| |
| |
| |
V Bemin niet, wat je niet kent.
Prent
De herdersgod Pan, met staart, bokkepoten en Midasoren, omarmt een hoogopvlammend vuur. Hij staat in een vlak landschap, met in het verschiet enkele bouwwerken.
Gesigneerd: jswelinc. fe.
Afmeting: 12,4 × 12,5 cm.
| |
V.A.1
motto |
Vgl. het spreekwoord ‘U verzint eer gij begint’ en de eveneens amoureuze toepassing door J.B. Houwaert in Pegasides pleyn ende den lust-hof der maeghden. Antwerpen 1582, i, 591 (wnt xx, ii, 2415, 8 b en c). Ook in combinatie met het spreekwoord ‘Dat hij gerokkend heeft, dat moet hij zelf spinnen’.Ga naar eind1 |
1 |
vyer: vuur |
|
doen: toen |
2 |
wat moyer dingh!: wat prachtig! Vgl. b.1, r. 3. |
|
te gapen: (er) met open mond (uit bewondering) naar te kijken |
3 |
quant: rare snuiter, hier: stommeling |
4 |
versenght: verschroeid |
5 |
wat selsaems: iets wonderlijks, bijzonders |
6 |
gheeft: ga er toe over (in deze betekenis meestal wederkerig gebruikt, vgl. wnt iv, 1942) |
8 |
bedot: bedrogen, teleurgesteld |
|
gheschent: schade berokkend, onteerd; of ook: bedrogen (wnt xiv, 422, 3) |
| |
V.A.2
Bemin niet, wat je niet kent.
Nauwelijks had Prometheus de aarde het vuur, door hem gestolen, gegeven,
of Pan werd dol verliefd en wilde de vlammen kussen. Ga naar eind2
Hij zei: ‘Wat is het mooi!’ (hij kende het vuur nog niet),
stoof erop af en trok ternauwernood zijn gewonde handen daarvan weg.
| |
| |
5[regelnummer]
Dwaze jongen die je bent, als je gegrepen door het verleidelijke licht van je oogappel
aan niets anders denkt dan hoeveel kussen je zult geven.
Als je iets ziet wat voor jou beminnenswaard is, stel dan je haastige liefde uit.
Ach, Venus is misdadig wanneer ze gehaast komt.
| |
V.A.3
Wie al te haastig trouwt, zal veel tijd hebben om dat te betreuren.Ga naar eind3
Ga er niet toe over dat wat je niet kent te beminnen. Het is Pan slecht bekomen dat hij zonder kennis heeft bemind. Wie zijn bouillon al te snel durft te drinken, zal ongetwijfeld behoorlijk vaak zijn mond branden.
| |
V.A.4.a
Spreuken 5:20, Houd je daarom, mijn zoon, afzijdig van een vreemde.Ga naar eind4
| |
V.A.4.b
Hesiodus, Opera et dies (Erga kai hemerai), 700-701.Ga naar eind5
Trouw het liefst een vrouw dicht uit de buurt, zodat je alles van elke kant heel degelijk kunt onderzoeken.Ga naar eind6
| |
V.A.4.c
Waarschijnlijk gaat dit citaat (via een omweg) terug op Francesco Petrarca, De remediis utriusque Fortunae, i (‘De gratis amoribus’), dialogus 69.Ga naar eind7
Vele minnaars worden door hun eigen goedgelovigheid ingepakt, ze geloven immers graag wat ze wensen.
| |
V.B.1
motto |
Neeringhe: Handel. Dit tweede Nederlandse epigram zou ook in de eerste, amoureuze, afdeling passen. |
1 |
Als: Toen |
|
spelen: flakkeren |
4 |
nepen: pijnlijke krachten |
5 |
ketelt [...] aen ... sinnen: prikkelt uw jeugdige, onervaren zinnelijkheid |
|
Venus wicht: Cupido, het zoontje van Venus. Elders door Cats ‘de stooker van de geyle min’ genoemd (adw 1712, i, 494). |
7 |
hout: bemint, ook woordspeling met huwen. Vgl. ‘trouwen is houwen’ als waarschuwing tegen de onberaden keuze van een echtgenoot (wnt vi, 1348). |
|
kent den gront: weet wat je aan iemand hebt, zorg dat je de aard van iemand goed kent |
8 |
veerdich suypt: (te) vlug drinkt |
| |
V.B.2
Men moet zich onthouden van het onbekende.
