| |
| |
| |
XV Al vlucht hij, hij ontvlucht niet.
Prent
Op de voorgrond staat een schildpad, op de achtergrond is er zicht op een water met enkele grote en kleine schepen. Rechts een aanlegsteiger die verbonden is met een stad: zichtbaar zijn de daken van een aantal huizen achter een hoge kademuur (bastion) waarin een poort is aangebracht; kanonslopen steken eruit. De zeilen van binnenvaartuigen met spriettuig, voor het stadje, suggereren een haven of een rak; het zou de haven van Vlissingen kunnen zijn. De rede vertoont in ieder geval enige gelijkenis met de weergave op ‘Het panorama van Vlissingen’ van Jan Pietersz van de Venne waar eveneens lopen van kanonnen uit de oude waterpoort steken (afb. 15.1, detail); in 1618 was deze prent nog spiegelbeeldig.Ga naar eind1
Voor de steiger steekt een grote vis zijn kop boven water.Ga naar eind2 Het verkort weergegeven schip met de twee vlaggen en enkele bolle zeilen geeft een saluut over het water, waardoor grote wolken kruitdampen te zien zijn; het schip sleept een scheepsboot mee.Ga naar eind3
Onderin, boven de vegetatie, de initialen js.
Afmeting: 12,4 × 12,4 cm.
| |
XV.A.1
1 |
Soect: Probeert |
2 |
daer: achter |
3 |
Naso: Verwijzing naar Ovidius [Naso], Remedia amoris, 213-214: |
Tu tantum quamvis firmis retinebere vinclis,
I procul, et longas carpere perge vias.
In de vertaling van De Laet s.a., 154:
‘Ook al ben je nog zo sterk gebonden door de liefde,
toch moet je van omgeving veranderen en lange reizen ondernemen.’
|
na ... vind: naar mijn eigen bevinding |
6 |
pack: last (vgl. motto) |
8 |
Het aanhalingsteken vooraan de regel vestigt de aandacht op het sententieuze karakter van de zin. |
| |
XV.A.2
Al vlucht hij, hij ontvlucht niet.Ga naar eind4
Ovidius heeft een weg gewezen om een langdurige liefdesrazernij te verzachten,
hij zegt: Om weer gezond te worden, minnaar, moet je je vaderland verlaten. Ga naar eind5
| |
| |
Ik had, herinner ik me, uw raad opgevolgd, leermeester in de liefde,
ik verdroeg ook dit te zeggen: ‘Phyllis, vaarwel’.
5[regelnummer]
Nu snel ik rond; ik dwaal te paard over de bergkammen, per schip over de zee:
toch, toch drukt mij een zware last.
Als je vlucht, verandert niet je geest, maar alleen de omgeving, minnaar. Ga naar eind6
Waar vlucht je heen? Ach, zolang als je vlucht, zal de liefde met je mee gaan.
| |
XV.A.3
Vluchten is zinloos.
Of ik nu over land snel of me baad in de zee, overal, waar ik ook ga, ach, vergezelt me mijn smart. Wat moet ik, arme verliefde, doen? Ik draag mijn ongeluk; ik verander van land, maar houd hetzelfde hart.
| |
XV.A.4.a
Propertius, Elegiae, II, XXX, 1-2, 7-8.Ga naar eind7
Waar vlucht je heen, waanzinnige. Er is geen ontsnapping. Al zou je
naar de Tanais Ga naar eind8 vluchten, zelfs daarheen zal de Liefde je volgen.
De Liefde dreigt altijd boven je hoofd, bedreigt de minnaar
en drukt zwaar op de nek die eens vrij was.
| |
XV.A.4.b
Mellin de Saint-Gelais, Alliance de pere, XII.Ga naar eind9
Eerder zal de immense zee zonder water zijn,
de aarde zonder vrucht en de hemel zonder licht,
dan dat mijn geest in deze wereld niet liever
van u slaaf wil zijn, dan van een ander in vrijheid.
