| |
| |
| |
XII Wie buit maakt, wordt zelf buit.
Prent
Op de voorgrond een muizeval waarin een muis van het aas eet. De val staat op het punt dicht te slaan.Ga naar eind1 Hij is gesitueerd in de buitenlucht, op de binnenplaats van een palazzo-achtig gebouw dat bestaat uit drie verdiepingen en een toren (campanile), die bovenop begroeid is. Op de begane grond is een galerij.
Aan de linkerkant is een omgang die aan het eind een bocht naar rechts maakt en bij de toren uitkomt. Deze wandelgang wordt gevormd door een lage balustrade waarop zuilen staan; klimplanten zorgen voor de overkoepeling. Tussen de omgang en het gebouw ligt een verzonken terras. Op de achtergrond bomen en twee daken van huizen.
Links op de grond gesigneerd met de initialen js.
Afmeting: 12,3 × 12,3 cm.
| |
XII.A.1
motto |
queelt: lijdt (pijn), treurt |
2 |
gapen: met open mond (uit verlangen of opgetogenheid) staan kijken; (tevens een grapje met rooden mont?), wnt iv, 274, 2, c. Ik denk hier niet zozeer aan ‘uit nieuwsgierigheid’, zoals wnt iv, 273, 2 b bij deze plaats geeft; vgl. immers ook r. 5. |
| |
| |
5 |
ontrent het speck: als hij bij het spek is. Gezien dit voedsel zal het wel een huismuis (mus musculus domesticus) en geen veldmuis zijn. De laatste eten voornamelijk planten. Vgl. Klijn 1979, 11-14. |
8 |
sit ... slaept: zit rustig te slapen |
|
steelt: hebt te pakken |
|
noch: toch |
| |
XII.A.2
Wie buit maakt, wordt zelf buit.
een rustige slaap had haar overmande ogen omhuld.
Ik nader haar en druk mijn lippen op de hare. Maar terwijl ik stiekem
een paar kusjes steel, ontsteelt zij mij aan mijzelf.
5[regelnummer]
Doordat hij gulzig toehapt, wordt de vis zo door de verborgen haak meegetrokken, Ga naar eind3
en de muis komt om doordat hij met zijn bek het lekkere voedsel probeert te pakken.
Feeksje, wie zou kunnen ontkennen dat jij een ervaren dievegge bent,
wanneer een wakkere dief jou in je slaap als buit in de schoot valt?
| |
XII.A.3
Verrast bij het stelen.
Wie in het park der liefde jaagt, is wel degelijk van plan iets te vangen, maar zal zich helaas, zonder er bij na te denken, gevangen laten nemen. Door het aas te vatten, laten de muizen zich vangen. Vriend, zie hier de jacht waarbij de jager zelf gevangen wordt.
| |
XII.A.4.a
Ovidius, Metamorphosen, II, 781-782a.
Hij proeft en wordt tegelijkertijd beproefd, en straft zichzelf.Ga naar eind4
| |
XII.A.4.b
Plautus, Trinummus, 236-239.
‘Ik zal u vertellen hoe de kunstgrepen der liefde van nut kunnen zijn: nooit verlangt de liefde iemand in haar netten te vangen tenzij hem, die er zelf op uit is. Op hén heeft ze het gemunt, op hén maakt ze jacht, hén vleit ze op arglistige wijze; een slechte raadgeefster is ze, een mooipraatster een schraapster.’Ga naar eind5
| |
XII.B.1
motto |
Naer: Na |
|
't bekoopen: ervoor boeten. Vgl. r. 8. |
1 |
Ick: Cats laat de in de val gelopen muis spreken. |
|
waert: waarheen het |
2 |
woelen: rondsnuffelen, wroeten |
5 |
beetjen: hapje |
6 |
maer een reys: een keertje, amper |
7 |
Nu ... kijck: Nu zit ik hier (maar wat) te kijken |
|
niet te mal: doe niet te [zo] dwaas |
8 |
Iemand die voortdurend op pad is, laat zich eens beetnemen. Deze variërende omschrijving van het motto, met behulp van aanhalingstekens als een sententie |
| |
| |
|
aangegeven, lijkt geen specifiek citaat (vgl. Stoett, 2322. ‘In de val lopen’, met o.a. een verwijzing naar Bredero's Lucelle, en wnt xviii, 250, iii, 4, a). Vgl. ook de tegenovergestelde gedachte in Erasmus, Adagia, v, i, 4: ‘Mus non uni fidit antro’; een muis is niet voor één gat te vangen. Zie: Suringar 1873, 229-233, nr. cxxvii. |
| |
XII.B.2
Al te grote vrijheid wordt slavernij.Ga naar eind6
Ik was vrij, herinner ik me, ik snelde door lieflijke weiden.