Toen het vuur voor het eerst in warrelende kronkelingen door de lucht blaakte
en het onbeschaafde volk verstomd naar het nooit geziene vuur keek,
werd Pan razend verliefd en de ongelukkige, in vuur en vlam door de liefde voor het vuur,
haastte zich het te kussen, wat hij niet zou herhalen.
5[regelnummer]
Ook al lijkt een zaak je mooi en nuttig, vriend,
zorg ervoor dat je onwetende handen eraf blijven.
Wie wijs is moet leren onbekende dingen te wantrouwen,
nieuwigheid is altijd nog de vriendin van de hinderlaag geweest.
| |
| |
| |
V.B.3
Een dwaas gelooft niets, totdat hij het merkt.Ga naar eind8
Als Pan op een dag het nog maar pas verschenen vuur ziet, roept hij opgetogen: ‘O wonderschone zaak!’ En hij gaat het vuur kussen, maar heeft er weldra spijt van. Raak wat je niet kent niet onverhoeds aan.
| |
V.B.4.a
Gaius Cornelius Gallus, Elegiarum libellus, II.Ga naar eind9
Een nieuwe zaak heeft altijd onverwachte eigenschappen.
| |
V.B.4.b
Horatius, Epistulae, I, XVI, 50-51.Ga naar eind10
Want de wolf is op zijn hoede en vreest de valkuil,
de havik de verdachte strik en de snoek de bedekte vishaak.
| |
V.B.5
Men moet zich onthouden van het onbekende.
Sommige diertjes, waaronder bijen, spinnen, mieren en mosselen en zelfs ook stenen en lampen voorvoelen een komende storm, en geven hem ook met duidelijke tekenen aan. Maar de zwakheid van de menselijke geest is zo groot, dat hij niet alleen de toekomst niet kan voorzien, maar ook nauwelijks kan zien wat voor zijn voeten ligt.Ga naar eind11 Die stervelingen die een ramp verstandiger tegemoet gaan, drukken ons stevig op het hart om alles wat ons onverwacht overkomt slechts voetje voor voetje en langzaam te benaderen, omdat al het nieuwe grote schade kan aanrichten als het, zoals dat heet, met ongewassen handenGa naar eind12 aangeraakt wordt. Wanneer de redeloze dieren iets ongewoons buiten hun gewone manier van doen ondernemen, de duikertjes bijvoorbeeld de poelen of zeeën verlaten, de mieren hun eieren verplaatsen en de wormen uit de aarde te voorschijn komen, zijn dat in elk geval tekenen van een naderende storm. Zo zie je ook dat, wanneer mensen met iets nieuws en ongewoons in de weer zijn, ze meestal op iets kwaads broeden.Ga naar eind13 Als je die valstrikken graag wilt vermijden, ga dan oplettend en op je hoede door het leven en als je naar Seneca luistert, geloof dan alleen maar wat voor je ogen opdoemt en wat duidelijk is.Ga naar eind14 ‘Het getuigt immers van wijsheid,’ zegt Tacitus, ‘het veilige in het heden te prefereren boven wat nieuw en onveilig is.’Ga naar eind15
| |
V.B.6
2 |
toekomende onweder: naderende slechte weer |
3 |
het selve: Nl. onweder (r. 2). |
4 |
schrael: beperkt |
6 |
recht: ten volle, werkelijk |
|
Om ... voorsien: Om in die situatie te voorzien |
7 |
aen te slaen: aan te gaan |
8 |
met loode voeten: langzaam en voorzichtig |
|
dewijle: omdat |
8-9 |