| |
XV.B.1
motto |
Spreekwoord: Wanneer ik spring, dan beweegt alles mee (wat ik bezit); ter aanduiding van iemands armoede; ook gezegd om aan te duiden dat iemand die niets bezit, ook geen banden of verplichtingen heeft (wnt xxiv, 593-594).Ga naar eind10 |
1 |
geduerich: permanent |
2 |
sonder sorgh: onbevreesd, onbekommerd (vgl. r. 7) |
|
sachtjens: rustig |
4 |
Al ... quijt: Terwijl de vos en de beer hun holen kunnen kwijtraken |
5 |
boesem: plaats tussen de borst en de kleding die vaak als bewaarplek diende; hier: hart, geest (vgl. r. 8) |
|
panden: schatten |
6 |
beslagh: bedrijf (wnt ii, ii, 2024, 2, dp, en 2026, 12) |
|
vette: vruchtbare |
7 |
seker erf: veilig bezit (vgl. wnt iii, ii en iii, 4165, 2) |
8 |
Soortgelijke zegswijzen in wnt xiii, 275. Vergeleken met Mattheus 5:3 (of Lucas 6:20) wordt meer de (stoïsche) onafhankelijkheid van bezit beklemtoond.Ga naar eind11 |
| |
XV.B.2
Ik draag mijn hele bezit met me mee.Ga naar eind12
Wie zijn hele bezit met zich mee draagt, hoeft niet
in de zilte zee te huiveren voor het water, niet te sidderen
| |
| |
voor de onmetelijke golven, niet als ongelukkige met droeve blik naar achtergelaten
huizen en bouwwerken te kijken, wanneer hij met zijn kleine bootje wegvaart:
5[regelnummer]
Laat een struikrover met het zwaard op hem af komen, laten dieven naar zijn poorten gaan:
O zorgeloze rust! O voordelen van de aangename armoede!
Gelukkig zijn wie uw geschenken koesteren.
| |
XV.B.3
Wie niets heeft, gaat veilig.Ga naar eind14
Alles wat me toebehoort, draag ik altijd bij me. O vreugd, o geluk van een ongewone kracht. Dat wat de wereld ontvlucht, is dat niet mijn gelukzaligheid? O wat een plezier brengt wijze armoede met zich mee.
| |
XV.B.4.a
Diogenes Laertius, De vitis philosophorum, VI, 6.
Anthistenes raadde dringend aan op reis die dingen mee te nemen die, ook in geval van schipbreuk, met je mee blijven drijven.Ga naar eind15
| |
XV.B.4.b
Seneca, De tranquillitate animi, VIII, 4 en VIII, 9.
Ofwel ik vergis mij ofwel het is een vorstelijke positie te midden van vrekken, bedriegers, rovers en oplichters de enige te zijn aan wie niets ontnomen kan worden. Nietige lichamen die precies passen in hun wapenrusting, zijn in de oorlog meer bruikbaar dan die er te ver uitsteken en door hun omvang van alle kanten aan verwondingen zijn blootgesteld.Ga naar eind16
| |
XV.B.5
Ik draag mijn hele bezit met me mee.
‘Een soldaat is niet bang’, zegt Lampridius, ‘tenzij hij gekleed, geschoeid en bewapend is, en als hij iets in zijn ransel heeft.’Ga naar eind17 Daarentegen zal
een reiziger die niets bij zich heeft blijven zingen, ook al ziet hij een rover.Ga naar eind18
Rijkdom baart een mens zorgen, alleen daarom, omdat hij weggerukt en van hem afgenomen kan worden. Alles wat we niet van onszelf hebben, kan zeker afgenomen worden en is vluchtig en veranderlijk. Rijkdom kan aan anderen geschonken, roem aan anderen overgedragen, adel aan erfgenamen nagelaten worden. Naar we weten zijn echter deugd en kennis zo aan de mens vastgehecht, dat ze op geen enkele wijze van hem weggerukt of gescheiden kunnen worden. Laten we dus vaststellen met de wijzen, dat alles wat ons gegeven is, of wat op ons overgebracht is of aan ons overgedragen, niet ons eigendom is en niet het ware goed. Laten we zeggen met Cicero ‘dat tevreden te zijn met zijn bezit de zekerste rijkdom is. Immers als die zo slimme taxateurs weilanden en sommige stukken grond hoog schatten, omdat dat soort bezittingen als het ware het minst onderhevig is aan schade, hoe hoog moet dan de deugd geschat worden, die niet afgenomen of ontfutseld kan worden, niet door schipbreuk of brand verloren gaat en niet beïnvloed wordt door de wisselvalligheid van stormen of omstandigheden. Zij die hiermee begiftigd zijn, zijn de enigen met rijkdom; want zij zijn de enigen met eigendommen die iets opleveren en eeuwig zijn.’Ga naar eind19
| |
| |
| |
XV.B.6
