Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar
(1996)–Jacob Cats– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVI Ook op zee is de vlam.PrentEen grote lamprei, die nagenoeg met zijn gehele lijf boven het water uitkomt, zwemt in zee. Golven omkrullen de vis. Een antropomorfe zon verspreidt vanuit de rechterbovenhoek van de prent zonnestralen. Aan de horizon zeilt een driemaster, het zal een koopvaardij- of oorlogsschip zijn.Ga naar eind1
De prent is niet gesigneerd.
Afmeting: 12,4 × 12,4 cm. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVI.A.1
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVI.A.2
|
noot | De vis murene in de Siciliaanse zee kan, volgens Martialis, zijn huid die door de zon verbrand is, niet onder water dompelen.Ga naar eind4 |
XVI.A.3
En zelfs het water heeft zijn fakkel.
Wat heeft het voor nut dat de arme verliefde rondzwerft over de wereld, wanneer men zich zelfs voelt branden in de diepste golven. De murene doet niets anders dan op zee dobberen, desondanks ziet men hem toch branden.
XVI.A.4.a
Lucretius, De rerum natura, I, 2-5, 17, en 19-20.
XVI.A.4.b
Andrea Alciato, Emblemata, cvi. Sprekend over de liefde:
Blijkbaar om te land en ter zee zijn macht uit te oefenen.Ga naar eind6
XVI.B.1
1 | lieve: geliefde |
2 | vermot: door de motten aangevreten. Betekent verrot hier, wellicht naar analogie, door de ratten aangevreten? |
3 | na mijn onthoudt: voor zover ik mij herinner |
4 | sitje ... dut: zit je alleen maar te suffen |
8 | van stonden aen: terstond |
1-8 | Hetzelfde overkomt de verliefde Koenraat in Bredero's toneelstuk Moortje (1617). Zie ed. P. Minderaa en C.A. Zaalberg. Leiden 1984, 160-161, r. 491-524.
In Daniel Cramer, Octoginta emblemata moralia nova. Frankfurt am Main 1630, 228-229, nr. lviii heeft een man om te voorkomen dat de liefde zich meester maakt over zijn ogen (een naakte vrouw staat voor zijn schrijftafel) zichzelf geblinddoekt; ondertussen werkt hij door. Het embleem is gebaseerd op Job 31:1. |
XVI.B.2
Wie gewond is door liefdesvuur, koestert de ledigheid.
XVI.B.3
Wie door de liefde is gevangen, vervalt in ledigheid.
Ik die vaak gewoon was zwemmend door de zee te gaan, doe nu niets dan mijn zon eer bewijzen. De liefde is een tiran. Hij wil het hele hart en daardoor vergeet elke minnaar zijn beroep.
XVI.B.4.a
Vergilius, Aeneis, IV, 68-69.
De ongelukkige Dido staat in vuur en vlam en zwerft als een razende overal rond in de stad, enzovoorts.Ga naar eind10
XVI.B.4.b
Vergilius, Aeneis, IV, 86-89.
‘De half voltooide torens verrijzen niet, de jeugd verwaarloost het wapenbedrijf en de bouw van de havens en van het veiligheid brengende bolwerk: onderbroken liggen de werken terneer, de dreiging der hoge muren, de tot de hemel reikende vestingwerken.’Ga naar eind11
XVI.B.5
Wie gewond is door liefdesvuur, koestert de ledigheid.
Ook de wijzen spreken, schrijven en oordelen over de liefde. ‘Er kan niet gemakkelijk een andere hoop, een andere zorg’, zegt Xenophon, ‘gevonden worden die aangenamer is dan de bezigheid van de liefde, en het is niet eenvoudig een zwaardere straf te bedenken dan in geval iemand om zaken af te handelen van zijn geliefde verstoken is.’Ga naar eind12 God sta me bij! Je zou kunnen zeggen dat wie door deze wespGa naar eind13 gestoken zijn, lotus gegeten hebben,Ga naar eind14 zo snel verlaten zij het Spartaanse leven dat ze opgevat hadden, gehecht als ze zijn aan hun geliefde
als aan de rotsen van de Sirenen.Ga naar eind15 Zodra Samson rustte in de schoot van Dalila, kwamen de Filistijnen tot rust;Ga naar eind16 zodra Holofernes Judith het hof maakte, werd Betulië niet belegerd.Ga naar eind17 Terwijl Amnon Tamar belaagde, lag hij op bed.Ga naar eind18 Tarquinius ging om Lucretia te bemachtigen het legerkamp uit;Ga naar eind19 Antonius liet het spreekgestoelte voor wat het was om Cleopatra te begroeten.Ga naar eind20 Schilderachtig heeft Vergilius het uitgedrukt voor wat betreft Dido:
‘als een hinde, gewond door een pijl - een herder op jacht trof onverhoeds uit de verte het dier in de Cretensische wouden en liet zonder het te weten in haar achter het gevleugelde ijzer - vluchtend doorkruist de hinde Dicte's ravijnen en bossen; in haar zijde hangt het doodbrengend riet.’Ga naar eind21
Om kort te gaan, voor degene wiens hart van liefde brandt, staan andere zaken op een laag pitje.
