984, 164.
-
eind8
- Aldus Grauls 1957-1958, 76 en 78. Le Francq van Berkhey 1805, 178 geeft een bijzondere, maar onduidelijke aantekening. Hij lijkt te bedoelen dat verzwakte koeien door middel van drank weer aangewakkerd worden: ‘Het is waar, dat de Koeijen natuurlijk op wijn of geestrijke dranken verhit zijn. Onze Boeren weten zulks, en geven dit somwijlen de Koeijen, als zij aan iets kwijnen. De bierborstels en spoeling is als een lekkernij der Koeijen bekend.’
In De volkskrant van 10 juli 1995, p. 9 stond het volgende bericht: ‘De koeien van Kobe [in Japan] worden elke dag ingewreven met sake en vervolgens gemasseerd. Bovendien krijgen ze ook nog bier te drinken. Geen goedkope rommel, maar praemium lager. Het is een eeuwenoud recept. Het bier en de sake bevatten veel calorieën. Daardoor worden de beesten vet [...].’ Hetzelfde stukje meldt dat een Franse boer zijn koeien elke dag drie liter bier laat drinken en ze met bier masseert.
Vgl. verder het bijschrift bij een foto van een paaskoe aan het begin van de rondgang door Ammerzoden, omstreeks 1930: ‘Het was gebruikelijk dat de slager zijn klanten liet zien welk prachtrund de biefstuk voor de paasdagen zou leveren. Bij de rondgang werden vele borreltjes uitgedeeld’. Zie: Een beeld van de Bommelerwaard. Eindred. M. Witteveen-Jansen. Zaltbommel 1994, 75, afb. 100.
-
eind9
- Publilius Syrus, Sententiae, 219. Nog wel als Seneca in de uitgave Basel 1515, 639. Vgl. verder Walther, 2, 176, nr. 9878. Cats kan de sententie ook ontleend hebben aan Justus Lipsius, Politica, V, 18 (ed. Leiden 1589, 321), of aan Montaigne, Essais, I, XIV (Ed. Villey 1978, I, 64).
-
eind10
- Zie voor deze wijn de annotatie bij xiv.b.1, r. 3. Al in de oudheid werden de koppen van offerdieren versierd met kransen.
-
eind11
-
Proverbia, I, 197 en Le Roux 1859, II, 282: ‘De grande prospérité petite seureté’, o.v.n. Gruterus.
-
eind12
- Nagenoeg gelijk aan de vertaling van Verhoeven 1980, 27-28. Cats heeft debemus en reputamus, waar Seneca ‘subsistite’ en ‘putatis’ heeft.
-
eind13
- Ed. Basel 1601, 248, C. Langius (705 B) haalt de regel aan met als verwijzing P. Aemylius, lib. 8. Het kan zijn dat Cats, die ‘Armil’ heeft, Langius slordig over heeft geschreven of dat de zetter hier een fout heeft gemaakt. Ook in de latere Alle de werken is de fout blijven staan. Van het overzichtswerk van Aemilius verschenen vele edities, onder andere in 1539, 1548, 1550 en 1555. In Aemilius' verhaal over Philips de Schone markeert juist deze sententie een keerpunt.
-
eind14
- Cats doelt hier op Epistula ad Damegetum van Hippocrates van Cos, de Griekse arts en grondlegger van de wetenschappelijke geneeskunde (ca. 460-370 v.Chr.): ‘Quemadmodum autem in bona valetudine ab adfectibus evidens periculum est: ita etiam magnitudo felicitatis periculosior est [...].’ In: Epistulae veterum graecorum... S.l. [Heidelberg], [1597-] 1609, 33 [= 38]. In 1613 maakte Hadrianus Iunius hiervan een vertaling: ‘Brief van Hippocrates Prince der Medecijnen aen Demagetum Admirael van Rhodes’. De betreffende passage luidt hier: ‘Ghelijck als een lichaem dat op syn beste dreve is, voor de hant perichteert in sieckte te vallen, alzoo oock groote voorspoedt is dangereux om tot misval te komen [...].’ De vertaling is bijgebonden in: Misprijsinghe der miserie des hofs ende der hoocheyt met lof van kleynen ende leeghen state. Beschreven door Anthonis van Guevara. Delft 1613, 83v-97v. Het citaat op 93v.
Cats kan de uitspraak hebben ontleend aan Langius (458 b). Deze citeert namelijk: ‘Hippocratis Quemadmodum in bona corporis constitutione periculum morbi perspicuum saepius inest. Sic in magnitudine prosperitatum nihil subest diu tutum’ (Van Hippocrates is de uitspraak: zoals bij een lichaam dat in goede doen is, het gevaar van ziekte tamelijk vaak op de loer ligt, zo is in grote voorspoed niets lang veilig).
