| |
| |
| |
XVIII Om te vangen moet je je eerst laten vangen.
Prent
Voor de tralies van de achterzijde van een kooival met een veermechanisme zit een rat; hij loert naar binnen in de val.Ga naar eind1 De vloer op de voorgrond is van hout, de ruimte daarachter heeft een tegelvloer. In het midden, tussen twee pijlers (waarvan de voeten verschillend zijn gedecoreerd), is een ronde boog met een
| |
| |
doorkijk. Links van de val iets wat lijkt op een houten dressoir of kastGa naar eind2 met aan de voorzijde een deurtje en aan de zijkant een paneel met versiering.
Middenonder gesigneerd: js. Aan de rand rechts een beschadiging.
Afmeting: 12,3 × 12,3 cm.
| |
XVIII.A.1.a
motto |
Eet niet, of wees gevangen (vgl. de prent). Tevens in deze context: onthoud je van mingenot, of laat je vangen (binden). Vgl. wnt xviii, 651, 13; en 732, 1, 3; verder ew, 210 onder ‘vastendag houden’ voor zich sexueel onthouden; met een bron uit 1656. |
2 |
my... roof: Als betreft het een maagdenroof. |
3 |
lincker: bedrieger |
7 |
heeftet qualijc veur: heeft slechte bedoelingen |
8 |
rechte: juiste, goede |
| |
XVIII.A.1.b
5 |
pin: angel; misschien speelt ook de betekenis lid mee; vgl. wnt xii, 1869 en ew 155, 150, met echter alleen twintigste-eeuwse voorbeelden |
5-6 |
In 1618 stond er: ‘Maer steeckj' u pin // Uit, als een Spin’ (vgl. Bijlage 2). |
7 |
Tot quaet begin: met slechte bedoelingen |
8 |
vuyle slooren: liederlijke hoeren (wnt xxiii, 1210, i, iii, 16) |
9 |
weet: ken |
|
treck: list |
10 |
'tloos besteck: valse opzet |
11 |
ghebreck: ondeugd |
12 |
stenen: gezucht, klagen |
14-15 |
Uitdrukking voor: die krijgt niets; vgl. ook ‘Dat is geen spekje voor jouw bekje’ (Stoett, 2115). Door de structuur en het rijm doet het gedicht denken aan een lied, maar een passende melodie ervoor is niet gevonden. |
| |
XVIII.A.2
Om te vangen moet je je eerst laten vangen.Ga naar eind3
De deur staat open, de eetlust ontbreekt me niet
en de toegangsweg naar de buit is me niet onbekend.
Wat moet ik doen? Als ik me rechtstreeks naar het eten laat leiden,
staan me droeve boeien in een onaangename val te wachten:
5[regelnummer]
maar mijn vrijheid is niet voor één gat te vangen,
ik zou geen gevangene, maar wel verzadigd willen zijn.
Zou ik nog meer willen zeggen, dan horen mijn oren deze woorden:
| |
XVIII.A.3
Je moet gevangen zijn, voordat je je kunt verlustigen.
Vriend, als je wilt dat men voor jou het deurtje opent, zul je op een andere manier moeten aankloppen. Begeef je naar de juiste kant, niemand wordt van een andere kant toegelaten: niemand eet hier van het spek die zich niet gevangen wil laten nemen.
| |
| |
| |
XVIII.A.4.a
2 Samuël 13:10-13, Amnon zei tot Tamar: Kom mijn zus, lig bij mij. Maar zij antwoordde hem: Niet mijn broer, verkracht mij niet, want zo doet men niet in Israël; doe deze dwaasheid niet, spreek toch liever tot de koning, want hij zal mij aan u niet onthouden.Ga naar eind5
| |
XVIII.A.4.b
Paulus Cypraeus, De connubiorum iure (‘De sponsalibus’), V, § 10, 6.Ga naar eind6
In [de roman van] Heliodorus geeft Chariclea Theagenes de uitstekende raad zich van zijn meisje te onthouden, totdat ze met hem getrouwd en openlijk ten huwelijk gegeven zou zijn, met deze woorden: ‘Ontzie me ook dan, mijn beste, bewaar de maagdelijkheid van je meisje tot aan een wettig huwelijk en slaap voor die tijd niet met haar.’Ga naar eind7
| |
XVIII.B.1
motto |
Het tweede gedeelte verwijst naar de uitdrukking ‘Een harde noot kraken’, voor: een moeilijkheid doorstaan of een onaangenaamheid ondervinden (Stoett, 1648; wnt viii, 74 en wnt ix, 2138-2139). Vgl. b.4.b. |
1 |
dreychtet: bedreigt het |
3 |
buyten schoots: buiten schot |
5 |
hayr: aar, het bovenste, stekelige deel van de (koren)halm (wnt i, 531; wnt vii, 5626, s.v. ‘korenaar’) |
|
schellen: doppen |
6 |
prickels: doornen |
8 |
Wat ... siet?: Wat staat hij enkel maar te kijken? |
|
de ... mou: er moet flink aangepakt worden (Stoett, 1563) |
| |
Het eten bevalt je dan wel, maar angst houdt je af van het eten.
Immers, dichtbij het lekkere hapje zijn boeien verborgen.
Waarom verjagen de boeien je? Waarom houdt vrees voor de kooi je tegen?