XVI.B.6
1 | Xenophon: Zie noot 12. |
niet kortwyliger: niets wat de tijd zo (aangenaam) verdrijft, onderhoudender | |
2 | quellijcker: hinderlijker |
4 | wespe: De verliefdheid wordt vaker voorgesteld als wesp (zie wnt xxv, 1869, 1, c, g). |
5 | achter rugghe stelt: verwaarloost, ter zijde legt (wnt xiii, 1592, dp) |
7 | Dido: Zie noot 21. |
bevaen: bevangen | |
14 | lavey: rust (wnt viii, i, 1181) |
13-14 | Samson ... Philistinen: Zie noot 16. |
14-15 | Holophernes... bestormt: Zie noot 17. |
15-16 | Ammon ... bedde: Zie noot 18. |
16 | Tarquinius ... Lucretia: Zie noot 19. |
16-17 | Antonius ... Cleopatra: Zie noot 20. |
XVI.C.1
motto | Johannes 8:12, ‘[Jezus sprak:] Ik ben het licht der wereld, die Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen[, maar zal het licht des levens hebben].’ |
1-2 | Het prefix ‘moer’ van moeraal, of moervis (Kiliaen: piscis palustris, lacustris) betekent slijkerige grond, moeras (wnt ix, 964 en 966); het woord glibber-glat legt de nadruk op het feit dat het om een aal gaat. Deze regels versterken de tegenstelling met de slotverzen.
Volgens Martinus Koning is de aal een ‘verbeeldmiddel’ van mensen die ‘schoonze in der zonden slyk, en 't vuil der vleeschelyke bewegingen, en begeerlykheden leven [...], zich zelfs daarin wentelen’ (Lexicon hieroglyphicum, 1722-1727, i, 1-2). |
2 | schrale: weinig opleverende (wnt xiv, 972, 5) |
3 | hemels glans: de zon; tevens het heilig vuur van God, r. 7. Vgl. hiervoor Mattheus 5:45; Emblemata 1967, 11-14 evenals de nadrukkelijk aangegeven zonnestralen op de embleemprent. |
5 | gescheiden vande tochten: verlost van (aardse) hartstochten |
7 | Vgl. Mattheus 3:11 en Lucas 3:16. |
8 | Vgl. Psalm 40:3 en Psalm 69:15. |
XVI.C.2
Het vuur verhindert me onder te gaan.
XVI.C.3
Psalm 27:1, De eeuwige is mijn licht en mijn heil, voor wie zou ik vrezen?
Ooit stroomde alle levenGa naar eind23 in zee boven mijn kop. Ik was omringd door menig afzichtelijk dier, maar aangezien de zon mij zo hoog heeft doen zwemmen, bekommer ik me nu niet over de diepte van de zee.
XVI.C.4.a
Augustinus, Tractatus in Iohannis, CVI, 6.Ga naar eind24
Echt geloven is onwrikbaar, vast, standvastig, sterk geloven, zodat je niet meer naar je eigen zaken terugkeert en Christus [niet meer] verlaat.
XVI.C.4.b
[Jona 2:6-7, thans: 2:5-6], De wateren hebben mij omgeven tot de ziel toe, de afgrond heeft mij aan alle kanten omringd; het wier was aan mijn hoofd gebonden. Maar U hebt mijn leven uit het verderf weggevoerd, o eeuwige, mijn God.
XVI.C.5
Het vuur verhindert me onder te gaan.