In dezelfde kolom van het lemma ‘Felicitas’, waar dit citaat voorkomt, is eveneens opgenomen: ‘Senecae ut periculosa est, secundum Hippocratem, summe bona corporis valetudo: Ita rebus maxime prosperis metuenda diversa fortuna in mor.’ (Seneca zegt: zoals, volgens Hippocrates een overmatig goede gezondheid gevaarlijk is, zo moet men in zeer grote voorspoed lotswisseling vrezen). In plaats van Seneca doelt Langius evenwel op Plutarchus' Moralia (‘Non posse suaviter vivi secundum Epicurum’), 1090 c. Deze verschrijving laat zien dat Langius gebruik heeft gemaakt van Erasmus' Parobolae in de uitgave van Lycosthenes (Frankfurt am Main 1586, 93). In deze editie uit 1586 gaat aan de uitspraak namelijk een citaat van Seneca vooraf. Die naam staat precies boven het begin van de aanhaling en Langius neemt hem ten onrechte over. Vgl. cd. Margolin 1975, 140, r. 666; ed. Mynors 1978, 161, r. 19). Plutarchus geeft de uitspraak overigens nogmaals in Moralia (‘Quaestiones convivales’), 682 f.
Enige tijd na Cats vermeldt Frans Heerman in zijn Guldene annotatién: ‘De philosooph Hyppocrates seyt: Als yemandt boven maten ghesondt ende voorspoedigh is, soo is hy in groot perijckel’ (1642, 405).
-
eind15
- Deze regel is afkomstig uit de Byzantinae historiae, v, 132 van de historicus Nikephoros Gregoras (tussen 1290/1296-1360): ‘Quoniam autem magnis gaudiis dolores plerumque agnascuntur’ (pg cxlviii, 274). Zie eveneens Nikephoros Gregoras, Rhomaïsche Geschichte. Historia Rhomaike. Ed. J.L. van Dieten. Stuttgart 1973, 131 (Bibliothek der griechischen Literatur, Band 4). Cats zal het citaat hebben ontleend aan Langius (514 b).
-
eind16
- Verwijzing naar De bello Alexandrino, 25, 4. Ook aangehaald door Langius (492 b).
-
eind17
- Seneca, De tranquillitate animi, xi, 9. Cats heeft aan het eind momentum (moment) in plaats van
‘uur’ (horae), in tegenstelling tot b.6, r. 12-13; dit is ingepast in de vertaling van Verhoeven 1983, 249.
-
eind18
- De bron is niet gevonden, maar de kans is het grootst dat het citaat van Cassius Dio komt.
-
eind19
- Het citaat vervolgt: ‘maar die de wil van God doet, blijft in eeuwigheid.’
-
eind20
- Men bracht in Cats' tijd de lever (en de gal die zij produceert) met verschillende aandoeningen van het gemoed en het lichaam in verband, en veronderstelde dat zij bloed ‘maakte’; de aandoeningen werden afhankelijk geacht van de gesteldheid van de lever. In Infidelitas, ofte ontrouwe dienstmaagt van A. Bormeester (Amsterdam 1645, 19) wordt - in een aantal zogenaamde leverdichten - het gevaar voor een beproefde lever als volgt verwoord:
Een Lever sonder maatigheyt,
Een hert vol opgeblaasentheyt,
Een platte beurs, verstaat den sin,
Daer warpt de droes sijn jongen in.
Vgl. verder embleem xxvi.a.2, r. 5.
-
eind21
- Het citaat lijkt niet van Augustinus te zijn; het is althans niet teruggevonden in Quaestiones evangeloricum cum appendice Questionum XVI in Matthaeum. Ed. A. Mutzenbecher. Turnhout 1980 (CC XLIV B). Mogelijk is de passage afkomstig van Pseudo-Augustinus of opgenomen in een inmiddels niet meer aan Augustinus toegeschreven tekst; misschien verwijst de afkorting ‘August.’ zelfs naar een andere auteur.
-
eind22
- Vgl. Margalits, 218-219, Herhold 1887, 201 en Walther, 3, 893, nr. 22002.
-
eind23
- Cats kan doelen op Petronius Arbiter, Satyricon, 80 (vgl. ook embleem xxxiv.b.4.a), maar het is zeer wel mogelijk dat een andere bron hem op deze theatrum mundi-metafoor heeft gebracht. Te denken valt aan het invloedrijke werk Policraticus (1159) van Johannes van Salisbury, die ook de afweging tussen comedie en tragedie ter sprake brengt, evenals aan het Pallades-epigram in de Anthologia Graeca (x, 72):
Alles in het leven is spel, is scherts en theater.
Leer spelen en verjaag de ernst of verdraag de pijn.