Rust was mij niet aangenaam, één huis was voor mij niet genoeg: Ga naar eind7
toen het meel opgeslagen was, bevielen graankorrels mij meer dan meel.
Vaak heeft wijn, nog vaker water mijn dorst verdreven.
5[regelnummer]
Tenslotte lokte voedsel met een ongekende geur mij hierheen,
en toen ik eraan begon te likken, helaas, was ik gevangen:
de vrijheid bracht me schade. Ondoordachte ongebondenheid wordt een gevangenis,
doordat het muisje alle holletjes langsgaat, komt het om.
| |
XII.B.3
Aan het eind wordt de schalk gepakt.Ga naar eind8
Mijn bekje was tevoren wel al te snoeplustig want het wilde, telkens weer, wisselen van vlees. Nu ben ik tenslotte gepakt. Heb ik nu mijn deel? Menigeen verliest zijn vrijheid, helaas, voor een klein stukje spek.
| |
XII.B.4.a
[Waarschijnlijk afgeleid van] Terentius, Adelphoe, 867.Ga naar eind9
Door een vrouw te trouwen heb ik mijn vrijheid verloren.
| |
XII.B.4.b
Plutarchus, Moralia (‘De liberis educandis’), 19 F.
Men moet er moeite voor doen dat degenen, die zich teveel overgegeven hebben aan genoegens en te weinig luisteren naar berispingen, door een huwelijk beteugeld worden, omdat dat de veiligste band is voor de jeugd.Ga naar eind10
| |
XII.B.5
Al te grote vrijheid wordt slavernij.
Het vee, dat uit de stal of uit de banden losgelaten wordt, zwermt uitgelatener naar buiten dan het vee dat nooit vastgebonden of ingesloten is geweest. Het is bekend dat dit in de praktijk vaak bij jongeren is gebeurd; immers, zodra ze niet meer bang zijn voor de roede, barsten ze, afkerig van inspanning en geneigd tot wellust, uit in bijna elke losbandigheid.
De baardeloze puber - eindelijk het toezicht weg -
is dol op paarden, honden, 't zonnig sportterrein,
kneedbaar als was voor wangedrag, nors bij advies,
blind voor zijn carrière en royaal met geld,
Mensen op wie die zorg rust, zullen geneigd zijn zulke jongeren - om hen tenslotte met hun losbandigheid te laten ophouden - in de boeien van het huwelijk te slaan en met huwelijksbanden binden,Ga naar eind12 waarbij ze de zaken zo verstandig
| |
| |
moeten regelen, dat de jongeren het idee hebben dat ze meer door toeval of door hun eigen toedoen dan door het advies van hun ouders hiertoe gebracht zijn. Ik herinner me dat dit nogal eens op die manier gedaan is, niet altijd met het beste resultaat. Hoeveel beter zal het zijn als degenen die, door hun leermeesters losgelaten, aan hun eigen oordeel overgelaten worden, niet ophouden zich te laten leiden, maar van leiding veranderen en in plaats van de leermeester (zoals Plutarchus verstandig opmerkt) voortaan hun verstand gehoorzamen.Ga naar eind13 Ach, hopelijk doet onze jeugd dit en bewaart zij in haar hart het gouden woord van Seneca:
| |
XII.B.6
1 |
ghesloten: opgesloten, op stal |
2 |
onbesuyselder: Vgl. voor deze vorm van ‘onbesuisder’ ook Cats' voorrede, r. 50. |
3-4 |
soo ... hebben: zodra ze niet meer op de vingers getikt kunnen worden. Het woord saen werd in adw uit 1658 veranderd in ‘haest’ |
4 |
ghemeenlijck: gewoonlijk |
|
wulpsheyt: onbezonnenheid |
7 |
vlieght: snelt |
8 |
Licht om verleyden: gemakkelijk te verleiden |
|
stuer: (afwijzend) nors |
10 |
onvroet: zonder verstandig inzicht |
11 |
Opsnapper: verkwister |
6-13 |
Bewerking van het Horatius-citaat, zie noot 11. |
14 |
tijdelijck: tijdig |
|
ten ... besteden: uit te huwelijken |
17 |
reden: Rede, gezond verstand |
|
School-vrou: leermeesteres |
18 |
Seneca: Zie noot 14. |
20 |
hem: zich |
| |
XII.C.1
motto |
Op hetzelfde moment dat de zonde wordt begaan, volgt de straf.Ga naar eind15 |
1 |
snoode: boosaardige |
|
rat: Cats gebruikt rat en muis door elkaar. In de klassieke literatuur en de bijbel ontbreekt een taalkundig onderscheid tussen de beide knaagdieren.Ga naar eind16 |
2 |
sluyt ... val: klapt de val dicht; of: sluyt: sluit ... in (wnt xiv, 1963, a, 2, b). In het laatste geval heeft haer betrekking op de rat. |
|
benepen: ingesloten, gevangen |
3 |
met: op hetzelfde ogenblik dat |
6 |
gewisse: werkelijke, harde |
7 |
op ... stont: op hetzelfde moment |
8 |
comter ... ghemoet: krijgt hij werkelijk wroeging |
| |
XII.C.2
Straf is de metgezel der zonde.