Het is gebruikelijk voor de zonen van deze wereld om rond hun daden rookgordijnen op te trekken en alles wat ze doen met veel omwegen en talrijke duistere schaduwen te verhullen; dit is meestal een duidelijk teken van iets verkeerds: want het is een ware uitspraak dat zij die kwaad doen, het licht haten.Ga naar eind25 Daarentegen verbergt een reine en onschuldige geest niets, roept zelfs getuigen voor zijn daden en vreest niet, naar het voorbeeld van Job, zijn levenswijze openbaar te maken en als het ware op de schouders, voor iedereen zichtbaar, te dragen;Ga naar eind26 hij ontvlucht alle meanders en voorwendsels, alle zonen van de duisternis en verleiders haat hij, en hij zou zoals die edele Romein zijn huis op een hoge heuvel willen bouwen, dat het niet alleen door iedereen van buiten bekeken, maar ook van binnen in de gaten gehouden kan worden.Ga naar eind27 Als iemand dus merkt dat hij zoals vleermuizen nog plezier vindt in het holst van de nacht en in de werken van de duisternis (zoals de Schrift zegt), zal hij, niet zonder grond, ervan verdacht kunnen worden nog niet verlicht te zijn door de stralen van het ware licht;Ga naar eind28 zodra hij echter van dat soort leven een afkeer krijgt, laat hij dan luisteren naar de vervloeking van Jesaja (29:15) en die op zijn eigen situatie betrekken. ‘Wee u’, zegt hij ‘die onpeilbaar van hart bent, om uw plannen voor de Heer verborgen te houden, van wie de werken in duisternis zijn en zeggen: Wie
ziet ons?’ Laten wij liever moeite doen met Paulus eerlijk te wandelen, als in het daglicht.Ga naar eind29
XVI.C.6
2 | rancken: listen, streken |
voor handen: aan de orde | |
2-3 | de selve: die, nl. slimme ... rancken (r. 2) |
3 | onder den duym: in het geheim |
ter smuyck: in het verborgene, slinks | |
5 | niet recht en gaen: niet deugen |
Die ... licht: Zie noot 25. | |
5-6 | het ... werelts: Christus (vgl. het motto) |
7 | als: als het ware |
8 | openbaerlijck: openlijk |
Iob: Zie noot 26. | |
9 | sluyp-sielen: zij die slinkse wegen gaan |
linckerijen: schurkenstreken, bedriegerijen | |
9-10 | met ... Romeyn: Nl. Marcus Livius Drusus. Zie noot 27. |
11 | doorluchtich: doorschijnend |
13 | niet als: alleen maar |
14 | dat ... houde: moge hij ervan overtuigd zijn |
15-16 | de ... sonnen: Christus. Zie noot 28. |
17 | op: over |
de sulcke: Nl. yemandt ... vledermuys (r. 12-14). | |
16-19 | Propheet ... ons?: Jesaja 29:15 |
20 | met Paulo: met Paulus. Zie noot 29. |
21 | staegh: voortdurend |
leyt en wroet: ligt te wroeten | |
22 | linkert: bedrieger |
bloet: lafaard, beklagenswaardig iemand (wnt ii, ii, 2878) |
Commentaar
Het vertrekpunt van het embleem over de Siciliaanse lamprei heeft Cats, zoals hij zelf aangeeft, gevonden bij Martialis. Wanneer deze vis onder de verzengende zon te lang boven water zwemt, zal hij nooit meer verkoeling vinden in het water. De paradoxale positie van het dier staat hier zinnebeeldig voor de verliefde vrijer: geen enkele plaats biedt uitkomst als het vuur van de liefde eenmaal vat op hem heeft gekregen. Zelfs temidden van het water is het onmogelijk dit vuur te bedwingen. De amoureuze bijschriften leunen sterk op het citaat van Lucretius over de alvoedende Venus.
Wat opvalt is de overeenkomst met het vorige embleem. In de uitgave van Silenus uit 1618 tekende Cats aan: ‘Merckt dat dit sinne-beelt vast is aen 't voorgaende.’ Zo varieert hij hier nogmaals op het thema van (de gloed en vlam van) de liefde die overal met je mee gaat en is er een visuele echo in de schepen op de achtergrond en de zwemmende vis.Ga naar eind30
De tweede interpretatie wordt bepaald door de analogie tussen enerzijds de eens zo grondige weetgierigheid van de vis en de wijze waarop hij later, boven water, is lamgeslagen door de zon, en anderzijds de weetgierigheid van de voorheen zo verstandige man die, nadat de liefdesvlam vat op hem heeft gekregen,
geen boek meer aanraakt. Kortom, nogmaals een vorm van de tirannieke werking van de liefde: zij houdt je van je werk en maakt dat je tot niets meer komt. De opsomming van hoe voor vele historische figuren de liefde er de oorzaak van is geweest dat zij hun plichten verwaarloosden (met een impliciete verwijzing naar de desastreuze gevolgen), dient om aan te geven hoe waar de bewering is.