Wie door inspanning afgeschrikt wordt, staan geen beloningen te wachten.
5[regelnummer]
Het graan zit tussen het kaf verborgen, de kern zit in een harde noot
en de scherpe roos prikt de hand als iemand haar aanraakt.
Wie een gedenkwaardige daad Ga naar eind9 met een dapper hart beraamt,
| |
XVIII.B.3
Luiheid verwekt nooit dapperheid.Ga naar eind11
De rat die naar het spek kijkt, wenst het te pakken maar wil zich toch niet laten vangen. Geen mens raakt geheel voldaan als hij niet eerst pijn en kwellingen heeft doorstaan.
| |
XVIII.B.4.a
Claudianus, Fescennina de nuptiis honori Augusti, IV, 7-10.
Niemand kan van de bekoorlijkheden van de lente genieten
en de honing van Hybla uit haar schuilplaatsen roven
als hij zijn gezicht wil beschermen en bang is voor doornen.
| |
| |
| |
XVIII.B.4.b
Plautus, Curculio, 55.
Wie de kern uit de noot wil halen, moet de noot kraken.
| |
XVIII.B.5
Durf iets.
Er is een slag mensen, die zo bang, lui en vadsig zijn dat ze zelfs als ze heel duidelijk zien dat hoop op voordeel hen toelacht, desalniettemin, omdat ze een voorgevoel hebben van één of andere ramp, op alles verdacht en bang de hand nooit aan de ploeg durven te slaan. Dit hoort zeker bij lafheid: onder het voorwendsel van gevaren zijn trage ledigheid te verbergen. De Hebreeuwse wijze heeft dit gezien en aardig uitgedrukt (Spreuken 22:13). Er loopt een leeuw midden op straat, zegt de luiaard, ik ben bang dat hij me verslindt.Ga naar eind13 O domkoppen!Ga naar eind14 De hand moet met Minerva uit de mouwen:Ga naar eind15 de goden helpen hem die iets doet. We moeten als we ons opmaken voor roemvolle daden altijd iets aan het toeval overlaten, zegt hij wel;Ga naar eind16 en we hebben het mis als we denken dat wie niets doet de overwinning in de schoot zal vallen of dat hij geluk zal hebben. Niet met geloften, niet met smeekbeden die vrouwen eigen zijn, wordt de hulp der goden bereid; door waakzaam te zijn en te handelen bevordert men dat alles voorspoedig verloopt. De
goden verkopen alles voor inspanningen, zegt het spreekwoord.Ga naar eind17 Schrikken moeilijkheden of een twijfelachtige afloop je af?
Het lot helpt hen die durven en duwt de bangen terug,
zegt hij,Ga naar eind18 en zoals de adelaar het hele luchtruim, zo kan de dappere elke moeilijkheid doorklieven.
| |
XVIII.B.6
1 |
bedrijfs: werkzaamheid, inspanning |
2 |
merckelijck: evident, aanmerkelijk |
4 |
de... slaen: niet aan het werk kunnen gaan, m.a.w. lui blijven zitten (wnt v, 1785, dp); vgl. Lucas 9:62 en Plato, Leges, vi, 751 e. Harrebomée verwijst voor de combinatie met slaan naar Sartorius, en geeft bovendien: ‘Hand aan den ploeg, zoo zal 't God vorderen’: i, 241; en iii, 198-199; deze zegswijze haalt Cats ook aan in zijn Spiegel 1632, 11, 20 én 54 (= adw 1712, i, 573 en 584). Zie ook embleem xlv.b.6. |
4-5 |
vanden ouden herkomen: vanaf het begin |
5 |
rechte: typische |
5-6 |
slap gesoutene: mensen zonder pit |
6 |
vatsicheydt: slapheid, luiheid |
8 |
wyse-man: Salomo |
9 |
verworght: gedood, verslonden |
8-9 |
De... straten: Zie noot 13. |
10 |
soet-voetighe sachte-boters: zoetsappige slappelingen, helden op sokken |
12 |
Yeder... God: ook in H.L. Spiegel, Byspraax Almanack (1606). Zie: Hertspieghel. Ed. P. Vlaming. Amsterdam 1723, 299. Het citaat herinnert ook aan het begin van een van de liederen in het Geuzen-liedboek: |
Help nu u self so helpt u Godt,
Uut der Tyrannen bant en slot,
Benaude Nederlanden [...].
| |
| |
|
Het geuzenliedboek naar de oude drukken. Ed. P. Leendertz jr. Twee dln. Zutphen 1924-1925, i, 99, nr. 45. Vgl. verder het motto in Roemer Visschers Sinnepoppen, ii, xv bij de prent van een eekhoorntje. Het Frans kent als zegswijze: ‘Aide-toi, le ciel t'aidera’, en het Latijn: ‘Audentes Deus [of: Fortuna] ipse iuvat’ (zie ook noot 18). |
14 |
bloot: eenvoudig, louter |
16 |
treffelijcke: belangrijke |
17 |
seghwoort: spreekwoord |
17-18 |
by... is: Het wnt i, 582 geeft: ‘Voor arbeid verkoopen de goden ons alle aardsche goederen’, evenals ‘Alles hebben de goden aan de stervelingen voor tijd en arbeid te koop gegeven’, een vertaling uit het Grieks (zie noot 18). Zie ook c.6. Vgl. verder Johan de Brune, Nieuwe wyn in oude le'er-zacken. Middelburg 1636, 135: |
By God is alle dingh te koop,
Om aerbeyd, moeyt', en staegh gheloop.