sick [...] vergrijpt: misgrijpt. Sick is een (neven)vorm van het wederkerend voornaamwoord ‘zich’. Over deze vorm: Weijnen, 49, § 51; en Hermkens en Van de Ketterij 1980, 95, § 2.4. |
9 |
niet dan: alleen maar |
|
de selve: Nl. nieuwicheden, r. 8-9. |
| |
| |
9-10 |
een boefjen: iets bedrieglijks |
10 |
plach: pleegt |
10-11 |
buyten ... aenrecht: iets ongebruikelijks doet |
11 |
duyckelaer: duiker, een zwemvogel |
14 |
dien volgende: dienovereenkomstig |
|
den ... Seneca: Zie noot 14. |
14-15 |
sieter deur: kijk er (eerst) doorheen. Deze formulering lijkt sterk op het motto boven Roemer Visschers muisembleem: ‘Steeckt u in gheen gat of sieter deur.’Ga naar eind16 |
| |
V.C.1
motto |
1 Corinthiërs 7:5, ‘Opdat de satan u niet verzoeke, omdat gij u niet kunt onthouden.’ De woordvariant onmaticheyt voor ‘cranckheyt’ komt voor in de bijbeluitgave van Jacob Liesvelt. |
1 |
gaet [...] aen: overkomt, bevangt |
|
den bockx-voet: Pan |
3-4 |
Vgl. Erasmus, Adagia, i, ix, 95: ‘Dimidium plus toto’ (Suringar 1873, 92-95, nr. lix o.v.n. deze regels van Cats). |
4 |
een wisse feyl: beslist een fout |
|
over: overheen |
6 |
die: Nl. reyne liefde, r. 5. |
|
ongheregelt: losbandig |
7 |
echte man: gehuwde man |
|
geyl ... bedrijf: wellustig in zijn daden. Deze vergelijking kan zijn ingegeven door de pictura, ook de geilheid van satyrs is immers spreekwoordelijk (wnt iv, 905). Zie echter ook de annotatie bij c.5 en 6. |
8 |
eyghen wijf: echtgenote |
| |
Pan, het is genoeg. Als je lichaam van een matig vuur al warm is,
waarom, ongelukkige, stort je je dan in de vlammen en je eigen ondergang?
Elke hevige liefde is slecht, de echtgenote kan teveel liefhebben,
de zoon, de moeder en zelfs de vader.
5[regelnummer]
Elke liefde voor de vrouw van een ander (hier moeten de voorwendsels dat je
bij je vriend op bezoek gaat verre blijven)
en elke te hevige liefde voor je eigen vrouw is moreel verwerpelijk.
Wie je ook bent, als maat noch rede je jeugdige onbezonnenheden in toom houden,
zul je een overspeler zijn, met je eigen vrouw.
| |
V.C.3
Ook aangename zaken hebben hun excessen.Ga naar eind18
Nader gerust het vuur, maar raak de vlam niet aan. Overmaat aan liefde is niet goed, zelfs met je eigen vrouw. Wie zich in het bed wellustiger gedraagt dan het behoort, leidt een liederlijk leven temidden van de reine liefde.
| |
V.C.4
Hieronymus, Adversus Jovimanum, I, 49 (318).
Seneca vertelt dat hij een voornaam man kende, die als hij naar buiten ging de beha van zijn vrouw om zijn borst deed. Hij kon haar aanwezigheid zelfs geen
| |
| |
seconde missen. Man en vrouw dronken niets zonder dat het door de lippen van de ander beroerd was. Verder deden ze ook nog andere, niet minder dwaze en impulsieve dingen, waartoe de vurige hartstocht hen bracht. De oorsprong van hun liefde was wel respectabel, de omvang echter was wanstaltig. Maar het doet er niet toe hoe respectabel de oorzaak is waardoor iemand tot waanzin gebracht is.Ga naar eind19
| |
V.C.5
Niets te veel.