1 |
landtsknecht: soldaat |
|
wel ghedost: mooi gekleed, rijkelijk uitgerust |
1-2 |
Lampridius: Zie noot 17. |
2 |
in teghendeel van dien: in tegenstelling tot zo iemand |
|
den Poët: Nl. Juvenalis, zie noot 18. |
4 |
Past op: let op |
|
niet een bras: in het geheel niet (wnt iii, i, 1142, i, 3, f, dp) |
5 |
teer-gelt: geld om van te leven, om te verteren |
|
is een niet: uit niets bestaat |
8 |
de selve: Nl. rijckdom (r. 7). |
9 |
verscheyden: verwijderd, gescheiden |
|
haest: spoedig |
|
licht: gemakkelijk |
11 |
verwandelt ... opghedracht: gaat op anderen over via toezegging (doordat daartoe is opgedragen), wnt xx, 1734, 4, c |
11-16 |
Maer ... ontvluchten: Een bewerking van Cicero, zie noot 19. |
| |
XV.C.1
motto |
Woorden van Jezus in Johannes 8:34; der sonden dienaer: een dienstknecht der zonde |
1 |
ellendich: beklagenswaardig |
4 |
dat: dat wat |
5 |
overstolpt: overweldigd, overmand |
6 |
staghe: voortdurende |
7 |
rotst hy om: reist hij door |
8 |
pack: last (vgl. r. 6) |
| |
XV.C.2
De goddeloze is zelfs in vrijheid een slaaf.
Goddeloze geest, die onder uw eigen gewicht zuchtend zwoegt,
waar vlucht u heen? Uw voet blijft op geen enkele grond staan.
De vlucht baat u niets, want datgene wat u probeert te ontvluchten, blijft u op uw tocht op de hielen zitten, waar u ook gaat:
een goddeloze geest is zichzelf voortdurend een kerker.
5[regelnummer]
Hij wiens lichaam, wiens hart door tot het kwade verleidende begeerte beheerst wordt,
zal, al beweegt hij zijn nek in vrijheid, slaaf zijn.
Ach, het baat niets een schuilplaats voor de zondige geest te zoeken,
al probeert hij de kerker te ontvluchten, de kerker houdt hem toch gevangen.
| |
XV.C.3
Wie slecht leeft, wordt door het kwaad achtervolgd.Ga naar eind20
Ga waar je wilt: desalniettemin komt je vracht onophoudelijk achter je aan en drukt je last zwaar op je. Hart vol van goddeloosheid, hoewel je nog vrij kunt gaan waar je wilt: slaaf zul je zijn.
| |
XV.C.4.a
Augustinus, De civitate dei, IV, 3.
‘Een goed mens is, ook al leeft hij in slavernij, een vrij mens. Een slecht mens daarentegen is een slaaf, ook al is hij koning; en niet de slaaf van één mens,
| |
| |
maar - iets veel ergers - de slaaf van evenveel meesters als hij ondeugden heeft.’Ga naar eind21
| |
XV.C.4.b
Hieronymus, Epistula ad Simplicianum.Ga naar eind22
Een dwaas beschouwt het als slavernij over zichzelf te heersen. En wat erger is, over hoe minder hij heerst, des te meer en lastiger heren hij dient. Hij dient immers zijn eigen hartstochten, hij dient zijn eigen begeerten, waarvan hij de heerschappij 's nachts noch overdag kan ontvluchten. Omdat hij zijn heren in zichzelf heeft, lijdt hij in zichzelf een ondraaglijke slavernij.
| |
XV.C.5
Een goddeloze is zelfs in vrijheid slaaf.
Een hinde die door een pijl gewond is, ijlt in snelle vaart nu eens hier, dan weer daar heen door de wouden, en
de dodelijke pijl blijft in haar flank steken.Ga naar eind23
Wanneer de zaken slecht gaan plegen kooplieden dikwijls hun kasboeken terzijde te leggen en alles te verwijderen wat hun de schuldenlast pijnlijk duidelijk maakt. Maar de zorgen verscheuren hun onrustige hart niet minder. Ik heb eens mensen gezien die ernstig gewond waren, maar toch weigerden een dokter toe te laten om de wond aan te raken en te bekijken, terwijl intussen het bloed aan alle kanten stroomde. Velen hebben geprobeerd hun geweten in wijn te dompelen, met humor te misleiden of door te reizen af te schudden. Tevergeefs. Zoals immers hij die doorns in zijn voeten heeft, overal op die doorns trapt, zo dragen die mensen hun zondige en onrustige geest met zich rond en zij verjagen hem wel, maar werpen hem niet af.Ga naar eind24 ‘Schaduwen volgen het lichaam, zonden volgen de ziel’, zegt Basilius, ‘en ze vormen duidelijke afbeeldingen van misdaden.’Ga naar eind25 Wat doen jullie, beklagenswaardigen? Je moet je zieke geest verzorgen, niet verbergen.