19 |
Prov. 11.2: Bedoeld is Spreuken 11:27 in de Deux-aesbijbel: ‘Wie het goede soeckt, dien wedervaert wat goets’. |
|
maeckt u vertsaecht: maakt u bang, boesemt u vrees in |
22 |
swaer-hooft: tobber. Ripa stelt de ‘swaerhoofdigheyt’ gelijk aan de melancholie (1644, 269b). |
23 |
den ouden Poet: Vgl. noot 18. |
| |
XVIII.C.1
motto |
Zie hiervoor c.4.a. |
3 |
name: zou wel willen nemen |
6 |
op den engen wegh: Vgl. Mattheus 7:14 (in de Deux-aesbijbel), ‘[...] De poorte is enghe, ende de wech is smal, die tot den leven leyt, ende weynich zijnder die hem vinden’; vgl. ook Lucas 13:24. |
8 |
rechte: ware |
| |
XVIII.C.2
Als je niet lijdt, zul je niets bemachtigen.
Het aas bevalt de muis wel, maar de boeien die er heel dicht bij liggen
als hij de kooi binnengaat, dreigen hem; bedroefd is zijn gang.
Dus blijft hij staan en treft maatregelen de buit veilig met zijn bek te bemachtigen;
maar het ongelukkige muisje zucht met lege bek.
5[regelnummer]
De mens wenst en zou op de rustbedden van de goden willen aanliggen,
maar hij heeft geen zin naar boven te gaan over de moeilijke weg.
Waarom vrees je hobbels en waarom boeien? Als iemand wil leven
terwijl hij sterft, moet hij sterven terwijl hij leeft.
| |
XVIII.C.3
Marcus 8:34, Wie mijn volgeling wil zijn, die verloochene zichzelf, en neme zijn kruis op, en volge Mij.
Ieder verlangt ernaar om in de hemel gelukkig te leven maar wil de smalle weg ernaar toe niet volgen. Tevergeefs dus, o muis, hoop jij op het spek, aangezien jij niet ook gevangenschap wilt accepteren.
| |
| |
| |
XVIII.C.4.a
2 Timotheus 2:5-6, En indien ook iemand strijdt, die zal niet gekroond worden, als hij niet wettig heeft gestreden. De boer moet eerst werken voor hij de vruchten kan plukken.
| |
XVIII.C.4.b
Bernardus, in een preek.Ga naar eind19
In deze wereld zijn wij geplaatst als op een strijdveld; wie hier niet zijn smarten, (tegen)slagen of ellende trotseert, zal in het toekomstig leven roemloos blijken.
| |
XVIII.C.5
Als je niet lijdt, zul je niets bemachtigen.
Nooit bereikt iemand iets uitmuntends met gemak; een oude en aardige spreuk vermaant dat God kennis voor inspanningen en eer voor gevaren verkoopt en dat wat mooi is, meestal ook moeilijk is.Ga naar eind20 Zoals ook Plato meent: ‘Wat gemakkelijk is, moet men niet veel waard achten en zeker niet tot buitengewone zaken rekenen.’Ga naar eind21 In ieder geval, hoe beter en uitnemender een zaak is, des te harder moet er gewerkt worden om haar te verwerven. Wat is er dan? Hebben we op Christus durven hopen en in hem op het hoogste goed, maar weigeren we inspanning en zorgen te ondergaan? Bij veel dingen scherpt de moeite om ze te verwerven de begeerte om ze te verkrijgen. Waarom ook niet in dit geval? Wij overwinnen bergen, dringen door rotsen heen, steken snel dalen over om enkele dieren die elkaar achterna zitten te zien:
de jager, zijn lieve vrouw geheel vergetend, brengt de nacht onder de koude blote hemel door.Ga naar eind22
Men zegt dat keizer Maximiliaan zo vurig een dier tijdens de jacht achtervolgd had, dat hij in volle ren een rots beklom waar hij later alleen met hulp van mensen uit de omgeving van af kon dalen.Ga naar eind23
Om ons lichaam te harden zullen we zwaard en vuur doorstaan.Ga naar eind24
Wij verdragen het geopereerd en schoongebrand te worden om dit ellendige leven een tijdje te rekken; aarzelen wij dan de beloning van de eeuwige gelukzaligheid met enig soort verdriet te kopen?
| |
XVIII.C.6
2 |
God... arbeyt: Zie b.6, r. 17-18. |
1-3 |
Selden... moeyelijckheydt: Vgl. J.J. Starter, Friesche lust-hof. Amsterdam 1621, 80: |
Loflijcke dinghen daer soo veel aen is gheleghen,
En worden niet dan door seer groote moyt verkreghen.
