Regelnummers proza verbergen
| |
| |
| |
XIV Door het verlies van de vrijheid vrolijker.
Prent
Aan het plafond van een door vele zuilen gestutte galerij (loggia) hangt een vogelkooi. In de kooi zit een papegaai op zijn stok, boven hem een ring, aan de spijlen een etensbakje. In de verte, achter de omgang, enkele daken met op het hoogste dak een vogelnest waarop een grote vogel (waarschijnlijk een ooievaar) zit.Ga naar eind1
Op de onderste ring van de kooi de initialen js.
Afmeting: 12,4 × 12,5 cm.
| |
XIV.A.1
motto |
Slavernij maakt mij blij. |
1 |
Doen ... was: Toen ik geen ander toebehoorde |
2 |
even staech: voortdurend |
4 |
word: werd |
5 |
lach: ben vrolijk |
|
raes: ben uitgelaten (vgl. wnt xii, iii, 425); ‘razen’ kan ook betekenen: ‘gek zijn op iemand’ (Ibid., 423) |
|
sta gesloten: ben opgesloten, gevangen |
6 |
heeft my verveelt: is mij zwaar gevallen |
8 |
een minnaer: voor een minnaar |
|
dat: wat |
| |
XIV.A.2
Door het verlies van de vrijheid vrolijker.
Het brengt aan allen angst, aan mij alleen vreugde,
in een kooi opgesloten te zitten en slavernij te ondergaan.
Vroeger, toen ik vrij was, wandelde ik in eenzame duisternis,
bedroefd, arm, stil, zonder een greintje levenskracht.
5[regelnummer]
Sinds de godin Venus me in de kerker van de liefde heeft opgesloten,
sinds die tijd klets ik geestig en veel.
Wat heb ik aan vrijheid? Mijn lot is een juk te dragen.
| |
XIV.A.3
Gevangenschap heeft mij vrolijk gemaakt.
In het bos was ik stil, maar gevangen in een kooi lach ik, zing ik en spreek ik lieflijke woorden. Iedereen, zoon van Venus, die in zijn hart jouw pijl draagt, is treurig in vrijheid en in gevangenschap vrolijk.
| |
| |
| |
XIV.A.4.a
Genesis 29:20, Zo diende Jakob om Rachel zeven jaar en die kwamen hem voor als slechts enkele dagen, vanwege de grootte van zijn liefde.
| |
XIV.A.4.b
Jacques de Billy, Anthologia sacra.Ga naar eind3
De vriendin van het gezag, de vrije wil, heeft het juk afgelegd.
Wie krachtige emoties kent, zucht niet onder de heerschappij.
| |
XIV.B.1
motto |
Niet als uitdrukking gevonden. |
2 |
woest en beestigh: wild en dierlijk |
3 |
by: door |
1-4 |
Mogelijk een verwijzing naar Aelianus, De natura animalium, xvi 2: ‘Οἱ πάντες δὲ οὗτοι μαϑόντες ὡς παι̑δες, οὕτως καὶ αὐτοὶ γίνονται λάλοι καὶ ϕϑέγγονται ϕϑέγμα ἀνϑρωπικόν. Ἐν δὲ ται̑ς ὕλαις ὀρνίϑων μὲν ἀϕια̑σιν ἦχον, ϕωνὴν δὲ εὔσημόν τε καὶ εὔστομον οὐ προΐενται, ἀλλ᾽ εἰσὶν ἀμαϑει̑ς καὶ οὔπω λάλοι’ (Alle papegaaien leren als kinderen, beginnen op overeenkomstige wijze met praten en spreken als mensen. Maar in de wouden maken ze vogelgeluiden en brengen ze onverstaanbare en onduidelijke taal voort; daar zijn ze ongeschoold en spreken ze niet zoals nu). Het houden van papegaaien aan de hoven (in India, en
later in Rome) was populair, vgl. o.a. Aelianus, De natura animalium, xiii, 18: ‘Ἐνταυ̑ϑά τοι καὶ οἱ ψιττακοὶ τρέϕονται καὶ εἰλου̑νται περὶ τῳ̑ βασιλει̑’ (Er worden ook papegaaien gehouden, in drommen rondom de koning). Zie verder voor de papegaai als beeld van de welsprekendheid: Van Mander, Uitbeeldinge der figueren 1616, 117v; Ripa 1644, 595a en 597a; en Tervarent 1958-1959, 303-304. |
7 |
ontrent: ten tijde van |
| |
XIV.B.2
Tucht is de meesteres van de deugd.
Als hij in de bossen door onherbergzame streken kon dwalen,
en de papegaai niet in een kooi opgesloten was,
zou hij niet als een tafelgenoot koningsmalen of Falernerwijn
5[regelnummer]
Ook zou hij geen aardige geluiden laten horen, geen aangename praat,
en hij zou niet tegen zijn meester kunnen zeggen: ‘Heil Caesar.’ Ga naar eind5
Laat ieder die de weg naar de gewenste eer inslaat
zijn natuur bedwingen en zijn jonge jaren intomen.
| |
XIV.B.3
Angst maakt zeer vindingrijk.Ga naar eind6
Als ik mijn plezier was blijven zoeken in het groene bosje, had mijn tong nooit de taal van de mens gesproken. Zo heb ik heel wat geleerd door kwelling te dulden; zonder onderworpen te zijn, wordt niemand verstandig.
| |
XIV.B.4.a
Horatius, Ars poetica, 412-415.