Ed. Beckby 1958, iii, 514-515. De vergelijking, die bij klassieke en christelijke schrijvers voorkomt (o.a. Plato, Seneca, Horatius en Augustinus) krijgt later talrijke verwerkingen, zoals bij Luther, Ronsard, Shakespeare, Gracián en Calderón. Zie hierover Curtius 1969, ‘Schauspielmetaphern’, 148-154; W. Barner, Barockrhetorik. Untersuchungen zu ihren geschichtlichen Grundlagen. Tübingen 1970, ‘Theatrum mundi. Der Mensch als Schauspieler’, 86-134; R. Pennink, Nederland en Shakespeare. Achttiende eeuw en vroege romantiek. Diss. Utrecht. 's-Gravenhage 1936, 14; Tot lering en vermaak, 236-239, cat. nr. 62; Schrijvers 1978, 17; en vooral: L.G. Christian, Theatrum mundi. The history of an Idea. New York etc. 1987 (Diss. Harvard 1969). In 1637 schreef Vondel opschriften voor de Nieuwe Schouwburg. Op de architraaf van de ingangspoort dichtte hij de bekende regels (wb 3, 512):
De weereld is een speeltooneel
Elck speelt zijn rol en krijght zijn deel.
-
eind24
- Het Fries Museum bezit enkele achttiende- en vroeg-negentiende-eeuwse voorbeelden van geschilderde prijsstieren, afkomstig uit de Leeuwardense Vleeshal. Zie Meesterlijk vee 1988, 38-40 en 102-103, cat. nr. 1. Vgl. ook C.F. van Veen, Centsprenten. Nederlandse volks- en kinderprenten. Catchpennyprints. Dutch popular- and childrenprints. Tent. cat. Amsterdam 1976, 212-213, 140. In de ed. 1618 noteerde Cats bij de versregels:
Wel let dan hoe dit spel dien Gilt-Os wil vergaen,
Sijn lichaem wert ghestooft, sijn ziele wert ghebraen.
‘Hier dient aen-ghemerckt dat op een Zeeusch een van de beste stucken wert genaemt de ziele van den os, 't welck-men naer dat den Os geslachtet is, vers braet.’
-
eind25
-
Vorsteliicke warande der dieren. Amsterdam 1617, xxxx (vgl. ook nr. lxxxvii). Vondels embleem gaat terug op de ‘Coe ende Osse’ in Eduard de Denes Warachtighe fabulen der dieren. Brugge 1567, 12-13.
-
eind26
- Schilling 1979, 141-146.
-
eind27
- Met dank aan M. Duprez te Marolles-les-Bailly (Bar sur Seine). Zie Les vitraux de Champagne-Ardenne. Inventaire général des monuments et richesses artistiques de la France. Paris 1992, 54, nr. Baie 25 a (Corpus vitrearum, iv).
-
eind28
- Hierover J.E. Spruit, Van vedelaars, trommers en pijpers. Utrecht 1969, 33-34 en 77-107.
-
eind29
- A. Blankert, Amsterdams Historisch Museum. Schilderijen daterend vóór 1800. Een voorlopige catalogus. Amsterdam 1975-1979, 427, nr. 625 (inv. nr. a 3016). Jan Wagenaar bracht dit schilderij, dat hij toeschrijft aan Jacob Corneliszoon van Oostsanen, ter sprake en schreef het gebruik van het rondleiden van de os door de stad, voorafgegaan door speellieden, in ‘eene oude Rekening’ van het Groot-Kramers-Gilde te hebben aangetroffen. Zie: Amsterdam in zyne opkomst, aanwas geschiedenissen... Vier dln. Amsterdam 1760-1788, ii, 25 (echter zonder bronopgave). Uitvoerig is Grauls 1957-1958; verder ook Schrijnen 1930-1933, i, 231; B. Broos, Meesterwerken in het Mauritshuis. Den Haag 1987, 257-258, nr. 45 en Meesterlijk vee 1988. Het aan Paulus Potter toegeschreven maar anonieme Portret van een witte stier (ca. 1647) hangt in de National Gallery of Ireland te Dublin. Zie Catalogue of the paintings. Dublin 1971, 131, inv. nr. 56. Ook deze stier is voorgesteld met een bloemenkrans om de hals. Tevens afgebeeld in: Meesterlijk vee 1988, 38, afb. 42.
-
eind30
- Zie Stedelijk Museum ‘De Lakenhal’ Leiden. Beschrijvende catalogus van beeldhouwwerken en boetseersels, wandtapijten en kussens, glasramen en drinkglazen, goud en zilver. Leiden 1951, 67-68, nr. 171, en verder La vie en Hollande au xviie siècle. Exposition Musée des Arts décoratifs, organisée par l'Institut Néerlandais. Paris 1967, nr. 191, planche 63. Een vroeg-negentiende-eeuws voorbeeld van het motief is te zien op de prent ‘Cérémonies et marche triomphale du boeuf-gras’, een carnavaleske optocht te Parijs waarbij een pijlschietende Cupido schrijlings op de os zit. Afgebeeld in: P.L. Duchartre en R. Saulnier, L'Imagerie populaire... Paris 1925, 107.