4 |
Plato: Zie noot 21. |
5 |
haer: zich |
6 |
voor laten staen: inbeelden (wnt xxii, 445, 5) |
8 |
opghescherpt: aangezet |
12 |
wey-man: jager |
12-13 |
Een... kint: Bewerking van het Horatius-citaat, zie noot 22. |
15 |
in't... selve: bij het achtervolgen van dit wild |
14-17 |
Men... geraken: Zie noot 23. |
18 |
Deze eerste regel is een toespeling op Ovidius, zie noot 24. |
27 |
ent: eindigt |
| |
| |
| |
Commentaar
In het eerste Nederlandse gedicht voert Cats het meisje sprekend in. Hoewel zij voor de vrijer precies is wat hij begeert - zoals de uitdrukking zegt: een spekje voor zijn bekje - voelt zij er niets voor hem zo vrijblijvend zijn gang te laten gaan. Alle kwalificaties van de rat zijn ook van toepassing op deze jongeman: hij is een slimme gast, een snoeper en een gemene bedrieger. Een dergelijke, niet erkende vrijer, werd niet voor niets aangeduid met spekdief.Ga naar eind25
In de Latijnse en Franse verzen verschuift het perspectief naar de rat. Zowel het beestje als de jongeman snakken naar verzadiging maar beseffen ook dat inlossing tot gevangenschap zal leiden. De strekking is dat als je een vrijster echt wilt hebben, je aan de goede deur moet kloppen, dat wil zeggen de eerbare weg moet bewandelen en dat kan er maar één zijn, namelijk het huwelijk. Zoals het gezegde luidde: ‘Eerbare luyden kloppen niet van achteren’.Ga naar eind26 De heersende sexuele moraal was dat een jongeling zich vóór het huwelijk diende te onthouden en de coïtus pas na de huwelijkssluiting geoorloofd was. In de liefdeslyriek en met name de bruiloftspoëzie van de zeventiende eeuw treft men dit thema meer dan eens aan.
In het tweede gedicht (a.1.b) is het begeerlijke spek vervangen door een meisje. De sexuele beelden worden, zo lijkt het, nadrukkelijker aangezet: de uitnodiging binnen te komen en het spek aan de bek te krijgen, zijn slechts voor één uitleg vatbaar.Ga naar eind27 Een dergelijk belust beestje was al eerder in verband gebracht met de wellust. In één van zijn voorstellingen van de Ledigheid, geeft Cesare Ripa als voorbeeld een oude man af te beelden met in zijn hand een Ovaal in een gulden veld. Daarop zou dan een rat geschilderd kunnen worden met het opschrift ‘Inquieta voluptas, of ongeruste [= onrustige] wellust.’Ga naar eind28
Cats zegt in zijn tweede uitleg een aantal malen hetzelfde, maar hij doet dat in verschillende bewoordingen. Wie iets wil bereiken of voordeel wil behalen, zal er moeite voor moeten doen, want zonder inspanning blijft beloning uit. En iemand die zijn ledigheid verbergt, omdat hij doet voorkomen dat handelen gevaarlijk zou zijn, is een lafaard. De boodschap is dat je met durf en dapperheid elke moeilijkheid overwint. De derde toepassing ligt direct in het verlengde van deze tweede. Analoog geformuleerd: wie vreugde wil, zal ook leed moeten verduren en tot twee keer toe wordt om dit te benadrukken uit 2 Timotheus 2:5-6 geciteerd. Via de eveneens bijbelse verwijzing naar de smalle weg komt Cats uit op de paradoxale pointe aan het eind van het Latijnse gedicht: Als iemand wil leven terwijl hij sterft, moet hij sterven terwijl hij leeft. Niets mag de mens daarom in de weg staan wanneer de eeuwige gelukzaligheid in het verschiet ligt.
Dit embleem vormt in zekere zin een pendant van embleem xii. Daar is het knaagdier gevangen, hier durft het zich niet te laten vangen, en zo valt het beestje in beide gevallen ten prooi aan de emblematicus die het voor zijn moralisatie daarheen lokt waar hij wil.
In drie latere edities van Roemer Visschers Sinnepoppen, alle gedrukt in Amsterdam, is onder het motto ‘Om 't zobere kosje’ een prent opgenomen die in verband gebracht kan worden met die bij Cats. De val is het type van embleemprent xii, maar het beestje is (nog) niet gevangen; in plaats van aan de achterkant loert het via de voorkant naar het aas (afb. 18.1). In de bijschriften van Visschers dochter Anna, wordt de positie van de muis vergeleken met lieden die acrobatische toeren verrichten:
| |
| |
Deze Zinnepop eygen ick de Koort-dansers en Buytelaers toe, die met zorgelijcke sprongen, en ghevaerlijck buyghen van hun leden, niet als de sobere kost verdienen, want zelden zietmen zulck volck oudt of rijck werden.
Er is hier nog een tweede onderschrift, dat dichter in de buurt komt van de uitleg van Cats evenals een vroeger embleem van Roemer Visscher zelf (vgl. afb. 12.5):
Die schoon al duyzentmaal, ja meer ontkomt de val,
Interessant is dat in deze uitgaven een apart afdelinkje aan het eind voorkomt onder de titel ‘Minne-poppen’. De edities verschenen in 1669 bij Johannes van Ravesteyn, in 1678 bij Sander Wybrantz en Andries Vink, en de derde zonder opgave van jaar bij Willem Iansz Blaeu.
Een navolging van Cats' prent is onder het motto ‘Coeur trompeur’ opgenomen in de bundel Openhertighe herten, met prenten van Jan van de Velde ii. Bovenop de val, die voor de gelegenheid iets is verlengd, balanceert een hart, met in het verschiet een uitzicht op een straatje (afb. 18.2). Het onderschrift luidt:
Pour attrapper le monde ie suis industrieux
Qui prevoit mes finesses a bon sens et bon ijeux.