Wie in een hardloopwedstrijd zijn best doet als eerste de finish te halen,
heeft als jongen veel moeten verdragen, getraind, gezweet en gebibberd,
hij heeft zich onthouden van liefde en wijn; wie in Delphi speelt,
| |
| |
heeft het fluitspel sneller geleerd, maar voor zijn leermeester grote angst gekregen. Ga naar eind7
| |
XIV.B.4.b
Bernardus, Epistula ad Sophiam virginem, CXIII, 5.Ga naar eind8
Hoe goed maakt de tucht elke lichaamshouding en elke geestelijke gesteldheid! Zij doet de nek buigen, drukt de wenkbrauwen neer, brengt het gelaat in de plooi, doet de ogen neerslaan, houdt het lachen in, matigt de tong, beteugelt de keel, kalmeert de toorn en vormt de manier van lopen.
| |
XIV.B.5
De dingen die schaden, geven lessen.Ga naar eind9
Geen paard luistert goed naar de berijder als het niet kundig getemd is; geen enkel karakter is tam, als het niet met een juiste opvoeding en onderricht in toom gehouden is. Wie voortdurend in voorspoedige en blijde omstandigheden verkeerd hebben, bezitten volgens de verstandigen nauwelijks wijsheid; wie daarentegen nogal vaak door tegenspoed gekweld zijn, worden geacht meer tot verstandigheid en voorzichtigheid uitgerust te zijn. En terecht: zoals namelijk de blik licht ontvangt van de omringende lucht, zo krijgt de geest dat van dreigende rampen. ‘Met de Romeinen’, zegt Hannibal, ‘heb ik geleerd tegen mijn voor- en tegenspoed te strijden.’Ga naar eind10 ‘Aan mij’, roept Mithridates uit, ‘heeft het Lot door veel weg te nemen de mogelijkheid gegeven, goed te adviseren.’Ga naar eind11 De dwang heeft de natuur tot alles ingericht: zij leert apen sierlijk te dansen, olifanten vaardig met het zwaard te vechten,Ga naar eind12 ekstersGa naar eind13 en papegaaien duidelijk te spreken. Kortom: tegenspoed brengt beesten tot menselijk handelen, mensen tot goddelijk handelen.
| |
XIV.B.1.a
motto |
beelt: afbeelding |
2 |
sporten: tralies |
|
pranghen: (heen)dringen |
4 |
Soo ... gherust: dan legt ze zich erbij neer |
|
gheestich: aardig |
7 |
plaghen: beproevingen, of: kwellingen (al dan niet door God toegezonden); vgl. wnt xii, i, 2041 |
| |
XIV.B.2.a
Nog maar pas gevangen in de strikken en opgesloten in de biezen,
kwetst de vogel ook zichzelf, omdat hij zich tegen de kooi verzet.
Maar wanneer er geen manier is te ontsnappen, geen mogelijkheid weg te gaan,
zingt hij tenslotte midden in de kooi een mooi lied.
5[regelnummer]
Zonder twijfel geneest alleen geduldig lijden de zorgen,
op geen andere manier wordt smart beter verdreven.
Harde ketenen vermoeien ledematen die zich verzetten meer,
| |
XIV.C.1
motto |
Romeinen 6:20 en 22, ‘Want toen gij dienstknechten waart van de zonde, zo waart gij vrij van de gerechtigheid [...]. Maar nu, van de zonde vrijgemaakt zijnde, en Gode dienstbaar gemaakt zijnde, hebt gij uw vrucht tot heiligmaking, en het einde het eeuwige leven.’ |
| |
| |
3 |
drillen: trillen |
4 |
Dat ... van: Daardoor werd ik angstig voor |
6 |
het is gemist: je vergist je |
| |
XIV.C.2
Voor de vromen betekent slavernij vrijheid.Ga naar eind15
Bij het ritselen van de bladeren zag het bos me rillen;
ik was steeds bang gepakt te worden:
nu zit ik vast in een kooi, maar of dit in een kooi vastzitten is?
De deur is vaak open, maar ik wil niet naar buiten gaan.
5[regelnummer]
Mijn boeien bevallen me, het juk is mij zoet, de kooi mij aangenaam:
Ach! toen mijn leven vrij was, was ik slaaf.