| |
XV.C.6
1-6 |
Een ... 'thert: Vgl. de verwijzing naar Vergilius, noot 23. |
5 |
schicht: pijl |
7-8 |
schicken [...] aan ... zijde: schuiven opzij |
7 |
boecken: kasboeken |
8 |
soberen staet: beroerde toestand |
11 |
cleynherticheyt: lafhartigheid |
|
lijden: dulden |
12 |
getent: onderzocht (wnt xvi, 1529, dp) |
12-13 |
quansuys: zogenaamd |
14 |
ghewisse: geweten |
17 |
immers: in elk geval |
21 |
Basilius: Zie noot 25. |
22 |
afbeelt: voorstelling |
23 |
soecktmen: probeert men |
25 |
versteken: weggestopt, verborgen |
| |
Commentaar
Ovidius kan zeggen wat hij wil, het is onmogelijk om zich van de banden der liefde vrij te maken, want waar de verliefde ook naar toe gaat, de eens aangewakkerde
| |
| |
liefde zal hem altijd smartelijk volgen. Aldus Cats' eerste toepassing van de schildpad voor de haven.
In de tweede uitleg wordt het dier, dat enkel een schild heeft, in verband gebracht met de zorgeloosheid van iemand die alles wat hij bezit met zich mee draagt. Hoe tevreden en gelukkig immers is de arme mens die koestert wat hij heeft en niet bang hoeft te zijn voor lieden die het op hem gemunt hebben. De aangehaalde uitspraken van Antisthenes en Lampridius, evenals de regels uit Juvenalis en (in het bijzonder) die uit Cicero, liggen aan de basis van dit gedeelte van het embleem. Rijkdom en bezit zijn vergankelijk, deugd en kennis daarentegen eeuwig.
Tot slot dient de schildpad, die voor altijd gedoemd is zijn schild te dragen en zijn ellende onmogelijk kan ontvluchten, als beeld voor de goddeloze zondaar die nooit rust zal vinden wanneer hij niet probeert de last van zijn zonde kwijt te raken. Cats verschuift dan de aandacht van de schildpad naar het hart, wat begrijpelijk is nu in deze context de nadruk op de zonde ligt. Aan de hand van maar liefst drie kerkvaders worden de beklagenswaardigen opgeroepen te zorgen voor de genezing van hun slechte geweten. Op deze manier zijn alle drie de uitleggingen gebaseerd op een vorm van onafscheidelijkheid: van het beeld van de geliefde, van het geestelijk bezit en van de last van de zonde.
Het heeft er alle schijn van dat Cats bij het maken van zijn embleem een niet zo lang daarvoor verschenen zinnebeeld bij de hand heeft gehad. In Gabriel Rollenhagens Nucleus emblematum selectissimorum (1611) staat niet alleen één van de genoemde motto's centraal, maar toont de pictura eveneens een schildpad en profil op de voorgrond, gecombineerd met een landschap waarin gereisd wordt. De overeenkomst met Cats' embleemprent is opvallend (afb. 15.2).Ga naar eind26 Behalve deze combinatie vindt bovendien de uitleg aansluiting bij Rollenhagen:
Ik draag het mijne mee naar huis.
Ik draag mijn huis met me mee en al het mijne,
In de uitgave Emblemata, volsinnighe uytbeelsels (1615), die Zacharias Heyns van de bundel van Rollenhagen bezorgde, luidt het nu uitvoeriger onderschrift:
O arm verblinde mensch waer henen strect u leven?