Ach, hoe vaak speelt de verblinding door een waanbeeld met ons!
Terwijl de muis denkt dat hij voedsel heeft, is het een val.
| |
| |
Hij vreet, en wordt meteen gevangen; het zal voor mij niet gemakkelijk zijn te zeggen
wat eerst komt: het proeven of de pijn.
5[regelnummer]
De muis is de zondige mens; ieder die van slechte vreugden geniet
heeft binnen in zijn lichaam iets wat aan het hart knaagt.
Straf is de metgezel van de wellust, ja, de wellust is tegelijk de pijn;
nooit heeft een onreine reine vreugden gekend.
| |
XII.C.3
Spreuken 11:2, Is de hovaardigheid gekomen? Dan is ook de schande gekomen.
Zo gauw de muis nadert om aan het spek te knagen, is hij, ziedaar, meteen gevangen. De mens die kwaad doet is de spijt nabij. De straf en de zonde lopen gelijk op.
| |
XII.C.4.a
Genesis 2:17, ‘Maar van de boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, als gij daar van eet, zult gij de dood sterven.’
| |
XII.C.4.b
Spreuken 11:21, Uiteindelijk zal de kwaadwillige niet ongestraft blijven.Ga naar eind17
| |
XII.C.5
Straf is de metgezel der zonde.
Ik zou niet ten onrechte kunnen zeggen dat alle genoegens die de wereld voortbrengt, lijken op bijen; van voren zijn ze lieflijk, van achteren steken ze. Laten anderen over zichzelf maar oordelen, maar wat mij betreft, ik herinner me niet dat mij ooit iets is overkomen waaraan volgens mij terecht de naam genot toebedeeld kan worden. Echt, één smart raakt het lichaam meer, dan duizend vreugden. Is het gek? Er steekt altijd smart in vreugde, terwijl in smart geen enkele vreugde is. Voor stervelingen is er geen enkele onvermengde vreugde. Als dit al opgaat voor deze tijdelijke en kortstondige smarten, hoeveel te meer zal dit gelden voor eeuwige smarten. En als dit al opgaat wanneer een klein deel van het lichaam aangetast wordt, hoeveel te meer als het om het lichaam in zijn geheel gaat. Als de pijn van een deeltje, bijvoorbeeld een tand, iemand al ondraaglijk schijnt, wat moeten we dan denken van de uiterste kwelling van zowel lichaam als ziel? Laten we dus vaststellen dat er hier op aarde geen zuivere vreugde is, of, als die ergens is, dat zij beslist alleen maar gevonden wordt in een zuiver geweten. Want zoals het lichaam niet ontvankelijk is voor vreugden tenzij het goed beheerst is, zo ook de geest tenzij het geweten naar behoren gezuiverd is.
| |
XII.C.6
1 |
wellusten: genietingen |
2 |
bitsicheyt: mogelijkheid om te steken, vijandigheid. Ripa maakt dezelfde opmerking om het gedrag van de vleier te karakteriseren (1644, 556b). |
4 |
derf: kan |
|
bejeghent: overkomen |
5 |
eenige: enkele |
5-6 |
gaet ons [...] in: treft, kwetst ons |
7 |
weedom: smart |
8-9 |
Het welcke indien: Indien dit |
| |
| |
9-10 |
daer ... hebben: Nl. in de hel (vgl. daer ... liggen, r. 11-12). |
11 |
onlijdelijck: ondraaglijk |
12 |
hier: Nl. in het leven op aarde. |
14 |
onguer: schrikwekkend, onaantrekkelijk |
16 |
so mede: zo is het ook gesteld |
17 |
doodelijcke wercken: doodzonden, of: ondeugden die dodelijk zijn voor het gemoed van de mens (vgl. wnt iii, ii en iii, 2868). Cats brengt deze kwestie ook ter sprake in xlviii.c.6. |
| |
Commentaar
De beluste muis die denkt het begeerde spek buit te kunnen maken, is zelf buit geworden en al wie te hevig verliefd is, kan zich hieraan spiegelen. Want je kunt dan wel een kus stelen, het gevolg is dat je je hart erdoor gevangen geeft. Met deze les opent Cats' amoureuze uitleg van de prent.