God te dienen is vrijheid; laat wie vrij wil blijven,
| |
XIV.C.3
God te dienen, is heersen.Ga naar eind17
Hoewel ik ben gevangen ben ik toch niet ongelukkig. Ik heb het woud verlaten en de gevangenschap is mij aangenaam; je bent niet gelukkig wanneer je een ongebonden, van God afgewend, leven leidt. Zich aan God onderwerpen is ware vrijheid.
| |
XIV.C.4.a
2 Corinthiërs 3:17, Waar de Geest des Heeren is, daar is vrijheid.
| |
XIV.C.4.b
Augustinus, Sermones de scripturis, CXXVIII, III, 5.Ga naar eind18
Wilt u dat het vlees uw geest dient? Laat dan uw geest God dienen. U moet overheerst worden om te kunnen heersen.
| |
XIV.C.4.c
Ecclesiasticus (Jezus Sirach) 6:24-25 en 30, Luister mijn kind, aanvaard mijn inzicht en wijs mijn raad niet af. Steek uw voeten in haar boeien en uw nek in haar keten. Dan zullen haar boeien voor u een sterke bescherming zijn en haar ketens een luisterrijk kleed.
| |
XIV.C.5
Voor de vromen betekent slavernij vrijheid.
Als iemand die nog in de wereldse genoegens gedompeld is, zou kijken naar de gewoontes van de gelovigen en naar hun strenge (zo lijkt het) leefwijze, zal hij gemakkelijk verkondigen dat die manier van leven niets dan zorgen, verdriet en om zo te zeggen louter benauwenissen van het tuchthuisGa naar eind19 kent, ja pure gevangenschap betekent. Immers, als hij op eigen oordeel afgaat, meent hij dat hij alleen maar onder de goede zaken moet rekenen wat de ogen, de oren en de buik behaagt. Een waarlijk godvruchtige geest oordeelt anders. Want uit smart blijkt vreugde, uit geween gejuich, uit gevangenschap vrijheid als uit een heldere bron te stromen. ‘Hij is in elke staat van gevangenschap vrij’, zo zegt Ambrosius, ‘die niet door de liefde gegrepen wordt, niet door de angst voor zonde gebonden wordt, die niet bang is voor het heden en die met een gerust hart de toekomst verwacht.’Ga naar eind20 Wie daarentegen door vrees gebroken wordt, in genot verstrikt raakt, door zijn hartstochten geleid wordt, door verontwaardiging verbitterd
| |
| |
raakt of door verdriet terneer gedrukt wordt, is slaaf. Elke hartstocht betekent slavernij.
| |
XIV.C.6
1 |
verwerret: verstrikt geraakt |
2 |
strenghe: weinig vrijheid veroorlovend, strikte (wnt xv, 2192, 6) |
3 |
insiet: overdenkt, beschouwt |
|
ongheval: ellende |
4 |
druck: zwarigheden, verdriet |
|
daer in: waaraan |
5 |
de selve: Nl. de vromen, de Godsalighe (r. 2). |
6 |
meynt: meent hij |
6-7 |
niet vermaeckelijcx: niets aangenaams |
10 |
weedom: smart, pijn |
11 |
Den desen: Nl. Diegene die ... maeckt (r. 12-16). |
|
Ambrosius: Zie noot 20. |
12 |
met gheen: niet met |
14 |
quade: slechte, verkeerde |
|
wech gheruckt: uit zijn evenwicht gebracht |
15 |
het jeghenwoordighe: het nu |
16 |
rechte: ware |
17 |
ontset: ontsteld, verbijsterd |
19-20 |
neder-ghedreven: terneergeslagen |
20 |
gheneghentheyt: neiging, lust |
| |
Commentaar
De gekooide papegaai dient in dit embleem allereerst als beeld voor de minnaar die juist in zijn gevangenschap vreugde schept. Dit zoet genot der slavernij is een typisch petrarkistische metafoor, ook te vinden bij bijvoorbeeld Ronsard. Hij dicht in zijn Amours uit 1544: ‘Amour est sans raison, un doux abus, une belle prison.’Ga naar eind21 Cats' uitwerking van het motief lijkt op het embleem ‘Willighe vanckenis’, opgenomen in P.C. Hoofts Emblemata amatoria (afb. 14.1). Overigens spreekt alleen het Franse onderschrift van een papegaai:
Ma prison est volontaire.
Le Perroquet ne sort, bien qu'ouverte sa cage,
Daniel Heinsius had in Quaeris quid sit amor? korte tijd daarvoor een wat andere draai aan het motief gegeven. Een van de emblemen gaat over een vogeltje - beeld voor de minnaar - dat ernaar verlangt gevangen te zijn. Eenmaal gevangen, na de eerste kus, is het echter duidelijk hoe de minnarij in elkaar steekt (afb. 14.2):
Perch'io stesso mi strinsi.