Meynt ghy dat 't groote gelt u by geval gegheven
Een heel vast erfgoet zy, ghy dwaelt voorwaer ghy dwaelt
So veel fortuna geeft soo veel sy weder haelt,
Het can seer licht geschien het can seer haestlick komen,
Dat gene ghy nu hebt u weder wort ontnomen:
Daerom op dat ghy dan met Biam seggen meucht,
Invloed op de onderhavige iconografie zal zeker ook zijn uitgegaan van Joachim Camerarius' Symbolorum emblematum ex animalibus quadrupedibus (afb. 15.3). Hij gaf echter aan de prent een andere duiding (die terug te vinden is in Cats' embleem van de schildpad en de aap, nr. xlviii). Camerarius bestempelt het huis als beste toevluchtsoord, waarbij de (huis)vrouw wordt vergeleken met de schildpad om
| |
| |
het belang van de huiselijkheid - in de zin van kuisheid en bescheidenheid - mee aan te geven.Ga naar eind29
Volgens een fabel van Aesopus was het Zeus die de schildpad strafte met het duurzaam dragen van zijn huis omdat het dier niet was komen opdagen bij zijn bruiloftsmaal en de schildpad als enige reden opgaf: ‘Oost west, thuis best’.Ga naar eind30 Roemer Visscher bewerkte deze fabel in zijn Sinnepoppen tot een afzonderlijk embleem onder het motto ‘T'huys best’ (afb. 15.4).Ga naar eind31 Behalve Zeus heeft ook Cupido het dier gestraft, maar nu om een geheel andere reden. Onder het ovidiaanse motto ‘Amor odit inertes’ (De liefde haat de tragen) jaagt Cupido in Otto Vaenius' Amorum emblemata met zijn boog een trage schildpad weg, als teken dat hij er niet van houdt wanneer een minnaar talmt in de liefde (afb. 15.5).Ga naar eind32
Het motto dat bij Cats de meest prominente plaats inneemt, werd tevens gekoppeld aan de met de schildpad verwante slak. Naar analogie presenteerde Sebastián de Covarrubias Orozco in zijn Emblemas morales - zoals Bargagli vóór hem in een devies ook al had gedaan - dit trage dier, dat zijn slakkehuis eindeloos met zich mee moet slepen (afb. 15.6).Ga naar eind33
| |
Bewerking en navolging
Amoris divini et humani antipathia 1629, i, xxvii. |
Van Vreeswyk 1675-2, 137. |
| |
Literatuur
Emblemata 1967, 610. |
Koopmans 1958, 45-46. |
Smits-Veldt 1986, 6-9, i.h.b. 8, en 195. |
|
-
eind1
- Nagtglas 1879-1880, i, 526-528; Zeeuws Archief Middelburg, cat. nr. 11, 1142 c; er is een Latijns gedicht van Cats op afgedrukt. De prent is becommentarieerd uitgegeven door R.L. Koops. Middelburg 1986. Vgl. verder de kopergravure door M. Sallieth naar een tekening van D. de Jong in Atlas van de zeeharens der Bataafsche Republiek. Amsterdam 1805, 114 (ook opgenomen in M.P. de Bruin, Aan de rede. Zeeland aan de waterkant. Bussum 1975, 44-45), evenals de aquatint ‘Vlissingen. Bombardement van de stad vanaf de zeezijde. Augustus 1809’ van F. Dietrich (Amsterdam, Rijksprentenkabinet).
Een andere mogelijkheid is dat het havenhoofd van Rammekens is afgebeeld (ook wel Zeebrug genoemd). Vgl. C.A. van Swigchem en G. Ploos van Amstel, Zes unieke wandtapijten. Strijd op de Zeeuwse stromen 1572-1576. Zwolle 1991, 78-87, i.h.b. 84-85.
-
eind2
- Vgl. ook het volgende embleem en het feit dat Cats in 1618 op de verbondenheid met dit embleem wees. Mogelijk vormt deze forse vis een opmaatje voor die op embleemprent xvi, al zwemt die, zoals een toegevoegde opmerking vermeldt, in de Italiaanse wateren.
-
eind3
- Het schip, een oorlogs- of koopvaardijschip, is vóór midscheeps te smal getekend; de kop zou eigenlijk breder moeten. Vgl. voor andere voorstellingen van dit type schepen, met diezelfde sterk oplopende opbouw - de zogeheten kampanje - de prent: ‘Het panorama van Vlissingen’ van Jan Pietersz van de Venne (genoemd in noot 1), waarop in een vlooteskader enkele barken en sloepen zijn voorgesteld, en verder de prentserie ‘The world of stately ships and the sea’ van Pieter Bruegel de Oudere, opgenomen in: Klein 1963, 50-91, nrs. 10-18. Mogelijk heeft Van de Venne goed gekeken naar de embleemprent onder het motto ‘His alis’ in Roemer Visschers Sinnepoppen, ii, liv. Van dit spiegelschip zijn precies dezelfde zeilen opgebonden en gehesen (namelijk het groot mastzeil en het onderzeil). Over het afvuren van afscheidsschoten bij het verlaten van de rede: I. de Groot en R. Vorstman, Zeilschepen. Prenten van de Nederlandse meesters van de zestiende tot de negentiende eeuw. Maarssen 1989, nr. 12.