Daarna wordt dit gegeven binnen de context van het huwelijk geplaatst, met Plutarchus tot twee keer toe als autoriteit: de verbintenis in de echt is de meest veilige band die men de jeugd kan wensen. Gelet op het beeld van de muis zal de roep ‘O vrienden niet te mal’ gezien moeten worden als waarschuwing voor voortijdig genoten sex. Voortijdig wil in dit verband zeggen, voor het huwelijk.Ga naar eind18 Nu de minnaar eenmaal geproefd heeft, zal hij moeten trouwen. Want wie teveel vrijheid neemt, raakt zijn vrijheid kwijt. En ook al biedt een huwelijk niet altijd de oplossing, het is wel de levensvorm waarbinnen de wellust gereguleerd kan worden. De verliefde die eens in de val moet lopen, doet ook denken aan Cats' voorstelling van het huwelijk als fuik. Sinds de oudheid zijn allegorische uitbeeldingen van de echt bekend, niet alleen in de vorm van een valstrik, maar ook als juk op de schouders of blok aan het been. Het belangrijkst is, aldus Cats in zijn prozacommentaar, om je in deze zaken door je gezonde verstand te laten leiden.Ga naar eind19
Van de hand van Hieronymus Sweerts verscheen in 1678 te Amsterdam het ironisch werkje De tien vermakelikheden des houwelyks waarin de jonge echtgenoot het slachtoffer is van de verlangens van zijn vrouw. De amoureuze uitleg en de uitbeelding op de titelprent bij Sweerts sluiten bij de uitleg van Cats aan. Te zien is namelijk hoe een nar lachend wijst op een in een val gevangen muisje (of rat).Ga naar eind20
Het nagenoeg samenvallen van de zonde en de straf bepaalt de laatste uitleg. Reeds vanaf het moment dat de zondige mens tot zijn fout vervalt, zal hij erdoor gekweld worden en zijn zielerust kwijt zijn, zo stelt Cats. Hiermee sluit hij direct aan bij het citaat uit Spreuken. Om de bestraffing hier op aarde en in het hiernamaals voor te blijven, kan de mens zich maar het best afkeren van de wereldse genoegens en zich beheersen. Van werkelijke vreugde kan pas dan sprake zijn, wanneer de mens een zuiver geweten heeft.Ga naar eind21
Reeds in de eerste Alciato-uitgave uit 1531 komt een muis voor die in een val met een stelpal is gelopen. Het achterlijf hangt er half uit en het motto wijst op de bestrafte gulzigheid van het beestje: ‘Captivus ob gulam’ (afb. 12.1). De kans dat Cats juist deze voorstelling gekend heeft, is niet groot. Omdat de ontwerper het onderschrift verkeerd had gelezen, beeldde hij in plaats van een oester per abuis een muizeval af; de fout werd hersteld en men verving de houtsnede in latere edities (vgl. afb. 25.1).Ga naar eind22 Verder komt een zoekende muis voor op het devies ‘Por buscar de comer’ (Om eten te zoeken) in de verzameling Dell'
| |
| |
imprese van Scipione Bargagli (afb. 12.2). Prent en opschrift vertonen overeenkomst met Cats' versie.Ga naar eind23
Toch is er een nauwere relatie met een andere voorganger. Mogelijk voor de voorgrond, maar in ieder geval voor de achtergrond van de embleemprent heeft Cats direct teruggegrepen op twee afbeeldingen bij Daniel Heinsius, te vinden in Quaeris quid sit amor?: op de eerste een gelijkende muizeval waar nu evenwel een bang muisje niet uit durft te komen vanwege een kat die er verlekkerd voor zit (afb. 12.3); terwijl het met loofgewelf overdekte wandelpad, de berceau, (met uitzondering van een kussend paartje) evenals het gebouw nagenoeg identiek zo voorkomen op de gravure met het motto ‘Mes pleurs mon feu decelent’. Hierop wakkert Cupido op de voorgrond vuur aan in een smeltoven (afb. 12.4). Afgezien van de vraag of Cats de val al dan niet aan Bargagli of Heinsius ontleende, vormt deze combinatie van beeldelementen een voorbeeld van selectieve imitatie.Ga naar eind24
Een geheel ander type val, een zogenaamde wurgval, komt voor in Roemer Visschers Sinnepoppen. ‘Steeckt u in gheen gat of sieter deur’ staat er boven de gevangen muis. Het bijschrift raadt een vooruitziende blik aan voor lieden die iets riskants moeten ondernemen waar veel geld mee gemoeid is en waarvoor ze zich in de schulden moeten steken. Meestal schieten vrienden immers deerlijk tekort wanneer de zaken slecht gaan (afb. 12.5).Ga naar eind25
Een directe navolging van Cats werd opgenomen onder het motto ‘Coeur mal-heureux’ in de bundel Openhertighe herten (afb. 12.6), met als onderschrift:
Ie paije en la prison la peine d'un larcin,
Un chat de mon mal-heur sera le médécin.