Van de bundel bestaat zowel een Franse als een Nederlandse versie, die eraan voorafging. De laatste, waarschijnlijk uitgegeven op initiatief van Crispijn de Passe de Oude, heeft als bijschrift:
Van Harten geerne, als de Muys ick snoepen wou,
Ten waar ick vreesden siet [lees: niet], te comen int benou.
Mijn Hart is seer geneyght, om altemet te snoepen
Met die, als een dief, die luyd' in een Peerd-stal roepen:
Veranderingh van spijs, verweckt den hongher snel,
En een gestolen brock, die smaackt te wonder wel:
Dit soud' ick dickmaals doen, doch sorgh voor een benouwen
| |
Bewerking en navolging
Zie Bijlage 4 voor een bewerking van het gedicht a.1, opgenomen in de uitgave Jacob Cats, Klagende maeghden. Dordrecht 1633, 26-27.
| |
Literatuur
Koopmans 1958, 48. |
Emblemata 1967, 593-595. |
Klijn 1979, 48-49. |
A.J. Gelderblom, ‘Jonge zieltjes, vlucht tot trouwen!’ Een nieuwe interpretatie van Jan Luykens ‘Duytsche lier’.’ In: Mannen en maagden in Hollands tuin. Interpretatieve studies van Nederlandse letterkunde 1575-1781. Diss. Utrecht. Amsterdam 1991, 94-119, i.h.b. 101-102. |
|
-
eind1
- Waarschijnlijk een zwarte rat (rattus rattus; lichaamslengte ca. 16-22 cm., staart 17-24 cm.). Hoewel er aanwijzingen zijn dat de bruine rat in de zestiende eeuw gesignaleerd is, heeft hij zich pas in de achttiende eeuw op grote schaal verspreid. Zie 't Hart 1977, 26-42 en Klijn 1979, 8, 11-14. Henkel en Schöne hebben het embleem opgenomen onder de categorie ‘muizen’. Vgl. ook Cats' embleem xii, dat met het onderhavige in overeenstemming te brengen is.
Deze val, waarin het dier levend wordt gevangen, is een speciale variant op de vele muize- en rattevallen die er hebben bestaan. Boven een scharnierend ‘deksel-deurtje’ zit een touwtje met een stelpal. Aan beide zijden van de kooi zijn twee staanders geplaatst met daartussen een veer, die bestaat uit een plankje in een strak ineengedraaid touw. Men zet de val op scherp door de stelpal tussen het boven de kooi uitstekende gedeelte van het aashaakje en een inkeping in een opstaand plankje op de bovenkant van de kooi te zetten. Wanneer de aashaak bewogen wordt, schiet de stelpal los en slaat het deurtje door de werking van de veer dicht. Ontleend aan: J.A. Bateman, Animal traps and trapping. Newton Abbot 1977, en Klijn 1979, 33-62: ‘Vallen en klemmen’, i.h.b. 48-49, afb. 75 en 81. Vgl. voor een ander type embleemprent xii.
-
eind2
- Vgl. ook prent xvii en xxiv. Doordat de kast uit het beeld loopt is de grootte moeilijk te bepalen. Mogelijk is het een gesloten (meerdeuren)kast of een armoire (Sluyterman 1925, 35 en 61). Verder valt te denken aan een tweedeurse plankenkast (of: schapraai); vgl. Weyns 1974, 255, afb. 63.
-
eind3
- Andreas Capellanus spreekt in zijn De amore, I, III, 1 over de etymologie van ‘hamus’ (haak) en ‘amare’ (liefhebben): ‘Dicitur autem amor ab amo verbo, quod significat capere vel capi. Nam qui amat captus est cupidinis vinculis aliumque desiderat suo capere hamo’ (Amor is afgeleid van het werkwoord amare, dat vangen of gevangen worden betekent, want de minnaar is gevangen in boeien van verlangen en hunkert ernaar een ander aan de haak te slaan). Zie: On love. Ed. P.G. Walsh. London 1982, 36-37. Ook Porteman 1983, 199 verwees naar Capellanus in verband met embleem XXIX van P.C. Hooft. De, overigens onjuiste, etymologische verklaring is afkomstig van Isidorus Hispalensis (Liber ethymologiarum, X. Ed. Basel 1489, fol. LIIr).
-
eind4
- Gezien de verandering van het lettertype, is dit misschien een citaat. Vgl. voor de strekking Ovidius, Ars amatoria, i, 669-670:
Oscula qui sumpsit, si non et cetera sumet,
Haec quoque, quae data sunt, perdere dignus erit.
In de vertaling van De Laet s.a., 59: ‘Wie kusjes afsnoept en niet verder gaat, verdient alles te verliezen wat hij tot nu toe heeft verkregen.’
-
eind5
- In de Vulgaat krijgen de boeken 1 en 2 Samuël de aanduidingen Regum 1 en 2; 1 en 2 Koningen worden 3 en 4 Regum genoemd. Cats spelt, evenals in xvi.b.5, de naam van Amnon ten onrechte als Ammon.