-
eind4
- Vgl. Walther, 7, 904, nr. 37078a: ‘Fugit amantem, insequitur fugientem’ (Hij vlucht voor de verliefde en achtervolgt haar op haar vlucht); en 905, nr. 37078d: ‘Fugit quidem se multus, at non effugit’ (Hij vlucht weliswaar dikwijls voor zichzelf, maar ontkomt zichzelf niet). De laatste regel onder verwijzing naar Gruterus.
-
eind6
- Vgl. Horatius, Epistulae, i, xi, 27: ‘Caelum, non animum, mutant, qui trans mare currunt.’ Vert. Van de Laar 1988, 98: ‘Van lucht, niet van gemoed, veranderen wie ijlen over zee.’ Mogelijk baseert Cats zich (tevens) op Seneca, Epistulae morales, xxviii, 1-2: ‘Je moet van mentaliteit veranderen, niet van klimaat. Al steek je de eindeloze zee over [...], je problemen zullen met je gaan waar je ook heen gaat [...]. Je vlucht in gezelschap van je zelf. Je moet de last van je geest afleggen: anders zal geen enkel landschap je rust geven.’ Vert. Verhoeven 1980, 83-84; vgl. eveneens Epistulae morales, civ, 17.
-
eind7
- Het is waarschijnlijk geen toeval dat ook Vaenius (Amorum emblemata 1608, 28) in één embleem zowel deze plaats aanhaalt, als de regel uit Vergilius die Cats in C.5 citeert. Het motto van het erop volgende embleem van Vaenius (30), komt eveneens bij Cats voor, zie XXXIX.A.2.
-
eind8
- Tanais is de naam van een rivier en een daaraan gelegen stad in Scythenland. De rivier, die voor de Romeinse dichters vaak een verre afstand symboliseerde, werd in de oudheid beschouwd als de grens tussen Europa en Azië. Vgl. Propertius, Elegies. Book ii. Ed. W.A. Camps. Cambridge 1967, 198.
-
eind9
- In: Oeuvres poétiques, Quatrains & cinquains. Ed. P. Blanchemain. Paris 1873, II, 10. Het kwatrijn, te karakteriseren als een senecaans adynaton, maakt deel uit van een reeks van vier. Over deze Franse dichter (1491-1558) die hofpoëzie, epigrammen en sonnetten in de trant van Marot dichtte: Larousse. Paris 1875, XIV, 67; en H.J. Molinier, Mellin de Saint-Gelays. Étude sur sa vie et sur ses oeuvres. Rodez 1910, i.h.b. 349-354.
-
eind10
- Vgl. Suringar 1873, 291-292, nr. clix. Hij geeft een versje uit Lot van wiisheyd Antwerpen 1606, 146, waarboven niet alleen precies hetzelfde motto staat, maar waarmee Cats' versie ook inhoudelijke overeenkomst vertoont:
Als ick springhe, so waghet al.
Als sommigh gast springht, so waghet al:
Want al sijnen schat draeght hy aen 't lijf.
De sulcke sijn somtijdts so sot en so mal,
Al hadden sy te lande het meeste bedrijf.
Niet hebben, voor waer, maeckt luttel gekijf.
-
eind11
- In navolging van Mattheus 5:3 citeert Ripa onder ‘De eerste saligheyt’ een uitspraak van Augustinus: ‘Het Koninghrijck der Hemelen is door Armoede te koop’, en in zijn toelichting zegt hij dat zij die arm van geest zijn weinig werk maken van de eer en wereldse grootheden en zich sieren met nederigheid (1644, 443b-444a). Later koppelt hij de gedachte ook aan de rijkdom (447b-448a). Vgl. bovendien Ripa's verwerking van een Alciato-embleem onder ‘Armoede in een treflijck verstand’ (25).