En in een gedeeltelijke bewerking van deze bundel, namelijk J.J. Starters Steeckboecxken, ofte 't Vermaek der jeugdelijker herten, luiden de bijschriften naast een, wederom bewerkt, prentje:
Aen de Jonghmans.
Gelijck het Muysjen in de Val
Beklemt, benauwt wordt over al;
Soo is mijn Hert beklemt van druck,
En vreest altijdt voor ongeluck:
Het geen ick vrees komt my steets t'huys,
Seer selden ben ick sonder kruys.
Aen de Dochters.
Och was mijn Hertjen eens bevrijt
Van dat het dus besloten leydt!
Soo was ick vry. Maer hoe ick ren,
Ick geensins my verlossen ken,
Den Ingangh tot de Min was soet,
Cats laat zes emblemen verderop, in nr. xviii, als pendant nogmaals een knaagdier figureren. Hoewel hier is gebleken hoe onaangenaam het zitten ín de val kan zijn, wordt daar beklemtoond dat het erbuiten ook niet alles is.
| |
| |
In de schilderkunst was de gevangen muis een zeer geliefd thema. Het ziet er wel naar uit dat alle voorbeelden van na 1618 dateren, en dus van later datum zijn dan Cats' embleemprent. Op grond van de muisemblemen heeft men de schilderijen meer dan eens een amoureuze betekenis toegekend, als beeld voor de gevaren van de begeerte in de liefde. In geval van Cats dus met weglating van de beide andere uitleggingen.Ga naar eind27
| |
Bewerking en navolging
Amoris divini et humani antipathia 1629, i, xxxiv. |
Zie Bijlage 4 voor een licht veranderde versie van het gedicht a.1, opgenomen in de uitgave Jacob Cats, Klagende maeghden. Dordrecht 1633, 74-75. |
Den Elger 1703, 219 (‘De liefde vangt ons door haare lok-aazen’). |
Moral emblems 1862, 151. |
Harms en Freytag 1975, 44; l 104, afb. 2, 24. |
| |
Literatuur
Van De Dene tot Luiken. Bloemlezing uit de Noord- en Zuid-nederlandse emblemata-literatuur der 16de en 17de eeuw. Ed. J.B. Knipping en P.J. Meertens. |
Zwolle 1956, 44-47. |
Koopmans 1958, 48 |
Emblemata 1967, 591-595. |
Tot lering en vermaak 1976, 284-287, cat. nr. 75. |
Van Es 1977, 32-35. |
W. Vermeer, Liefdeszinnebeelden. Amoureuze emblematiek. Middelburg 1983. |
Nederlandse emblemata 1983, 70-72. |
Masters 1984, 357, cat. nr. 125. |
Royalton-Kisch 1988, 190-191, nr. 25, noot 1. |
Leidse fijnschilders 1988, 220-221, cat. nr. 74; 235-236, nr. 80. |
Hollandse fijnschilders 1989, 114-117, cat. nr. 22 (noot 4). |
|
-
eind1
- Dit is een bekende en populaire val, waarin het dier levend wordt gevangen. Een voorbeeld hiervan staat reeds afgebeeld in een Hebreeuws manuscript uit omstreeks 1450, en rond 1910 was dit type in Nederland nog in gebruik. Zie C. Roth, ‘Medieval illustrations of mouse-traps.’ In: The Bodleian Library record 5 (1954-1956), 244-251, en Klijn 1979, 33-62: ‘Vallen en klemmen’, i.h.b. 44-47, afb. 41, 68-72 en 81. Later beeldt Van de Venne de val af op een ontwerp van de prent ‘Siet hoe ick Katten vang, om te veilen Muise-prang’ (Hollstein xxxxv, 20, nr. 10). Vgl. verder ook embleemprent xviii.
-
eind2
- Dit kan een zinspeling zijn op de overgroeide galerij op de prent; vgl. ook parq d'amour (a.3, r. 1). Op een prent bij Heinsius waarop deze gravure van Cats teruggaat (zie afb. 12.4), is onder het gebladerte wel een minnaar vol overgave bezig een kus aan zijn geliefde te ontstelen. Het is verleidelijk te denken dat Cats deze versregels met de afbeelding van Heinsius in het achterhoofd heeft geschreven.
-
eind3
- Vgl. voor dit beeld in amoureuze betekenis: P.C. Hooft, Emblemata amatoria 1611, nr. xxix. Ed. Porteman 1983, 134-135 en 199-200.
-
eind4
- Bij Ovidius gaat het over de Jaloezie, dus eigenlijk: zij; bij Cats heeft de regel betrekking op de minnaar.