De derde uitleg bestaat wederom uit een gelijkstelling: de eens in de diepte van de zee wroetende moeraal, die nu heerlijk beschenen door de zon rondzwemt, vormt thans een metafoor voor de duistere praktijken van hen die de zon van God moeten ontberen, tegenover de gelovigen die zich baden in het hemelse licht. In dit licht bezien is de situatie van het dier in de zonneschijn niet meer penibel, maar begerenswaardig.Ga naar eind31
De lamprei is de benaming voor de familie van meestal tropische, slangvormige vissen. (De soort die in de Noordzee wordt aangetroffen is de zeelamprei, ook wel zeeprik genoemd). Zijn uiterlijk komt goed tot uitdrukking op twee embleemprenten, beide in het werk van Joachim Camerarius. Te zien is hoe de slangachtige, roofzieke, murene verbeten strijd voert met de octopus en de kreeft. Niet alleen op deze prenten, maar ook in L'histoire entiere des poissons van Guillaume Rondelet en in Conrad Gesners Vollkommenes Fischbuch, is de vis aanmerkelijk slanker en kleiner weergegeven dan op de prent van Cats.Ga naar eind32
Toch kan een vermelding bij Gesner of Strabo wel eens bepalend zijn geweest voor het dolfijn-achtige uiterlijk dat Cats en Van de Venne het dier hebben gegeven. Gesner zegt namelijk: ‘Strabo schreibt, daß an etlichen Orten diese Mur-aal so groß werden wie Wal-fische, und 80. Pfund schwer wiegen sollen.’Ga naar eind33 Hiermee doelt hij op een passage in de Geographica waar Strabo, hoewel hij de vergelijking met de walvis niet maakt, inderdaad spreekt over een gewicht van meer dan veertig kilo.Ga naar eind34 Cats, die conform Martialis' grandis muraena het dier aanduidt als ‘grote zeelamprei’, kan met de kennis van Strabo, Gesner of een andere bron die de bovenstaande bijzonderheid over het dier heeft vermeld, op de uitbeelding zijn gekomen. Die uitbeelding komt het dichtst in de buurt van de wijze waarop de dolfijn vanaf de oudheid tot in de zeventiende eeuw is weergegeven, alleen zijn op de embleemprent de lippen van de vis sterk verlengd waardoor hij een zuigmond heeft gekregen. Een voorstelling die als direct voorbeeld kan hebben gediend, is niet teruggevonden.Ga naar eind35
Stilistische verwantschap vertoont wel de eveneens door Jan Swelinck gegraveerde embleemprent van de dolfijn bij Zacharias Heyns (afb. 16.1). Deze ‘kortgeneusde Vis, zee Koning, altijt wakker’, geniet in de zee van de zonnestralen. Doordat de vis altijd in beweging is, stelt Heyns hem de lezer ten voorbeeld om waakzaam te zijn en voortdurend God te loven. De bundel Emblemata, emblemes chretiens et morales waaruit dit embleem met het motto ‘Vigilate & orate’ (Waakt en bidt; Mattheus 26:41) afkomstig is, werd in 1625, dus twee jaar vóór Proteus, ook door Pieter van Waesberge uitgegeven. Zowel de houding van de vis, het golfje water over de dolfijnachtige staart, de scherp stralende zon, als de geaccentueerde ogen (in dit geval ongetwijfeld om de ‘wakkerheid’ van de dolfijn te benadrukken) wijzen erop dat het ontwerp van Heyns steunt op dat van Silenus uit 1618.Ga naar eind36
De composities in de bundels van Cats en Heyns vinden aansluiting bij een vis-embleem in Roemer Visschers Sinnepoppen (afb. 16.2). Visscher zegt niet te weten of het dier wel ‘nae de natuere recht’ is uitgebeeld en geeft het dan ook
geen soortnaam. ‘Dom is driest’ staat erboven en het bijschrift vermeldt dat de vis in zijn algemeenheid de domheid voorstelt. Daarmee kan hij uitstekend een ‘onbeleeft grof mensche’ uitbeelden (de spreekwoordelijke botte Hollander) die, zoals de vis, onnadenkend rondzwemt en nergens rekening mee houdt.Ga naar eind37
Een andere emblematische parallel, ten slotte, is te vinden bij Joachim Camerarius. Onder het motto ‘Violento absumitur aestu’ (Hij wordt verteerd door de krachtige gloed) geeft hij een bewerking van een passage uit Aristoteles' De historia animalium. Hier blijkt de zon echter verstrekkender gevolgen te hebben voor een vis, want de stralen betekenen de ondergang voor het dier. De amoureuze duiding verklaart dat ook de gloed van de liefde rampzalig kan zijn:
Bewerking en navolging
Van Vreeswyk 1674, 87. |
Pallavicini 1696, nr. 20.6 (‘Het water zelfs heeft zijn toortse’; motto a.3 en gewijzigd onderschrift a.3). |
Literatuur
Emblemata 1967, 700-701. |
- eind1
- Dit schip zal in verband staan met met a.1, r. 1 en 5: Wat seyltmen over zee in alle vreemde landen? en waer sal een minnaer varen? (evenals a.2, r. 3 en 6).