-
eind31
- Over het schilderij: K.J. Müllenmeister, Meer und Land im Licht des 17. Jahrhunderts. Drie dln. Bremen 1973-1981. De delen 2 en 3 zijn getiteld Tierdarstellungen in Werken niederländischer Künstler; Victors in dl. 3, 1978, nr. 498; W. Sumowski, Gemälde der Rembrandt-Schüler iv. Ch. Paudiss-Anonyme. Landau, Pfalz 1983, 2614 en 2702, nr. 1801; en S. van Heugten, ‘Grazende modellen, aspecten van het Nederlandse veestuk.’ In: Meesterlijk vee 1988, 39-40. Hij verwijst voor dit motief verder naar schilderijen van Abraham van Calraet (1642-1722) en Jan Boeckhorst (zie de commentaar). Of het schilderij van Victors zich nog altijd in de collectie Herzig te Wenen bevindt, is onduidelijk. Volgens Sumowski heeft de kunsthandel Xaver Scheidwimmer te München het ook in haar bezit gehad.
-
eind32
- De huidige verblijfplaats is mij niet bekend (misschien privé-collectie Antwerpen); in de jaren '30 in de verzameling De Borrekens te Antwerpen. Zie: J.S. Held, ‘Nachträge zum Werk des Johann Bockhorst (alias Jan Boeckhorst).’ In: Westfalen. Hefte für Geschichte, Kunst und Volkskunde 63 (1985), 14-37, i.h.b. 25-26 en afb. 19; H. Vlieghe, ‘Letter: The Cardiff cartoons: Boeckhorst, after all’. In: The Burlington magazine 129, nr. 1014 (1987), 598-599, en afb. 39; evenals Jan Boeckhorst 1604-1668. Medewerker van Rubens. Tent. cat. Antwerpen. Freren 1990, 66 en afb. 34. Vergelijk voor de verschrikte reactie ook de man die een mand met fruit omstoot op het schilderij van Victors. Of loopt men schreeuwend voor het dier uit?
-
eind33
- Verwerkingen in de houtsnijkunst ook naar aanleiding van de emblemen x, xxxvii en xlii. Cats' voorstelling lijkt van invloed te zijn geweest op een passage in het gedicht Hercules (1658) van Georg Stiernhielm (1598-1672). Hierin manoeuvreert de jonge held Hercules zich tussen deugd en ondeugd. Op de weg van de ondeugd bevinden zich voorbeelden die hem moeten afschrikken, waaronder een versierde os. Wanneer Hercules zich overgeeft aan de onmatigheid, zal het hem vergaan als de os. Het dier is bestemd voor het offer en wordt, nadat het is vetgemest, versierd met kransen en bloemen en in vol ornaat, voorgegaan door trommels en fluiten, geleid naar de slachtplaats. Daarna wordt het gedeeltelijk gebraden, gekookt en opgegeten. Zie over deze ontlening in de Zweedse literatuur: Van Wijk 1939, 97; Billeskov Jansen 1956 en Billeskov Jansen 1962. Met dank aan D. Schipperheijn en A. Rademaker te Utrecht voor hun samenvattingen van deze Deense en Zweedse studies.
-
eind34
- Ed. Leiden 1805, iv, 88-89, plaat ii, met de aantekening: ‘J. le Francq van Berkhey inv., N. v.d. Neer junior fecit’. Zie ook: Honderd hoogtepunten uit de Koninklijke Bibliotheek. A hundred highlights from the Koninklijke Bibliotheek. Red. W. van Drimmelen e.a. Zwolle 1994, 158-159, cat. nr. 71 (met afbeelding in kleur).
Op 5 maart 1867, 's middags om vier uur, schreef Gustave Flaubert vanuit Parijs aan George Sand: ‘A l'heure qu'il est, je suis écoeuré par le populaire qui se rue sous mes fenêtres à la queue du boeuf-gras! Et on dit que l'Esprit court les rues!!!’ (Gustave Flaubert-George Sand, Correspondance. Ed. A. Jacobs. Paris 1981, 131, nr. 68). In: Gustave Flaubert-George Sand, Wij moeten lachen en huilen. Brieven. Vert. E. Borger. Amsterdam 1992, 98 (Privé-domein, nr. 182): ‘Op dit moment walg ik van het gepeupel dat onder mijn ramen achter de staart van de paasos aanzit. En dan wordt er nog gezegd dat de Geest op straat ligt!!!’
-
eind35
- Ed. Antwerpen 1657, i, 126.
|