-
eind5
- Vert.: Nederlandse emblemata 1983, 72. Vgl. de vertaling van Hemelrijk sr. 1967, 73. Het citaat wordt ook aangehaald door Langius (95 b).
-
eind6
- Vgl. Vaenius, Emblemata Horatiana 1607, 84-85: ‘Nimius paupertatis metus libertati noxius’ (Al te grote angst voor armoede is schadelijk voor de vrijheid), gebaseerd op Horatius, Epistulae, I, 10, 39-41.
-
eind7
- Een verwijzing naar de verschillende gebouwen op de pictura? Zie voor de muis die meel eet - in de volgende regel - ook embleemprent lxxxv in Vondels Vorsteliicke warande der dieren. Amsterdam 1617.
-
eind8
- Vgl. Meurier 1617, 71: ‘En la fin, cognoit on le bon & le fin’; en Meurier 1618: ‘Fin: schalc, loos; Homme fin: een loos, listigh oft practijckigh man’.
-
eind9
- ‘Duxi uxorem: quam ibi miseriam vidi!’ (Ik ben getrouwd met een vrouw: wat een ellende heb ik daar meegemaakt!). Ook aangehaald door Langius (1430 B).
-
eind10
- ‘Πειρατέον δὲ τοὺς τω̂ν ἡδονω̂ν ἣττους καὶ πρὸς τὰς ἐπιτιμήσεις δυσηκόους γάμῳ καταζευ̂ξαι, δεσμὸς γὰρ οὗτος τη̄ς νεότητος ἀσϕαλέστατος.’ Vgl. ook de vertaling in Nederlandse emblemata 1983, 72; en bovendien b.5, r. 14-17.
-
eind11
- Horatius, Ars poetica, 161-165. Vert. Schrijvers 1980, 35-37. Twee keer haalt Langius dit citaat aan (23 b en 698 a).
-
eind12
- Een verwerking van het Plutarchus-citaat onder b.4.b.
-
eind13
- Deze stoïsche gedachte verwijst naar Moralia (‘De recta ratione audiendi’), 37 d-e. Plutarchus overhandigt zijn geschrift aan Nicander en zegt dat hij, nu hij volwassen is en verlost van zijn onderwijzers uit zijn kinderjaren, moet leren zelf kritisch te luisteren naar mensen die hem willen overreden: ‘Maar gij, die vaak vernomen hebt dat “God volgen” hetzelfde wil zeggen als “de Rede volgen”, gij moet erkennen, dat voor de weldenkenden de bevordering van knaap tot man niet betekent een verlossing van heerschappij, maar een verandering van meester, daar zij in plaats van een gehuurde of gekochte leidsman een goddelijke levensgids krijgen nl. de Rede [...].’ Vertaling Koster 1954, 29. Ook aangehaald door Erasmus, Parabolae (Ed. Margolin 1975, 160, r. 998-999; ed. Mynors 1978, 175, r. 27-29), evenals tweemaal door Langius (1113 a en 737 b), die het ongetwijfeld via Erasmus heeft gevonden. Cats heeft het op zijn beurt hier weer vandaan.
-
eind14
-
Troades, 336 (het zijn de woorden van Agamemnon). Cats heeft nimium licet, Seneca ‘multum licet’.
-
eind15
- Mogelijk ontleend aan Plutarchus, Moralia (‘De sera numinis vindicta’), 553 f. Hij gaat hier onder meer in op Plato's Nomoi (‘Leges’), v (728 c) en Hesiodus' Opera et dies (Erga kai hemerai), 265. Ook Montaigne haalt (zonder verwijzing) in zijn Essais (‘De la conscience’), ii, v deze plaats aan: ‘Hesiodus corrigeert de uitspraak van Plato, dat ‘de straf de zonde op de voet volgt’. Hij zegt namelijk dat ze op hetzelfde ogenblik ontstaat als de zonde. Wie straf verwacht, ondergaat die al; en wie straf heeft verdiend, verwacht haar.’ Vert. De Graaff 1993, 429; het origineel in de ed. Villey 1978, i, 367. Vgl. verder Harrebomée, ii, 310.
-
eind16
- Zie 't Hart 1977, 33 en T. Vriends, Muizen en ratten. Den Haag s.a.
-
eind17
- In de bijbel staat: ‘Hand aan hand zal de boze niet onschuldig zijn.’ wnt v, 1846, i, i, f geeft voor de bepaling ‘hand aan hand’ als exegetische ‘kanttekening’: ‘Niet alleen in syn eygen persoon, maer oock in sijne nakomelingen.’