- eind2
- Met fretum (zie ook c.2, r. 6) wordt ook specifiek de Siciliaanse zeeëngte aangeduid. Het vuur van Phoebus is een omschrijving voor de zon.
- eind3
- Op het eiland Cythera, aan de zuidoostkust van Laconië, was de tempel van Aphrodite. Daarom noemt men Venus vaak Cytherea.
- eind4
- Verwijzing naar Martialis, Epigrammata, xiii, 80:
Muraenae.
Quae natat in Siculo grandis muraena profundo,
non valet exustam mergere sole cutem.
(De grote murene die in de diepe Sicilische zee zwemt, heeft als hij verbrand is door de zon niet meer de kracht onder te duiken).
Macrobius heeft het in zijn Saturnalia, iii, xv, 7 over dezelfde bijzonderheid van de vis en noemt deze soort πλωταί (flutae) ‘quod in summo supernantes sole torrefactae curvare se posse et in aquam mergere desinunt atque ita faciles captu fiunt’ (omdat ze, wanneer ze aan de oppervlakte zwemmen en door de zon verbrand zijn, niet meer kunnen kronkelen en onderduiken, en zo gemakkelijk gevangen kunnen worden). De Murena Helena was zeer bekend bij de Romeinen; Plinius spreekt over de gouden kleur (‘aureo colore’) van de vis (Naturalis historia, ix, xxxix (76).
- eind5
- Vert. Timmerman 1984, 37. In deze bestaande vertaling is blandus negatief opgevat; het kan echter ook aangenaam, innemend of verleidelijk betekenen.
- eind6
- Ed. Antwerpen 1581, 374. Het geciteerde vers is de laatste regel van het vierregelige epigram van Alciato's embleem met het motto ‘Potentia amoris’ (De kracht van Amor). De regels die eraan voorafgaan luiden: ‘Zie je hoe de naakte Amor lacht, hoe aardig hij lijkt? Hij heeft geen fakkel of boog om zijn wil mee op te leggen, maar in één hand heeft hij bloemen en in de andere een vis.’ Op de pictura is te zien hoe de gevleugelde Amor, zittend aan de kust, bloemen en een vis vasthoudt. Het onderschrift is een directe navolging van een epigram van Pallades (Anthologia Graeca, xvi, 207) dat vaker werd aangehaald; vgl. Ripa 1644, 266 en Langius (100 a). Overigens verwijst de bovenstaande Alciatio-uitgave met de commentaar van Mignault op pagina 375 eveneens naar de beginregels van Lucretius, dezelfde die Cats onder a.4.a citeert.
- eind7
- Vgl. de aanduiding immania cete (monsterlijke walvissen) in Vergilius, Aeneis, v, 822. Cats plaatst hier, nadat hij de grote lamprei in a.2, r. 7 met delphinus heeft aangeduid, het dier náást de dolfijn en de walvis.
- eind8
- De zeegodin Doris wordt onder meer genoemd door Ovidius in Metamorphosen, ii, ii en 269. Vgl. verder pre v, 1566, 4 en embleem xxiii.c.2, r. 4. Zie voor de zinsnede ‘in gurgite vasto’: Vergilius, Aeneis, i, 118.
- eind9
- Castalia is de naam van de heilige bron in Delphi, vlakbij het domein van Apollo. Aan het water werd behalve profetische ook tot dichten inspirerende kracht toegekend (zie pre x, 2338 voor verwijzingen naar het werk van o.a. Theocritus, Vergilius, Martialis en Horatius). Volgens de Vergilius-commentator Servius was de Acidalia een bron bij Orchomenos in Boeotie waar Aphrodite zich baadde. Daarom noemt Vergilius haar Acidalia mater (zie Aeneis, i, 720).
- eind10
- Vgl. de vertaling van Schwartz 1989, 59. Een geliefde tekstplaats voor Cats, vgl. i.a.4.c (de twee regels eraan voorafgaand) en viii.a.4.b een toespeling hierop. Ook geciteerd door Langius (94 b) samen met de aanhaling van Vergilius onder b.5; zie noot 21.
- eind11
- Vert. Schwartz 1989, 60. Cats heeft in de laatste regel moema (vestingwerken) en niet, zoals Vergilius, ‘machina’. Deze variant is in de bestaande vertaling ingepast.