Als ick hebb' vry gheweest, ick hadde groot verlanghen
Om vast te moghen sijn, ick moeste sijn gevangen:
Ick sagh het minnen aen, het was een lieflick spel,
Waer dat ick henen sach, het gingh al even wel:
| |
| |
Ick sagh de vryers aen, ick sagh haer soentjens geven,
En soete praet uytslaen: ick docht, dat waer mijn leven,
My docht het gingh soo wel. maer als ick ben int perk,
Cats legt in zijn tweede uitleg de nadruk op het feit dat tucht, ontbering, dwang en tegenspoed tot deugdzaamheid en wijsheid leiden. De toespeling op Ovidius - een last wordt lichter als hij goed gedragen wordt - dient ter ondersteuning van die gedachte. Het Nederlandse proza (zie de bijlage achter de commentaar) is nu vervangen door twee nieuwe gedichten, één in het Nederlands en één in het Latijn (b.1.a en b.2.a). Hierin wordt, zoals vaker in de Sinne- en minnebeelden, de Patientia als belangrijke stoïsche deugd naar voren geschoven: volgens Cats is het voor de mens nastrevenswaardig te lijden met ghedult.Ga naar eind24
Ten slotte stelt de derde toepassing, in zekere zin parallel aan de amoureuze uitleg, dat de slavernij waaraan de vromen zich hebben onderworpen, alleen maar uit vreugde en vrijheid bestaat. Want voor hen is de ware vrijheid gelegen in het dienen van God. Kern van de prozateksten vormen enkele passies die de gelovige goed weet te hanteren: droefheid, smart en verdriet verandert hij in blijdschap, vrolijkheid en vreugde, en hij blijft gevrijwaard van vrees, wellust, begeerte en woede. In het proza, te beschouwen als een neostoïcijns discours, worden de hartstochten die de mens werkelijk ketenen, geplaatst tegenover de slechts schijnbare gevangenschap van de godvruchtige geest.
Behalve in de reeds genoemde klassieke bronnen over de papegaai, laat de vogel op vele andere plaatsen van zich horen. In de Physiologus wordt de mens opgeroepen - zoals de papegaai de menselijke stem imiteert - de stem van de apostelen te imiteren: om de Heer te prijzen en deelachtig te worden aan de gemeenschap der gerechtigheid.Ga naar eind25 En geruime tijd vóór het verschijnen van de Sinne- en minnebeelden was de gekooide papegaai al een geliefd thema in de devieskunst en de emblematiek, met wisselende aandacht voor aan de ene kant het klakkeloos napraten van het dier, en anderzijds (tegenover deze negatieve duiding), net als bij Cats de gedachte dat tucht doet leren en gevangenschap tot gelukzaligheid leidt. Deze houding ten opzichte van de vogel heeft te maken met hoe in het algemeen over de papegaai werd geschreven en met de petrarkistische beeldspraak die aan de positie van het dier werd gekoppeld. De aangehaalde emblemen uit Hooft en Heinsius gaven dat al aan.
In chronologische volgorde gaat het om de volgende voorbeelden. Johannes Sambucus verbindt in zijn Emblemata uit 1566 aan de vogel het belang van de vrijwillige dienst voor het algemeen welzijn, terwijl Mathias Holtzwart in Emblematum tyrocinia uit 1581, onder het motto ‘Qualis rex, talis grex’ (Zoals de koning is, zijn zijn onderdanen), concludeert dat het volk zich doorgaans richt naar de gewoonten van zijn overheerser.Ga naar eind26 De papegaai als naprater is niet alleen te vinden in Scipione Bargagli's Dell' imprese (afb. 14.3) onder het motto ‘Aliena vocis aemula’ (Hij bootst andermans stem na), maar ook in Joachim Camerarius' Symbolorum emblematum ex volatilibus et insectis. Verder treft men een andere onnadenkende naprater, sprekend met een bedrieglijke schijn van geleerdheid, aan onder het opschrift ‘Refert dictata’ (Hij zegt na wat hem voorgezegd is) in de Emblemas morales van Sebastián de Covarrubias Orozco (afb. 14.4). Een bewerking van dit motief maakte Cats' navolger Antoon van Bourgoigne.Ga naar eind27
| |
| |
Een variant op bovengenoemde uitwerkingen gaf Dionysius Lebeus-Batillius in zijn Emblemata. Hier komt een embleem voor over hoe een vogel door gewenning aan de kooi zo van zijn situatie gaat houden dat hij, zelfs wanneer dat kan, niet vrijuit wil wegvliegen. Zo verandert de slavernij ook bij velen de ingeboren aard als gevolg van gewenning.Ga naar eind28 Bij een vogel-embleem in het Theatre des bons engins van Guillaume de la Perrière ten slotte, vindt Cats' tweede uitleg aansluiting. Hoewel het vogeltje gekooid is, laat het zijn mooie zangkunsten horen. Deze optimistische houding zou de neerslachtige mens zich als voorbeeld kunnen stellen. In de Nederlandse uitgave van 1556:
Tvoghelken ghevanghen inde giole moet leven
En sietmen niet begheven, sijns sancx inventie
Tis even blije, al sittet verdreven
Hem selven troostende volder excellentie
In teghenspoet hoortmen sijn soete eloquentie
Dits een exempel voor die sijn infortunaet
Dat elck bedructe in sijn penitentie
Hem sal verblijden, en nemen vruecht hoet gaet
Bedructheyt en mach u niet baten, dit verstaet
Ja u meer argheren in u turbatie.