-
eind18
- Vgl. de woorden van de molenaarsvrouw in Bredero's Klucht van de molenaer: ‘Maer dewijl hy het muysje in't valletje of in't huysje joech, // So wast heur onmogelijck datse mit heur tong ien kruysje sloech.’ In: G.A. Bredero's Kluchten. Ed. J. Daan. Culemborg 1971, 159, r. 145. Vgl. Royalton-Kisch 1988, 106 en noot 254 ook in verband met de uitbeelding van de rattenvanger. Vgl. ew, 130, 2 (s.v. muis), het gezegde het spek weghebben met o.a. de betekenis ‘zwanger zijn’ (ew, 187) en het analoge ‘de kater aan de kaas laten komen’ (ew, 81).
-
eind19
- Zie o.a. Kent en versint 1989, 138-153 en 188-196; verder Hazelzet 1990. Zie voor andere voorbeelden van de liefde als een strijd:
Portretten van echt en trouw 1986, 122, noot 8; 30-31 en 70-72, cat. nr. 3.
-
eind20
- Het boek, een vrije bewerking van de vijftiende-eeuwse tekst Les quinze joies de mariage, wordt door de bezorgers E.K. Grootes en R. Winkelman gekenmerkt als een komisch-ironische waarschuwing aan het adres van mannelijke trouwlustigen om zich niet al haastig in het huwelijk te storten (Ed. Amsterdam 1988, 113; vgl. ook Kent en versint 1989, 193, afb. 237). Het ziet er niet naar uit dat Cats' voorstelling van de gevangen muis ontleend is aan illustraties in de Franse uitgaven van deze tekst.
-
eind21
- Vgl. Picinelli 1687, 528 (viii, xv), nr. 228-229 en Segal 1988, 177. Een geheel andere symboliek van de muizeval is die welke Augustinus herhaaldelijk heeft gebruikt. Wanneer hij spreekt over de verlossing van de mens door het offer van Christus doet hij dat door middel van deze metafoor om de noodzakelijkheid van de incarnatie uit te leggen. Het lichaam van Christus is het aas voor de duivel, die door het te willen pakken, zijn eigen ondergang bewerkstelligt. Sermo (‘De ascensione Domini’), cclxiii: ‘Muscipula diaboli, crux Domini: esca qua caperetur, mors Domini’ (Het kruis van de Heer was de muizeval voor de duivel; de dood van de Heer het aas waarmee hij werd gevangen). In: Opera omnia, v-1. Paris 1841, 1210 [1] (pl xxxviii). Zie hierover: M. Schapiro, ‘“Muscipula diaboli”. The symbolism of the Mérode altarpiece.’ In: The art bulletin 27 (1945), 182-187; over de zowel erotische als diabolische symboliek: p. 186. Een reactie op dit artikel, en dan met name over de voorstelling van de val, schreef I.L. Zupnick, ‘The mystery of the Mérode mousetrap.’ In: The Burlington magazine 108 (1966), 126-133. Vgl. verder ook Martinus Koning in zijn Lexicon hieroglyphicum
(Koning 1722-1727, iii, 208).
-
eind22
- [e 3v]. Deze prent is wellicht geïnspireerd op een houtsnede in Piero de Crescenzi, In commodum ruralium cum figuris libri duodecim. S.l. s.a. [ca. 1495], xii, xxxvi, ‘De muribus capiendis’, fol. cxl iiiirecto-verso.
-
eind24
- Deze echo was al eerder opgemerkt door Harms en Freytag 1975, 44. Vgl. voor een soortgelijke combinatie van twee prenten tot één nieuwe: embleem xxxvi. Quaeris? S.l., s.a. [1601], nrs. 3 en 4 (beide ook in de uitgave Emblemata amatoria 1612). Boven de muis: ‘Il mal mi preme e mi spaventa il peggio’, met de paradoxale positie van het dier als metafoor voor de petrarkistische minnaar die niet kan leven ín de liefde, maar ook niet daarbuiten (vgl. Nederlandse emblemata 1983, 33). Heinsius kan de prent en de uitleg weer ontleend hebben aan Maurice Scève's Délie (Paris 1564, nr. 33). Zie ed. Charpentier 1984, 297 en 215, nr. ccxciv (met afb.): ‘La prison m'est dure, encore plus liberté’. Het onderschrift besluit:
Car en quittant Amour et ses délices,
Par Mort serais en ma joie surpris.
Parquoi enclos en si douteuses lices,
Captif je reste, et sortant je suis pris.
Vgl. voor dit embleem ook Praz 1964, 97 en Porteman 1983, 195. Theodor de Bry volgde Heinsius' Cupido voor de oven na in zijn Emblemata saecularia. Oppenheim 1611, nr. 26: ‘Est cor amatoris plenum simul ignis et undae’ (Het hart van een minnaar is tegelijk vol vuur en water). Vgl. Praz 1964, 88. Een overeenkomstige wandelgang staat afgebeeld op een gravure van de ‘Lauwerhof’, de tuin achter de drukkerij van de Van de Vennes te Middelburg (Zeeusche nachtegael 1623, iii, 21). Wellicht heeft Cats zich ook voor het dode lichaam op embleemprent li door Heinsius laten inspireren.