-
eind12
- Cicero, Paradoxa stoicorum, 8: ‘Ego vero facio, nam omnia mecum porto mea.’ Cicero zegt dat deze spreuk afkomstig is van Bias, één van de zeven wijzen van Griekenland (± 550 v.Chr.) aan wie talrijke spreuken worden toegeschreven. Mogelijk betreft het de uitspraak die Diogenes Laertius (De vitis philosophorum, I, 88) van Bias geeft: ‘Neem wijsheid als proviand mee voor de reis van de jeugd naar de ouderdom, want dat is een betrouwbaarder steun dan de andere bezittingen.’ Vert. Ferwerda en Eykman 1989, 38. (Vgl. ook de woorden van Stilpo die Laertius in II, 115 aanhaalt, eveneens gegeven door Seneca, Epistulae morales, IX, 18). De spreuk van Bias wordt verder vermeld door Valerius Maximus, Factorum et dictorum memorabilium libri novem (‘Sapienter dicta aut facta’), VII, II, ext. 3, en door Lipsius, De constantia, II, 8 (Ed. Antwerpen 1584, 102). Zie verder Walther, 3, 608, nr. 20001b; Suringar 1873, 291-292, nr. CLIX, Pigler 1974, II, 587; Smits-Veldt 1986, 4-9, de laatste over Costers devies ‘Overal thuys’, de rol van de schildpad als drukkersmerk en over enkele emblematische verwerkingen; en Bartels 1992, 127-128. Zie voor Alciato: de annotatie bij embleem XL.C.5.
-
eind13
- Een toespeling op Juvenalis, zie noot 18.
-
eind14
- Meurier 1617, 193 en 194; Proverbia I, 251 en Le Roux 1859, II, 415. Cats gebruikt in r. 2 in plaats van ‘force’ de ongebruikelijke vorm forte (rijmend op porte).
-
eind15
- Vgl. de vertaling van Ferwerda en Eykman 1989, 180. In Vaenius, Quinti Horatii Flacci emblemata. Antwerpen 1607, 54-55: ‘Monebat Antisthenes ea paranda bona, quae cum naufragio enatent.’ Cats heeft de naam Antisthenes afwijkend gespeld.
-
eind16
- De vertaling is nagenoeg gelijk aan die van Verhoeven 1983, 242-243. Verschillen met Seneca zijn: cui eripi nihil possit naast ‘non possit’, en pusilla naast ‘in bello illa’.
-
eind17
-
Scriptores historiae augustae (‘Severus Alexander’), lii, 3: ‘Miles non timendus si vestitus, armatus, calciatus et satur habens aliquid in zonula.’ In de ed. Paris 1603: 199 a. Cats citeert hier letterlijk via Erasmus, Adagia, i, v, 16. Zie ed. Van de Poll-van de Lisdonk e.a. 1993, 490, r. 366-367.
-
eind18
- Juvenalis, Saturae, x, 22. Vgl. de vertaling van d'Hane-Scheltema 1984, 131. De regel wordt ook geciteerd in Spiegel 1632, ii, 64 (= adw 1712, i, 587). Vgl. eveneens Seneca, Epistulae morales, xiv, 9 ‘Nudum latro transmittit; etiam in obsessa via pauperi pax est.’ Vert. Verhoeven 1980, 46: ‘Een naakte laten zij met rust; zelfs op een weg vol struikrovers is een arme veilig.’
-
eind19
- Dit hele laatste gedeelte, van contentum tot sempiternas, is letterlijk overgenomen uit Cicero's Paradoxa stoicorum, 51-52. Vgl. ook de woorden van Zeno, aangehaald in ii.b. 5 en 6.
-
eind20
- Meurier 1617, 165 en 177; Proverbia I, 242 (‘son propre mal’ en niet son mal); Le Roux 1859, II, 396.
-
eind21
- Ed. Dombart en Kalb 1955, 101, r. 45-48 (cc xlvii). Vert. Wijdeveld 1983, 187. Ook aangehaald door Langius (1213 b) dezelfde kolom waaraan ook het citaat onder c.4.b. kan zijn ontleend.
-
eind22
- De afkorting van de bron, Epist. ad Simpl., wordt ook aangehaald door Langius (1213 B), waar Cats het citaat wel vandaan zal hebben. In de brievenverzameling van Hieronymus komt wel een brief voor onder de aanhef: ‘Anastasii papae ad Simplicianum’ (geschreven vóór 15 augustus in het jaar 400), gericht aan Simplicianus, de bisschop van Milaan, maar hier staat het door Langius en Cats aangehaalde citaat niet in. Zie: Opera omnia, I, 772-774 (558-560), nr. XCV (PL XXII); en Saint Jérôme, Lettres. Ed. J. Labourt. Paris 1954, IV, 160-161, nr. XCV. Mogelijk gaat het dus om een andere bron.