-
eind6
- Ed. Frankfurt 1605, 131: ‘ϕείδου δὲ καὶ του̑τε, ὦ ᾽γάϑε, καὶ ϕύλατε νομὶνῳ γὰμῳ τὴν σὴν παρϑένον μηδέ καϑ᾽ ὕπνους συγγένου.’ Met deze verwijzing doelde Cypraeus op Heliodorus, Aethiopica (Theagenes en Chariclea), VI, VIII, 6. In: Héliodore, les éthiopiques (Théagène et Chariclée). Ed. R.M. Rattenbury e.a. Paris 1938, II, 98: ‘[...] Viens, mon ami, en songe dormir à mon côté, en tout bien tout honneur, et en respectant, mon cher, la vierge que tu n'as pas encore légetimement épousée. Ah! te voici, tu es dans mes bras, je crois te tenir et te contempler.’ Jacques Amyot had groot succes met zijn Heliodorus-vertaling (uitgaven in 1547 en 1559). Uit een brief aan Caspar Barlaeus, gedateerd 11 november 1633, blijkt dat Cats deze vertaling kende. Vgl. Het Spaens heydinnetje. Ed. Vieu-Kuik 1980, 18.
-
eind7
- Chariclea spreekt deze woorden tot Theagenes als ze hem uitnodigt bij haar op schoot te komen liggen. In Cypraeus' tekst staat ἕπνους wat ὕπνους zou moeten zijn en verder heeft Cats νομὶμῳ, terwijl bij Cypraeus νομὶνῳ staat.
-
eind8
- Vgl. Juvenalis, Saturae, I, 73-74: ‘Aude aliquid brevibus Gyaris et carcere dignum, // si vis esse aliquid; probitas laudatur et alget’ (Durf iets wat je minstens verbanning en de cel oplevert, als je iets wilt betekenen; braafheid siert de mens, maar maakt gehaat). En het daarvan afgeleide: ‘Aude aliquid brevibus vinclis et carcere dignum, // Si vis esse aliquid, non truncus inutile lignum’ (Durf iets wat je minstens boeien en de cel oplevert, als je iets wilt betekenen, en geen nutteloos stuk hout wilt zijn). Verder nog: ‘Aude aliquid! Timidi numquam statuere tropheum’ (Durf iets! Bangen hebben nooit de prijs gehaald). Zie Walther, 1, 192, nrs. 1693-1694; Herhold 1887, 25; en het proza onder B.5.
-
eind9
- Vgl. voor de facinus memorabile: Terentius, Heautontimoroumenos, 314.
-
eind10
- Vgl het spreekwoord ‘Die niet waagt, die niet wint’ (wnt xxiv, 606, iii, iii, 13, b, α).
-
eind11
- Ofwel: Nog nooit heeft gemakzucht tot een heldendaad geleid. Vgl. Meurier 1617, 144 (en 57): ‘Paresse ne feit oncques prouësse’.
-
eind12
- Cats heeft, mogelijk ingegeven door de titel van het gedicht, in r. 1 honoribus; Claudianus ‘odoribus’ (geuren). De Siciliaanse stad Hybla was beroemd om haar voortreffelijke honing, zie hiervoor o.m. Strabo, Geographia, vi, ii, 267. Het citaat is ook te vinden bij Langius (701 a) en in Sententiae veterum poetarum per locos communes digestae. Ed. Giorgio Maiore. Lyon 1583, 83.
-
eind13
- Vgl. verder ook Spreuken 26:13. Cats' formulering loopt niet parallel met de Vulgaat; die heeft: ‘Leo est in foris, in medio platearum occidendus sum.’
-
eind14
- Vgl. voor dit scheldwoord bijvoorbeeld Plautus, Bacchides, 1088.
-
eind15
- Minerva (Athene) omdat deze wijze godin onder andere werd vereerd door ambachtslieden, of omdat de handen uit de mouwen moeten op het moment dat dat verstandig is? Het was blijkbaar een vaste uitdrukking want ook Lipsius schreef in De constantia, ii, 5: ‘Manum moveas una cum Minerva’, wat wordt vertaald met: ‘Daar moet je moeite voor doen, de hand aan de ploeg slaan, zoals dat heet’ (vert. Schrijvers 1983, 95).
-
eind16
- Of: aan het lot toestaan. Het wijst mogelijk vooruit naar het citaat hier direct onder (zie noot 18).
-
eind17
- Een vertaling van de Griekse spreuk Τω̑ν πὸνων πωλου̑σιν ἡμι̑ν πὰντα τ᾽ ἄγαϑ᾽ οἱ ϑεοὶ. Vgl. ook Cats' Spiegel 1632 (einde deel 1, aparte nummering), 6: ‘God verkoopt alles om arbeyt, dat is de prijs die op goede dingen geset is’ (adw 1712, i, 550); en verder J.H. van der Palm, Salomo. Tweede druk. 7 dln. 's-Gravenhage 1821-1824, vi, 56. Zie ook de annotatie bij b.6.