En nu men duer druck gheen remedie en ontfaet
Het motief was behalve in de dichtkunst, populair in de beeldende kunst. Talrijk zijn de schilderijen waarop meisjes een papegaai voor een open kooitje in de hand houden of waarop een (open) kooi aan het plafond hangt, zoals onder andere op Gerard Dou, Meisje met papegaai (in 1918 in de Verzameling Goudstikker, Amsterdam; hiervan bestaat ook een kopie) en Dou's Jonge vrouw aan de kaptafel met kamenierster, 1667 (Rotterdam, Museum Boymans-van Beuningen); Caspar Netscher, Meisje met papegaai, 1666 (vroeger in de Alte Pinakothek te München, en een kopie hiernaar in Dresden, Gemäldegalerie) evenals Jan Steen, Interieur met een vrouw, die een papegaai voert, twee triktrakspelers en andere figuren, bekend als ‘De papegaaiekooi’ (Amsterdam, Rijksmuseum). Men kan zich afvragen of en in hoeverre de door de emblematiek aangeleverde duidingen in dergelijke voorstellingen een rol spelen.Ga naar eind30
| |
Bewerking en navolging
Amoris divini et humani antipathia 1629, ii, xxix. |
Gatty 1871 (‘The Softening Influence of Use’). Ed. Katz 1993, 145. |
| |
Literatuur
Emblemata 1967, 753-756 en 801-804. |
De Jongh 1967, 19, 34-35, en afb. 21-22. |
Tot lering en vermaak 1976, 284-287, cat. nr. 75. |
Franits 1987, afb 39. |
C. Schlumbohm, ‘Rabelais' “Isle sonante” und das Sinnbild des Vogels im Käfig.’ In: Natura loquax. Ed. W. Harms. Frankfurt am Main 1981, 205-227, i.h.b. 209. |
Porteman 1983, 193. |
Haak 1984, 73-74, afb. 97. |
| |
| |
W.R. Katz, ‘Emblematic form and reading strategy in the emblems of Margaret Gatty.’ In: The art of the emblem. Essays in honor of Karl Josef Höltgen. Ed. M. Bath e.a. New York 1993, 235-249, i.h.b. 243 en 247 (afb.). |
Franits 1993, afb. 63. |
| |
Bijlage [XIV.B.5]
De bijbehorende prozatekst in de tweede afdeling van de Silenus (1618), die hier is komen te vervallen, luidde:
1Geen peert en voucht hem wel onder den man, ten sy al vooren door const afge-2richt. Alle verstanden hebben als een wildicheyt, indiense door goede onderwij-3singe niet getemt en werden. Veel cloucke meynen datter niemandt recht clouck
4en can zijn, diet altijdt wel gaet. Met schade en schande wertmen wijs, seyt ons
5spreeck-woort: tegenspoet maect gheoeffende sinnen, want gelijck de ooghe
6haer licht schept uyt de omswevende lucht, soo treckt den geest des menschen
7de dapperheydt uyt voorvallende swaricheden. De noot is een cunst-vinder,
8door hulpe vande selve leeren de bavianen danssen, de elephanten schermen, de
9exters clappen, om cort te maken, dwanck en goede bestieringe verheft beesten
10tot menschelicke werckingen, menschen tot Goddelijcke oeffeningen.
Door vallen en weer op te staen,
Leert menich man te Roomen gaen.
|
-
eind1
- Zie voor afbeeldingen van overgeleverde zeventiende-eeuwse vogelkooien in hout en koper, overeenkomstig de kooi op de prent: Sluyterman 1925, 184-189. De galerij is mogelijk gemodelleerd naar een bestaande; op een van de prenten in Houwelyck komt een nagenoeg zelfde overkapping met dakhuisjes voor. Zie: adw 1712, i, 396. Het kan zijn dat de omgang verwijst naar b.1, r. 4: in het hof verkeert.
-
eind2
- Toespeling op Amores ii, vi, 23 waar Ovidius het over de ‘Psittacus’ heeft: ‘Non fuit in terris vocum simulantior ales’ (Op aarde was er geen vogel die een stem beter kon nabootsten).
-
eind3
- Jacobus Billy de Prunay de oudere, ook wel Billius Prunaeus (1535-1581) was abt van St. Michel en l'Hermitage. Hij studeerde onder andere te Parijs, Orléans en Poitiers. Over deze Franse abt, die vele Griekse kerkvaders in het Latijn vertaalde: AGL I, 1091 en Zedler, III, 1850-1851. Cats zal het citaat ontleend hebben aan Langius (729 B).
In de Nederlandse bibliotheken lijkt de oorspronkelijke bron niet meer aanwezig. Het Capucijnerklooster te Weert heeft eens de volgende editie gehad: Anthologiae sacrae libri quator, quorum Primus et secundus, a Jacobo Billio, doctissimo viro, ex probatis utriusque lingae Theologis collecti, atque octastiches versibus comprehensi et scholiis illustrati sunt. Tertius, Prosperi Aquitanici sacra Epigrammata in D. Aurelii Augustini sententias continet. Quartus, varios Hymnos sacros, pietatem spirantes, complectitur. Cum triplici indice. Lyon 1591. De Catalogue général van de Bibliothèque Nationale te Parijs (Tome XIII, kol. 378) vermeldt de uitgaven: Anthologia sacra ... Paris 1575 (sign. YC 8060 en YC 8061) evenals Anthologia sacra ... Paris 1578 (sign. YC 13211 en YC 13212).