- eind12
- Verwijzing naar: Memorabilium Socratis, libri iiii & i qui Oeconomicus inscribitur (‘De administratione domestica’), v. Het slot van het citaat wijkt iets af: ‘[...] expediundarum cura suis ab amoribus aliquis avocetur.’ In: Opera. Frankfurt 1596, 853 c. In de ed. Marchant 1923, 467: Oeconomicus, xii, 14.
- eind13
- Oestro kan zowel brems (bloedzuigende vlieg) als razernij betekenen. De Nederlandse tekst heeft wesp.
- eind14
- Het legendarische volk de Lotophagen, wonend in Noord-Afrika, voedde zich met lotus, een soort kleine pruim. ‘Van de lotus gegeten hebben’, als teken van vergeetachtigheid, gaat terug op een passage in Homerus' Odyssee, ix, 82-104. Hier staat dat de gezellen van Odysseus, na van de vrucht gegeten te hebben, prompt hun vaderland vergaten (vgl. verder pre, xiii, 1507-1514).
- eind15
- De Sirenen - vrouwelijke zeedemonen - die zich volgens het Griekse geloof ophielden aan de Zuiditaliaanse kust, konden zo betoverend zingen dat de winden erdoor tot rust gebracht werden en de zeelieden geen oog meer hadden voor hun te volgen koers. Gevolg was dat ze hun schepen te pletter lieten lopen. Zie voor literatuurverwijzingen naar o.m. Homerus: wdo, 2761-2762.
- eind16
- Samson (Simson) wordt door zijn minnares Dalila (Delila), nadat ze hem het geheim van zijn kracht heeft ontlokt, in de handen gespeeld van de Filistijnen (Richteren 16:4-21). Ik ben de variante naam Dalida - die Cats hier evenals in b.6 gebruikt - nergens tegengekomen.
- eind17
- Toen de stad Betulië door de Assyriërs werd belegerd, drong Judith via een list in het vijandelijke kamp door. Nadat ze de veldheer Holofernes had verleid, vermoordde ze hem. Gevolg was dat de belegeraars vluchtten (Judith 13-15).
- eind18
- Ziek van verliefdheid op zijn halfzus Thamar legt Amnon zich te bed. Listig lokt hij haar tot zijn ziekbed waarna hij haar verkracht (2 Samuel 13:1-22). Cats spelt - evenals in xviii.a.4.a - de naam van Amnon, de oudste zoon van David, ten onrechte als Ammon, die in 1 Samuël 11:11 en Psalm 83:8 genoemd wordt.
- eind19
- Sextus Tarquinius is erg benieuwd naar de schoonheid van Lucretia (de echtgenote van Tarquinius Collatinus) en verlaat zijn leger om haar te zien. Als zij weigert zich door hem te laten verleiden, vergrijpt hij zich aan haar. Zie voor het verhaal o.a. Livius, Ab urbe condita, i, 57-58 en Ovidius, Fasti, ii, 761-852.
- eind20
- Bij zijn ontmoeting met Cleopatra in Tarsus raakt Marcus Antonius op slag verliefd op de mooie koningin. Cleopatra volgt Antonius in de oorlog tegen Octavianus naar Actium (31 n. Chr.). Doordat zij vlucht, verliest hij die slag en pleegt hij zelfmoord. Over de liefde tussen de twee schrijven met name Plutarchus, Vitae (‘Antonius’), x-lxxxvii, i.h.b. xxix en Cassius Dio, Historia Romana, i.h.b. xlviii, 24, 27; xlix, 32 en l, 5; ook Van Beverwijck (1652, 38) verwijst in dit verband naar Plutarchus. Later komt Cats uitgebreid over de twee verliefden te spreken in ‘De prachtige en dertele Lief-koserye van Marcus Antonius, Veldt-overste der Romeynen, en Cleopatra, Koninginne van Aegypten’, opgenomen in Trou-ringh (adw 1712, ii, 170-176). Vgl. ook Smilde 1938, 241. Montaigne vermeldt hoe Antonius door wellust overmand zijn bestuurlijke aangelegenheden vergat (Essais, ii, xxxiii. Ed. Villey 1978, i, 733).
- eind21
- Aeneis, iv, 69b-73. Vert. Schwartz 1989, 59. Cats heeft in de voorlaatste regel pererrat, Vergilius: ‘peragrat’. Na haar verliefdheid voor Aeneas heeft de Carthaagse koningin Dido geen oog meer voor haar taken. Vgl. ook xv.c.5. Deze plaats, gekoppeld aan de aanhaling onder b.4.a, vormt bij Langius (94 b) precies één citaat.