-
eind23
- Vergilius, Aeneis, iv, 73. Vgl. de noot bij a.4.a (over Vaenius) en verder xvi.b.5. Ook aangehaald door Lipsius, De constantia, i, 2 (Ed. Antwerpen 1584, 5), een werk dat Cats eveneens heeft gebruikt.
-
eind24
- Een woordspel met differe en auffere. Het eerste kan ook ‘paaien’ betekenen.
-
eind25
- Basilius, Sermo (‘De peccato’), vii, 511 c: ‘Ut enim umbra corpus, sic peccata animas comitantur.’ In: Opera omnia, iv. Paris 1886, 1210 (pg xxxii). Ook mogelijk is: Homilia in divites, 58, c: ‘Quemadmodum enim umbra corpus, sic peccata animas comitantur.’ In: Opera omnia, iii. Paris 1885, 295 (pg xxxi). Het citaat wordt eveneens aangehaald door Langius (983 b), o.v.n. ‘Ant. & Max. Serm. 171’.
-
eind26
- Het is waarschijnlijk dat het vertrekkende schip op de gravure van Cats verband houdt met wat in het eerste gedicht staat: trect in vreemde landen en Ick hebbe verr' gheseylt (a.1., r. 2 en 5). Vgl. ook de zinsnede uit het Cicero-citaat: [Wat] uyt brandt en schipbreucke met ons kan ontvluchten (b.6, r. 16). Welke soort landschildpad (Testudinida) precies is voorgesteld, is niet echt uit te maken. Zie voor de vele mogelijkheden: Ph. Whitfield, De wereld van de vissen, amfibieën en reptielen. Utrecht etc. 1986, 138-139.
-
eind27
- Ed. Arnhem 1611, nr. 74.
Omnia mea mecum porto.
Porto domumque mea mecum meaque omnia multis
Regibus hoc ipso ditior et potior.
Vgl. over het embleem ‘Tecum habita’ bij Whitney: Nolde 1964, 271-272.
-
eind28
- Ed. Arnhem 1615, nr. 74. Zie voor Bias, noot 12. Later, in Selectorum emblematum centuria secunda. Arnhem 1613, nr. 64 maakt Rollenhagen nogmaals een embleem over de schildpad, nu evenals Roemer Visscher, met als invalshoek ‘Oost west, thuis best’. Zie afb. 15.4 en vgl. Emblemata 1967, 609 en Porteman 1977-1, 126-127.
-
eind29
- Ed. Nürnberg 1595, nr. xci:
Domus optima.
Est sua cuique domus tutissimus usque receptus,
Hanc ceu testudo foemina casta colat.
In vertaling:
Het beste huis.
Ieder heeft zijn eigen huis, een altijd zeer veilige toevlucht.
Een kuise vrouw moet hierin als een schildpad blijven zitten.
Zie voor de traditie van deze gedachte de commentaar bij embleem xlviii.
-
eind30
- Aesopus, Alle fabels 1979, 56, nr. 125. Vgl. Emblemata 1967, 607.
-
eind31
- Ed. Amsterdam 1614, ii, xxxvii. Zijn dochter Anna zou er later het volgende versje aan toevoegen:
Des Schildtpadt raet neemt aen, o ghy gehoude wijven,
Dat zedigh, eerlijck stil, u best is t'huys te blijven.
Ed. Amsterdam 1678, ii, xxxvii; Ed. Beets 1881, i, 158. Vgl. ook Giulio Cesare Capaccio, Delle imprese trattato. Napoli 1592, i, 46v-47r.
-
eind32
- Ed. Antwerpen 1608, 91. Ovidius, Ars amatoria, ii, 229.
-
eind33
- Ed. Madrid 1610, ii, 178, nr. 78, en Bargagli, Dell' imprese. Venezia 1594, iii, 461. Een overzicht van de schildpadsymboliek geeft G.P. Valeriano Bolzani, Hieroglyphica, xxviii (ed. Lyon 1602, 282-284); vgl. voor christelijke verwijzingen Martinus Koning, Lexicon hieroglyphicon 1722-1727, v, 172-174.
|