-
eind4
- Wijn van de ‘Falernus ager’ komt uit een vruchtbaar gebied in het Noorden van Campanië. Horatius dicht bij herhaling vol lof over deze voortreffelijke wijn, zie bijvoorbeeld Ode, i, 20, 10; ii, 6, 19 en iii, 1, 43. Vgl. ook embleem xix. b.2, r. 3.
Waarschijnlijk maakt Cats in r. 3-4 een toespeling op Plinius, Naturalis historia, x, lviii (117): ‘Imperatores salutat et quae accipit verba pronuntiat, in vino praecipue lasciva’ (Het dier groet zijn meesters en herhaalt de woorden die hij opvangt, waarbij hij vooral loslippig wordt als hij wijn op heeft). Met deze laatste opmerking grijpt Plinius terug op Aristoteles, die zegt dat deze ‘vogel met de menselijke stem uit India’ vrijpostig wordt als hij wijn heeft gedronken (De historia animalium, viii, 12 (597 b)). Vgl. verder Solinus, Collectanea rerum memorabilium, 52, 45. Ed. Th. Mommsen. Berlin 1895, 191 en de volgende noot.
-
eind5
- Vaak heeft men de papegaai verbonden met de naam van een keizer. Cats kan met deze opmerking verwijzen naar Martialis, Epigrammata, xiv, lxxiii:
Psittacus a vobis aliorum nomina discam:
hoc didici per me dicere ‘Caesar have’.
(Ik, een papegaai, zal van jullie de namen van anderen leren. Dit heb ik uit mezelf leren zeggen: ‘Heil Caesar’). Ook aangehaald in een twaalfde-eeuws bestiarium; zie: Book of beasts 1954, 113. In Statius' Silvae, ii, iv, 29 staat over de vogel: ‘Ille salutator regum nomenque locutus Caesareum.’
De anekdote wordt ook verteld over de raaf. Macrobius verhaalt hoe deze vogel, toen Augustus na de slag bij Actium terugkeerde, de keizer begroette met de woorden ‘Ave Caesar victor imperator’ (Saturnalia, ii, iv, 29; en Martialis laat eveneens een raaf ‘have’ roepen: Epigrammata, iii, xcv). Plinius spreekt in zijn Naturalis historia, x, lx (121) over een raaf die zelfs geleerd had drie keizers te groeten. Zie ook de vorige noot.
-
eind6
- Meurier 1617, 147; Proverbia, I, 234.
-
eind7
- Vgl. de vertaling van Schrijvers 1980, 51. Cats heeft in r. 3 Baccho, Horatius ‘vino’, wat voor de betekenis niets uitmaakt.
-
eind8
-
Opera, VII. Ed. Leclercq 1974, 290, r. 22-25, met zeer kleine verschillen: ‘puellaris corporis’ naast corporis; ‘nedum’ naast nec non en ‘supercilia’ aaneengeschreven. Het citaat is ook te vinden in de Index sententiarum, opgenomen in de ed. Venezia 1575, s.v. ‘Disciplina’ [= D7r].
-
eind9
- Vgl. voor dit spreekwoord ‘Wat schaadt baat’, gekoppeld aan ‘door schade en schande wijs worden’: Suringar 1873, 199-203, nr. CXI, i.h.b. de nrs. 6 en 12 en Herhold 1887, 212. Verder WNT II, I en II, 841, en WNT XIV, 189. In Philippi 1833 (op één van de eerste, ongenummerde pagina's, in handschrift - waarschijnlijk van Suringar - en zonder bron): Ἐξ ὧν ἔπαϑες, ἔμαθες (Je leert van wat je deert).
-
eind10
- Zie Livius, Ab urbe condita, xxxvi, vii, 20-21: ‘Haec suadeo, qui ut non omnis pertissimus, sim belli, cum Romanis certe bellare bonis malisque meis dedici’ (Dit is het advies van mij, die ook al ben ik niet ervaren in elke soort van oorlogsvoering, van de Romeinen geleerd heb tegen mijn voor- en tegenspoed te strijden).
-
eind11
- Deze uitspraak is afkomstig van koning Mithridates vi Eupater Dionysus (111-63), de gevaarlijkste tegenstander van de Romeinen in het oosten; Mithridates merkt dit op in een brief aan koning Arsaces. Aangehaald in Sallustius, Historiarum reliquae, iv, 69, 4. Zie: Historiarum libri VI. Ed. L. Carrione. Antwerpen 1573, 54 en Werke (‘Orationes et epistulae’), vi, 4. Ed. W. Eisenhut en J. Lindauer. München etc. 1985, 312-313 (Sammlung Tusculum). Met dank aan C.L. Heesakkers te Amsterdam.
Ook Heerman citeerde de woorden in zijn Guldene annotatiën: ‘Als hem gevraegt wierde; Hoe dat hy soo wijs ende voorsichtigh waer in al sijn raedtslagen, soo antwoorde hy: De avontuere heeft my door verlies van veel saken, het gebruyck gegeven van te raden’ (1642, 684).