- eind22
- Op te vatten als: wiens hartstochten door een van God afkomstig vuur worden verwarmd. De lever werd beschouwd als zetel der hartstochten. Vgl. de annotatie bij viii.a. 2, r. 2.
- eind23
- In plaats van sange (bloed, leven), is misschien ‘la sauce’ (het nat) bedoeld.
- eind24
- Gebaseerd op: ‘Sed crediderunt vere, id est quomodo credendum est, inconcusse, firme, stabiliter, fortiter; non iam in propria redituri, et Christum relicturi.’ Zie: In Iohannis evangelicum tractatus CXXIV. Ed. Willems 1954, 612, r. 20-22 (CC XXXVI).
- eind25
- Zie Johannes 3:20, waar Christus [de Waarheid] deze uitspraak doet.
- eind26
- Verwijzing naar Job 31:35-36. Job bewijst hier zijn onschuld.
- eind27
- Verwijzing naar een uitspraak van de volkstribuun Marcus Livius Drusus, de opvoeder van Cato, zoals vermeld door Plutarchus en Velleius Paterculus. Volgens de eerste, in: Moralia (‘Praecepta gerendae reipublicae’), 800 f, merkte Drusus op: ‘ὅλην μου ποίησον καταϕανη̑ τὴν οἰκίαν, ἵνα πάντες ὁρω̑σιν οἱ πολι̑ται πω̑ς διαιτω̑μαι’ (Zorg ervoor dat men zicht heeft door het hele
huis, zodat alle inwoners kunnen zien hoe ik leef).
Paterculus evenwel verhaalt in zijn Historia Romana, ii, xiv, 3: ‘Cum aedificaret domum in Palatio [...] promitteretque ei architectus, ita se eam aedificaturum, ut liber a conspectu immunisque ab omnibus arbitris esset neque quisquam in eam despicere posset, tu vero, inquit, si te artis est, ita compone domum meam, ut, quidquid agam, ab omnibus perspici possit’ (Toen hij zijn huis op de Palatijn liet bouwen [...] bood de architect aan het zo te bouwen dat hij gevrijwaard zou blijven van de blikken van het volk, vrij van alle bespieding, en dat niemand naar binnen zou kunnen kijken. Livius antwoordde daarop: ‘Als je het vakmanschap bezit moet je mijn huis zo bouwen dat wat ik ook zal doen, iedereen het zal kunnen zien’). In: Compendium of Roman History. Res gestae divi Augusti. Ed. F.W. Shipley. Cambrdige, Massachusetts etc. 1967, 76-79 (ici).
Cats' vermelding dat het huis op een hoge heuvel staat (domum in edito colle), en de zinsnede domum in Palatio bij Velleius Paterculus, evenals de formulering van Drusus' uitspraak, maken het aannemelijk dat de verwijzing op deze bron teruggaat. De ironie van het lot wil dat Drusus voor het eind van zijn ambtsjaar (91 v.Chr.) in zijn eigen huis door een sluipmoordenaar om het leven werd gebracht. Ook Montaigne, die zich vergist in de persoon, citeert de uitspraak in zijn Essais, iii, ii. Ed. Villey 1978, ii, 808.
- eind28
- Verwijzing naar Efeze 5:11 ev. Vgl. ook Johannes 3:19 en Romeinen 13:12.
- eind29
- 1 Thessalonicensen 4:12, ‘Opdat gij eerbaar wandelt bij hen, die buiten zijn, en geen ding van node hebt.’
- eind30
- Aristoteles zegt over de schildpadden dat zij niet meer onder water kunnen zwemmen wanneer hun schilden te warm zijn geworden door de zon; gevolg is dat ze worden gevangen. Vgl. De historia animalium, viii, iii, 4, evenals Plinius, Naturalis historia, ix, xii (35)
- eind31
- Picinelli 1687, 456 (vi, xxx), nr. 162 verbindt het verhaal van de murene met de Charitas.
- eind32
- Vgl. voor Camerarius' Symbolorum emblematum ex aquatilibus et reptilibus: Emblemata 1967, 699. Het agressieve gedrag gaat terug op beschrijvingen van Oppianus, Halieutica, ii, 253-389 en Aelianus, De natura animalium, i, 32. Zie voor Rondelet: ed. Lyon 1558, i, 310-315, xiii-iii en iv: ‘Elle semblable à l'Anguille’ (311); voor Gesner: ed. Frankfurt am Main 1670, 65-67 (ed. princ. 1563). Uitgebreid over de lamprei en de murene is Ulyssis Aldrovandi, De piscibus libri iv. Frankfurt 1640, 136-141, iii, xxvii; tabula xvii; 207-209, v, xiii; tabula xxiv. Voor weergaven in bestiaria: George en Yapp 1991, 209-210. Op de staalgravure van J.W. Kaiser in Van Vlotens uitgave van Cats' Alle de wercken (1862) is de vis, overeenkomstig de meest bekende voorstellingen, een aal geworden. Plinius prijst de Siciliaanse lamprei om zijn culinaire kwaliteit (Naturalis historia ix, lxxix (169)); vgl. in dit verband ook Van Beverwijck 1652, 141.