-
eind18
- Het zal een toespeling zijn op Vergilius, Aeneis, x, 284: ‘Audentis Fortuna iuvat’, eveneens aangehaald door Vaenius, Amorum emblemata 1608, 106. De gedachte gaat terug op Herodotus, Historiae, vii, 50. Walther 1, 193, nr. 1704 geeft ook de gehele regel zoals Cats die citeert, maar enkel onder verwijzing naar de bovenstaande plaats uit Vergilius en zonder exacte bron. De inzet was ook aangehaald door Langius (146 a). Vgl. verder Stoett, 2503 onder ‘Die waagt die wint’; Werner 1912, 6, nr. 130; Nolde 1964, 323 en 331; Bartels 1992, 80-81 en Seneca, Epistulae morales, xciv, 28: ‘Audentes fortuna iuvat, piger ipse sibi opstat.’ In de vertaling van Verhoeven 1980, 346: ‘Het geluk is met hen die iets wagen. Een luilak staat zichzelf in de weg’.
-
eind19
- Letterlijk in Langius (1316 B), met dezelfde verwijzing als Cats, namelijk: ‘In quodam sermone’. Zij volgt op een aanhaling uit de Cantica canticorum, maar in dit werk is het citaat niet teruggevonden. Het is evenmin gelukt het fragment via de ‘Index potiorum sententiarum’, opgenomen in Opera, in duos tomos distincta [...]. Venezia 1575 te lokaliseren. De herhaaldelijk gestelde vraag wat wij in deze wereld dienen te doen, komt wel voor in de preek ‘De eo quod scriptum est’ (ed. 1575, I, 168). Woorden van gelijke strekking over het nut en de noodzakelijkheid van wederwaardigheden, evenwel zonder de strijdveld-metafoor, spreekt Bernardus in zijn Sermo in psalmum ‘Qui habitat’, XVII, 3-4. Zie: Opera omnia, 11, 251-252 (PL CLXXXIII). Mogelijk maakt Bernardus hier een toespeling op Job 7:1, ‘Heeft niet de mens een strijd op de aarde, en zijn zijn dagen niet als de dagen van de dagloner?’ Later varieert ook Guido Gezelle op dit motief in zijn gedicht ‘Het leven is een' krijgsbanier’ (1892). Zie: Verzameld dichtwerk. Antwerpen etc. s.a., III, 582.
-
eind20
- Zie de annotatie bij b.6.
-
eind21
- Een toespeling op Politeia (‘Respublica’), ii, 365 c of vi 497 d, repectievelijk: ‘Οὐδὲ γὰρ ἄλλο οὐδὲν εὐπετές, ϕήσομεν, τω̑ν μεγάλων·’ (Ons antwoord zal zijn: geen enkele grote onderneming is gemakkelijk), en ‘Τὰ γὰρ δὴ μεγάλα πάντα ἐπισϕαλη̑, καὶ τὸ λεγόμενον τὰ καλὰ τῳ̑ ὄντι χαλεπά’ (Want alles wat groot is, is gevaarlijk en het spreekwoord heeft gelijk: wat mooi is kost moeite). In de vertaling van Koolschijn 1991, 43 en 157: ‘“Ach, als iets de moeite waard is,” zullen we zeggen, “krijg je het nu eenmaal niet in de schoot geworpen [...]”’, en: ‘Als iets belangrijk is, brengt het nu eenmaal altijd risico's met zich mee. Het is dan in de letterlijke zin van
het woord “de moeite waard”.’ Een van de Latijnse Plato-uitgaven heeft: ‘Nec vero aliud quicquam respondebimus, quod magnum sit, facile est’, en: ‘Nam magna quaelibet periculosa esse solent, et ut in proverbio est, praeclara re vera difficilia sunt.’ In: Opera. Ed. C.E.Ch. Schneider. Paris 1887, ii, 27 en 114.
-
eind22
- Horatius, Ode, i, i, 25-26. Vgl. ook de toespeling hierop in de laatste regels van het prentonderschrift van Barlaeus bij de maand November, gegraveerd door R. Persijn, naar een schilderij van Joachim von Sandrart:
Venator toto canibus venare Novembri,
Securus, num sit moecha marita domi.
In vertaling: Terwijl de nietsvermoedende jager de hele novembermaand met zijn honden op jacht is, zou zijn vrouw thuis geen overspel plegen? Zie ed. Porteman 1987, 136-137. De vertaling is geciteerd naar deze editie.
-
eind23
- De vertelling over Maximiliaen i (1459-1519) kent een uitgebreide overlevering. De vroegste versies staan in twee codices die in 1517 werden uitgegeven. Eén ervan sluit aan bij de hier genoemde anekdote en werd in 1574 door Pighius in de vorm van een sage uitgebreid. Ook kroniekschrijvers en historici brengen veranderingen aan en schuiven met details. Cats kan zijn opmerking gebaseerd hebben op de bovenstaande of op andere historische bronnen (er verschenen er onder meer in 1528 en 1558), maar het is ook zeer wel mogelijk dat hij gebruik heeft gemaakt van een van de laat-zestiende-eeuwse reisverslagen, waarin melding wordt gemaakt van de gebeurtenissen op de Martinswand in Tirol; deze berg lag op één van de twee vaste routes (via Innsbruck) naar Italië en het Oosten.