-
eind12
- Vermoedelijke verwijzing naar wat Plinius, Naturalis historia, viii, ii, 5 over de olifanten opmerkt: ‘Vulgare erat per auras arma iacere non auferentibus ventis atque inter se gladiatorios congressus edere aut lascivienti pyrriche concludere’ (Het was voor hen gebruikelijk de wapens door de lucht te gooien zonder dat de wind ze van richting verandert, met elkaar gladiatoren-gevechten te leveren en in spel een oorlogsdans uit te voeren).
-
eind13
- Mogelijk gebaseerd op Plutarchus, Moralia (‘De sollertia animalium’), 973 b-c; dit verhaal van een ekster uit een kapperswinkel in Rome wordt ook aangehaald door Montaigne, Essais, ii, xii. Ed. Villey 1978, i, 465.
-
eind14
- Ovidius, Amores, i, ii, 10. Ook geciteerd onder embleem ii, b.4.a.
-
eind15
- Vgl. het motto boven C.1.
-
eind16
- Vgl. ook 1 Corinthiërs 7:22, ‘Want die in de Heere geroepen is, een dienstknecht zijnde, die is ook een vrijgelatene des Heeren; evenzo ook, die vrij zijnde geroepen is, die is een dienstknecht van Christus.’ Ook Picinelli 1687, 327 (iv, lix), nr. 607 brengt de gekooide papegaai in verband met de gelovige.
-
eind17
- Meurier 1617, 51: ‘Dieu servir & honorer, est regner’. Vgl. Ezechiël 21:26 en Lucas 1:52.
-
eind18
- Augustinus, Opera omnia, V. Paris 1841, 715 (PL XXXVIII).
-
eind19
- Vgl. voor de woordcombinatie Columella, De re rustica, i, vi, 3.
-
eind20
- Ambrosius, De Ioseph, iv, v, 20: ‘Ille vero in quavis condicione servitii semper liber qui amore non capitur, avaritiae vinculis non tenetur, metu criminis non alligatur, qui securus spectat praesentia, quem futura non terrent.’ In: Opera, ii, 491 A. Ed. C. Schenkl. Wien etc. 1897, 87 (csel xxxii).
-
eind21
- Zie Forster 1969, 41 en de index aldaar, bijvoorbeeld onder ‘freedom-servitude’. Voor een contemporaine beschrijving van de papegaai: C. Gesner, Historiae animalium liber iii. De avium natura. Frankfurt 1617, 652-656.
-
eind22
- Ed. Amsterdam 1611, xxvii. Ed. Porteman 1983, 130-131 en 193-194. Het bijschrift wordt hier als volgt vertaald:
Mijn gevangenschap is vrijwillig
Al staat zijn kooi open, de Papegaai verlaat ze niet,
Zo is ook mijn vrijheid gelegen in Liefdesslavernij.
Het Nederlandse vers van Hooft luidt:
Ick vlie niet, ofmen schoon mijn kercker open doet:
Ick ben te wel ghewent, mijn dienst is al te soet.
Vgl. ook het embleem van een valk die vrijwillig terugkeert op de hand van de valkenier in: Heinsius, Nederduytsche poemata 1616, 86, nr. 35. Het onderschrift eindigt met de regel: ‘Om buyten pijn te sijn, moet ick weer in den bandt.’
-
eind23
- Prent uit Quaeris. S.l. s.a. [1601], nr. 21. Het motto, ‘Zodat ik zelf me gevangen heb gegeven’ is afkomstig van Petrarca, Rime, 266; zie Porteman 1983, 194; het onderschrift is geciteerd naar de ed. Amsterdam 1616.
-
eind24
- Vgl. het embleem ‘Capto replet atria cantu’ (In gevangenschap vult hij de hal met gezang) in: Nicolaus Taurellus, Emblemata physico-ethica. Nürnberg 1617, [b8]. Op de prent staan enkele vogelkooien afgebeeld en het onderschrift luidt:
Quae spreto virides peragrabat murmure sylvas:
Libera difficilem quaerere iussa cibum:
Haec replet exultans grato resonantia cantu
Atria: deque cibo certa triumphat avis.
Saepe iuventutem neglectae insania legis:
Et libertatis saepe fefellit amor.
Provida quando regens lex utile iungit honesta:
Huius quisque sua sponte subito iugum.
In vertaling:
De vogel die zonder dat zijn gezang gehoord werd door de groene bossen dwaalde,
gedwongen om in vrijheid moeizaam zijn voedsel te zoeken,
vult nu juichend met prachtig gezang de weergalmende
hal en jubelt erover dat zijn kostje gekocht is.
Al vaak hebben de waanzin van het laten vieren van de teugel en het verlangen naar de vrijheid de jeugd misleid.
Wanneer een krachtige dwang het nuttige met het aangename verenigt,
dan gaat plotseling iedereen uit eigen beweging onder haar juk door.