-
eind25
- Ed. Amsterdam 1614, ii, xxxi. Vgl. ook v.b.6. Het is dit type val dat in de zeventiende-eeuwse schilderkunst vaak is weergegeven (zie onder andere Klijn 1979, 54-56, afb. 81, en 88-90). Een variant op het thema bezorgde Johan de Brune in zijn Emblemata 1624, 109, nr. xiv. Een al te nieuwsgierige man heeft door een luikje willen gluren maar wordt hardhandig in zijn kraag gevat; een blaffende hond staat achter hem. Het onderschrift besluit:
En steeckt u in geen gat, als ghy eerst deur-ziet.
Neus-wijsheyd baert veel zorgh, en kommerlick verdriet.
Vgl. ook Cats' opmerking in Spiegel 1632 (einde deel 1, aparte nummering), 29 (= adw 1712, i, 557):
Die 't hooft licht steeckt in alle gaten
Die kander licht sijn oiren laten.
Aernout van Overbeke tekende de volgende mop op: ‘Iemant sag een dief hangen. R. ‘Nu sie ick dat men wel seyt: ‘steeckt u hoofd in geen gat of siet er eerst deur’ en ick sie hier dat 't vast gaet.’ In: Anecdota sive historiae jocosae. Een zeventiende-eeuwse verzameling moppen en anecdotes. Ed. R. Dekker en H. Roodenburg. M.m.v. J. van Rees. Amsterdam 1991, 114, nr. 638 (Publikaties van het P.J. Meertens-Instituut, 16).
-
eind26
-
Openhertighe herten. S.l. s.a., nr. 38; uitgegeven door de Antwerpse graveur en prentdrukker Cornelis Galle (1578-1650). Zie ook embleem xviii en xxv. Van de bundel bestaat zowel een Franse als een Nederlandse versie die eraan voorafging. Van de laatste, waarschijnlijk uitgegeven op initiatief van Crispijn de Passe de Oude, zijn slechts twee exemplaren (in particulier bezit) bekend. Hierin luidt het onderschrift (het distichon in romein, onder de ets; het gedicht op de tegenoverliggende pagina, fol. e6r en [e5v]:
Gelijck een Muys sit vast, besloten in een val,
Soo is mijn Hart benout, het gelt mijn overal.
Mijn Hart is so beklemt van sorgh, voor ongeluck,
Mijn dunckt ick sit int midts, van alle sware druck:
Ick sie een saack verd'in, ick kraack altijt qua noten
Alst Muysjen in de Val, soo is mijn 't Hart besloten:
Geen dingh stelt mijn Hart licht, en so swaar als ick 't set
Veel erger, ende quaat, so valt het in mijn Net.
Een uitgebreide bespreking van de bundel in Van Vaeck 1993. Volgens hem zijn de Nederlandse bijschriften vaak luchtiger en komisch-satirischer van toon. Starter is geciteerd naar de uitgave Amsterdam 1725, 94-95.
In de Stirling Maxwell library te Glasgow bevindt zich een ongedateerd manuscript met honderd ovale embleemtekeningen op perkament. De teksten bestaan alleen uit motto's die op banderolles zijn aangegeven. Op één ervan vinden we Cats' thema terug: onder het motto ‘Spes lucri trahit in discrimina mille’ (Hoop op winst lokt velen naar het gevaar) staan drie muizevallen waar negen muizen in, op, tegen, voor en achter zitten (Sign. smm 5, nr. 5).
-
eind27
- Zie o.a. Gerard Dou, Meisje met muizeval (vgl. Martin 1901, 218, nr. 233; 226, nr. 273 en 242, nr. 353); Dominicus van Tol, Kinderen met een muizeval (Amsterdam, Rijksmuseum); Quiringh Gerritsz van Brekelenkam, De muizeval, 1660 (Amsterdam, Rijksmuseum); Adriaen van der Werff, Jongen met een muizeval, 1676 (Londen, Richard Green Galleries); Adriaen van der Werff, Jongen met muizeval (Londen, The National Gallery); Abraham Snaphaen, Jonge vrouw met muizeval, 1682 (Leiden, Stedelijk Museum ‘De Lakenhal’); Willem van Mieris, De dode muis, 1693 (Antwerpen, Museum Ridder-Smidt van Gelder). Masters 1984, 357: ‘The subject of a figure with a mousetrap and a cat was first popularized among the Leiden fijnschilders by Dou, who depicted a pretty girl at a window with these and other love symbols.’ Zie ook Leidse fijnschilders 1988, 220-221, cat. nr. 74 en 235-236, cat. nr. 80.
|