Tijdens een van zijn gemzenjachten had Maximiliaen eens de steile Martinswand zo hoog beklommen - in sommige versies staat dat hij zich daartoe in zijn hooghartigheid had laten opjutten - dat hij onmogelijk nog terug kon. In de vroegste overleveringen bevrijdt hij zich met behulp van de sporen aan zijn laarzen en de assistentie van een knecht. De reisbeschrijvingen van Braun (1572), Pighius (1574), Kiechel (1589) en Ernstinger (1595) verhalen dat het grote moeite kostte de jager uit zijn levensgevaarlijke positie te bevrijden. Ernstinger bijvoorbeeld, bericht in zijn Raisebuch: ‘In diesem gebürg hat sich Kaiser Maximilianus i. auf ain zeit verstigen, das er mit harter müche herabbracht worden’, en volgens Phigius had ‘Kaiser Max [sich] durch seine unbedachte Leidenschaft und allzugroße Verwegenheit bei der Jagd auf jene Thiere bis auf ein Punkt verstiegen, von dem aus er weder rückwärts noch vorwärts konnte, außer in den tiefen Abgrund.’ Maximiliaens isolement duurde ‘Zwei volle Tage und Nachte’, totdat hij over de rand van de rots een onbekende jongeling zag klimmen ‘dem Aeußern nach ein Bauer.’ Deze jonge man (later in de sage een beschermengel genoemd) zorgt uiteindelijk voor de ontknoping.
Een overzicht van de literaire bronnen geeft K. Kirchlechner, ‘Über Maximilian als Jäger und im besonderen über das Abenteuer des Kaisers auf der Martinswand.’ Verschenen als: Jahres-Bericht der kaiserlich-königlichen Staats-Ober-Realschule zu Linz für das vierunddreissigste Studienjahr 1884-1885. Linz 1885 (Gebruikt is het exemplaar: Bundesstaatliche Studienbibliothek Fernleihe, Linz; sign. 390 242 bc. Citaten op p. 29, en 30-32). Kirchlechner sluit zelfs niet uit - op grond van een brief van Maximiliaen uit 1503, waarin sprake is van een ruime beloning - dat hij de identiteit van de dappere jongen gevonden heeft: het zou gaan om Oswald Zypper uit het nabijgelegen plaatsje Zirl (p. 38). Cats heeft het (overigens alleen in de Latijnse tekst) over ‘hulp van mensen uit de omgeving’.
Een overzicht van de codices en de gedrukte bronnen is opgenomen in: Kaiser Maximilianus i. Weisskunig. Ed. H.Th. Musper. Twee dln. Stuttgart 1956, ii, 479. Moderne biografieën zoals die van G. Benecke, Maximilian i (1459-1519). An analytical biography. London etc. 1982 en C. Dericum, Maximilian i. Kaiser im Heiligen Römischen Reich Deutscher Nation. München 1979 vermelden Maximiliaans grote liefde voor de jacht wel, maar zeggen niets over deze bijzondere gebeurtenis. Vgl. voor afbeeldingen van Maximiliaen tijdens de jacht onder andere F. Dörnhöffer, ‘Ein Cyklus von Federzeichnungen mit Darstellungen von Kriegen und Jagden Maximilians i.’ In: Jahrbuch der kunsthistorischen Sammlungen des allerhöchsten Kaiserhauses. Achtzehnter Band. Wien etc. 1897, 1-55; en S. Schneebalg-Perelman, Les chasses de Maximilien. Les énigmes d'un chef-d'oeuvre de la tapisserie. Brussel 1982.
-
eind24
- Toespeling op Ovidius, Heroides, xx, 183: ‘Ut valeant aliae, ferrum patiuntur et ignes’ (Omwille van hun gezondheid doorstaan sommige meisjes zwaard en vuur).
-
eind25
- Het is niet duidelijk of deze benaming in het begin van de zeventiende eeuw al bekend was (vgl. wnt xiv, 2661 en 2665). Spekdief is geen ‘erkende of geadmitteerde minnaar; maar de jongeling, die 's avonds in 't donker rondom de woning zijner begeerde zwerft, en haar heimelijk tracht te spreken, ten einde van hare toestemming zeker te zijn, eer hij die der ouders vraagt, wordt zoo een door andere lieden betrapt, zoo wordt hij onder het geroep: “een spekdief!” in de maling genomen’, aldus L. Tinholt, ‘Taalbijzonderheden van het eiland Marken.’ In: De taalgids 4 (1862), 202.
Vgl. in dit verband de duiding van Langlois 1584, 48r: ‘Par le Rat blanc les Aegyptiens & les Grecs signifioient les blandices & allechement d'amour. Aussi dit on que le Rat est fort luxurieux & qu'il ne se contente iamais d'un trou seulement [...].’
-
eind26
- Opgenomen in Adriaen van de Vennes Belacchende werelt. Zie ed. Van Vaeck 1994, 584 en 706.
-
eind27
- Vgl. ew, 29 s.v. ‘binnenbenen’ en ‘het spek weg hebben’ (187). De citaten die Cats zelf toevoegt onder a.4.a en b versterken deze betekenis.
-
eind28
- Ed. 1644, 282a. Vgl. verder een gravure naar ontwerp van Adriaen van de Venne met de tekst ‘Hoe soet is de liefde’. Behalve een aangeklede hond en kat dansen ook drie muisjes (of ratjes). In: Hollstein xxxv, 28, nr. 18.
-
eind29
- Ed. Amsterdam s.a., iii, viii [= ix]. Ed. Beets 1881, i, 175.
-
eind30
- S.l. s.a., nr. 52. De uitgever is Cornelis Galle. Zie voor meer informatie over deze bundels de emblemen xii en xxv.
|