-
eind25
- Ed. Seel 1967, 50-51. Zie voor de verwerking in bestiaria: George en Yapp 1991, 162-164. Een variant op het motief van de vogelkooi komt voor op de prent in Herman Hugo's Pia desideria. Antwerpen 1624, 296, nr. iii, xxxiv. Op de gravure wordt de opgesloten ziel van de mens verlost door de Goddelijke Liefde. Het motto luidt ‘Educ de custodia animam meam, ad confitendum nomini tuo’ (Leid mijn ziel uit de kerker, om uw naam te belijden). Vgl. verder ook Martinus Koning 1722-1727, iv, 48-50.
-
eind26
- Resp. Antwerpen 1566, nr. 86 en Strasbourg 1581, nr. xix (ed. Von Düffel en Schmidt. Stuttgart 1968, 56-57 en 177). Zie ook Emblemata 1967, 801-802. Sambucus' embleem werd nagevolgd door Whitney, A choice of emblemes. Leiden 1586, 36.
-
eind27
- Resp. ed. Venezia 1594, 140; ed. Nürnberg 1596, nr. xiv; en Madrid 1610, i, nr. 78. Zie voor Van Bourgoigne: Ghebreken der tonghe 1631, 48-51, nr. x. Hij beeldde onder het kopje ‘Reden-loose tonghe’ en het motto ‘Hy en weet niet wat hy seght’ een papegaai in een kooi af en voerde de vogel op als zinnebeeld voor ‘botte clappers’, m.a.w. voor veelpraters die niet weten waar
ze het over hebben. Zie verder ook Giulio Cesare Capaccio, Delle imprese trattato. Napoli 1592, ii, 108r-v.
-
eind28
- Ed. Frankfurt am Main 1596, nr. 40:
Gravissimum imperium consuetudinis.
Assuetus caveae caveam sic diligit ales,
Ut non quum possit, liber abire velit,
Servitium vitae longae assuetudinis usu
Naturam in multis ingeniumque novat.
In vertaling:
Zeer groot is de macht van de gewoonte.
Een vogel die gewend is aan zijn kooi, houdt daar zoveel van
dat hij zelfs wanneer hij kon, niet weg zou willen vliegen.
De langdurig ondervonden slavernij verandert bij velen
als gevolg van gewenning de ingeboren aard.
Ook Picinelli 1687, 327, nr. 607 maakt de vergelijking met de papegaai en zegt dat de kooi de vogel in plaats van schade eerder voordeel zal toebrengen. Hetzelfde, zo stelt hij, overkomt de mens die door zijn geloof eerder deel zal hebben aan het licht van Christus.
-
eind29
- Ed. Antwerpen 1556, nr. xxxxviii. In de ed. Paris 1539, fiiij, nr. xxxviii:
L'Oyseau captif, & mis dedans la caige,
Ne laisse pas pour sa captivité,
De iargonner en son beau chant ramaige,
Soy consolant sur toute adversité.
Par cest exemple, estre doibt incité,
Tout triste coeur, à prendre esiouyssance:
Car à un mal, tristesse, & doleance,
Ne peult donneer remede, ne secours:
Et si par dueil iamais rien on avance,
Fors que terme, & la fin de ses iours.
-
eind30
- Vgl. Masters 1984, xlvi (afb. 73) en Hollandse fijnschilders 1989, 56-59, cat. nr. 8 (ook 58, noot 2). Voor Dou verder: Martin 1901, 218, nrs. 234-235. Over de pedagogische betekenis van de papegaai: Franits 1987, 70-71, 77 (noot 25), en afb. 39; Franits 1993, 80-83, afb. 63; en May-gift van de verscheyde vogelen ... Door Hendrick Albertsz in de Rijp. Amsterdam s.a., i, 7-8; ii, 37-39 en iii, 71-72. Dit boekje van Hendrick Albertsz Schoenmaker (‘H.A. Hoe-je wilt’) komt ter sprake in: P. Visser, Dat Rijp is moet eens door eygen Rijpheydt vallen. Doopsgezinden en de Gouden Eeuw van De Rijp. Wormerveer 1992, 78-79 (Doperse documentaire reeks, nr. 1).
De Jongh 1967, 19 en 34-35 over Quiringh Gerritsz. Brekelenkam, De aderlating ('s-Gravenhage, Mauritshuis) waarop een kopster uit het bloed van een door liefde gevangen meisje de waarheid leest omtrent haar liefde; in dit verband ook: Durantini 1983, 63-64. Voor de papegaai als symbool van de huwelijkse kuisheid: Portretten van echt en trouw 1986, 145; en de catalogusteksten bij Jacob Jordaens' schilderij Een jonge vrouw met een oude man en een papegaai (Ongelijke liefde). In: Van Bruegel tot Rubens. De Antwerpse schilderschool 1550-1650. Tent. cat. Antwerpen 1992, 200, cat. nr. 88 en Jordaens' Zelfportret met echtgenote en dochter Elizabeth, in: Jacob Jordaens (1593-1678). Schilderijen en wandtapijten. Tent. cat. Antwerpen 1993, i, 118, cat. nr. 30.
|