- eind33
- Ed. Frankfurt am Main 1670, 65.
- eind34
- Boek iii, ii, 7: ‘ἐν δὲ τοι̑ς ἐξωτέροις τόποις καὶ μείζους ὀγδοήκοντα μνω̑ν τὴν σμύραιναν καὶ τὸν γόγγρον’ (In de gebieden verder richting zee wegen de lamprei en de zee-aal meer dan tachtig minae). Vgl. in dit verband Keller 1909-1913, ii, 362: ‘Außerhalb des Mittelmeers sollten die Ichthyophagen riesengroße Muränen erbeuten (Diod. iii 15 aus Agatharchides).’
Opzienbarend was het bericht dat op zaterdag 11 Februari 1905 in The illustrated London news (nr. 3434, vol. cxxvi) werd opgenomen. Onder een actietekening (‘drawn by G.E. Lodge from a sketch by captain J.C. Robinson’) werd verhaald hoe een zeeslang van bijna 17,5 meter lengte de dood had gevonden, nadat hij was gegrepen door de boeg van het schip ‘Armadale Castle’. Het onderschrift luidde: ‘During a recent voyage of the “Armadale Castle” when the vessel was in latitude 3 deg. south, the stem's perpendicular struck a large fish close to the head, and held it prisoner for about fifteen minutes. The monster was not less than fifty-seven feet in length, and must have been eight feet in diameter. It was beautifully marked, and Captain Robinson was sorry he could not lasso and preserve it. There was keen controversy among the passengers as to its species, some arguing for a whale, some for a shark. As Mr. Rudyard Kipling was on board and saw the sight, it has been suggested that the creature should be called Piscis Rudyardensis.’ Keller was resoluut en stelde naar aanleiding van deze berichtgeving dat het zeemonster ‘eine sonnenklare Muräne’ moet zijn geweest (op. cit., ii, 362).
- eind35
- ‘La lamproye’ in Pierre Belon [du Mans], La nature & diversité des poissons. Paris 1555, 66-67 is een groot en stevig uitgevallen vis die veel wegheeft van een haai. Vgl. verder uitbeeldingen van de dolfijn of ‘zeehond’ op enkele houtsneden van Hendrick Goltzius, afgedrukt in: N. Bialler, Chiaroscuro woodcuts. Hendrick Goltzius (1558-1617) and his time. Amsterdam etc. 1992, 121-129; en op enkele schilderijen van Abraham Bloemaert, opgenomen in: M.G. Roethlisberger, Abraham Bloemaert and his sons. Paintings and prints. Biographies and documents by M.J. Bok. Twee dln. Doornspijk 1993, i, 299 en 328, cat. nrs. 457 en 514; ii, afb. xxii en 634; evenals xxix en 699.
Een foto van een murene met een bijzonder dik bovenlijf staat afgedrukt in Geheimen der dierenwereld. Wonderen onder de waterspiegel. Deel 8. Vissen. Rotterdam s.a., 108. Nogmaals: Cats duidt eerst de lamprei met delphinus aan en plaatst het dier vervolgens naast de dolfijn en de walvis (zie a.2, r. 7 en b.2, r. 3). Met contemporaine uitbeeldingen van de walvis vertoont het dier geen overeenkomst; vgl: K. Barthelmeß en J. Münzing, Monstrum horrendum. Wale und Walstrandungen in der Druckgraphik des 16. Jahrhunderts und ihr motivkundlicher Einfluß. Drie dln. Hamburg 1991 (Schriften des Deutschen Schiffartsmuseum, Band 29).
- eind36
- Ed. Rotterdam 1625, hiiijrecto-iirecto. Terwijl de vis in Ripa's Iconologia deel uitmaakt van de personificatie van Overspel, onder verwijzing naar de kerkvader Basilius, en van ‘Slocklust’, onder verwijzing naar Horapollo die zegt dat de vis haar eigen jongen opslokt (1644, 400a en 471a).
- eind37
- Ed. Amsterdam 1614, ii, ii.
- eind38
-
Symbolorum emblematum ex aquatilibus et reptilibus. Nürnberg 1604, nr. xxxiv:
En radii possint quid Solis, & aestus amoris,ii torrent piscem, torret at hic homines.