Niet alleen de rede, maar ook de ervaring leert dat van nature voortreffelijke zaken alleen door misbruik slecht worden. Ik vrees dat wij in het huwelijk (om over andere zaken nog maar te zwijgen), in jeugdige onbezonnenheid vele zonden begaan en dat wij, juist in het huwelijk, zo ver als maar mogelijk is afdwalen van het doel ervan. En dit nog wel (zo zegt hij) onder het mom of schijn van deugd.Ga naar eind20 Verder, wanneer wij God, dat is de zuiverste geest, prijzen als insteller van het huwelijk, worden we alleen al daardoor gewaarschuwd dat we dit niet door onmatigheid en teugelloze wellust mogen bezoedelen. Ambrosius heeft deze losbandigheid weliswaar zwaar, maar niet ten onrechte bekritiseerd, door iemand die in het echtelijk verkeer geen schroom kent, een overspeler met zijn eigen vrouw te noemen.Ga naar eind21 Maar hebben zij die wilden dat echtgenote niet de benaming voor wellust maar voor waardigheid was niet goed opgemerkt dat het iets anders is een minnaar te zijn dan een echtgenoot.Ga naar eind22 Ik bedoel de Romeinen, en wel de heidenen dus, van wie zelfs de oude comici over die zaak een helder oordeel hebben. Een van hen zegt:
De vrouw, die wil dat haar man haar volgzaam is en dat voor lange tijd, moet met mate en spaarzaam toegeven aan zijn begeerte.Ga naar eind23
Aardig zegt onze Erasmus dat een fatsoenlijke vrouw niet als eerste hoort te verzoeken.Ga naar eind24 Vriendelijk afwijzen geeft blijk van schaamtegevoel, halsstarrig weigeren van trouweloosheid.
| |
V.C.6
1 |
redene: ratio, kennis |
2 |
door ... alleen: alleen al door er verkeerd mee om te gaan |
3 |
beduchten: vrezen |
5 |
eynde: doel, oogmerk |
|
int ... selfs: in de praktijk van het huwelijk zelf, in de sexualiteit binnen het huwelijk |
7 |
insetter: insteller, verordineerder (wnt vi, 2210, 3) |
|
dien staet: die (maatschappelijke) omstandigheid, nl. het huwelijk. Vgl. ook het huwelijksformulier. |
7-8 |
afghemaent [...] van: vermaand, afgeraden |
8 |
het selve: Nl. het huwelijk. |
|
besoetelen: besmetten, bevlekken |
8-9 |
Ambrosius: Zie noot 21. |
9 |
die ... verloopen: die zich hieraan te buiten gaan, schuldig maken. Vgl. ‘zich verlopen met iemand’ voor: zich aan sexuele omgang met iemand te buiten gaan (wnt xx, 988). Zie ook embleem xli.c.5 en 6, r. 1 ev. |
10 |
eyghene: toepasselijke |
| |
| |
11 |
huysvrouwe: echtgenote |
13 |
dies aengaende: wat dit betreft |
13-14 |
eene van henlieden: Nl. Sextus Turpilius, zie noot 23. |
15 |
deegh: plezier, voordeel |
16 |
te stellen an: het aan te leggen |
18 |
t'eenemael: volstrekt, geheel en al. Gelet op de context en het citaat in c.5 bedoelt Cats dat buitensporigheid in sexualibus vermeden dient te worden. |
19 |
ghehoude: gehuwden |
|
hun ... voorstaen: zich niet verbeelden |
20 |
handele ... matelijck: dient ingetogen met zijn wederhelft om te gaan |
21 |
stemmicheyt: bedaardheid, zedigheid |
|
sijn vat: zijn lichaam |
21-22 |
besittende ... Apostels: Verwijzing naar Paulus. Over het leiden van een eerbaar leven, zegt hij: ‘Want dit is de wil van God, uw heiligmaking; dat gij u onthoudt van de hoererij; dat een ieder van u wete zijn vat te bezitten in heiligmaking en eer’ (1 Thessalonicensen 4:3-4).Ga naar eind25 |
| |
Commentaar
De onoverdachte daad van Pan, die de verleiding van het mooie vuur niet kon weerstaan, dient in dit embleem als waarschuwing voor te happig benaderde nieuwigheden. Velen die zich niet hebben weten te beheersen in de liefde, moesten de pijnlijke gevolgen aan den lijve ondervinden.Ga naar eind26
Niet alleen te overhaastig vrijen raadt Cats af, volgens hem kunnen ook trouwlustigen die hun keuze onbezonnen maken, teleurstellingen voorkomen door gebeurtenissen en ontwikkelingen vóór te blijven. Zoals het nietige dier gebruik maakt van zijn instinct, kunnen zij daarvoor hun onderscheidingsvermogen gebruiken.
Een van de kardinale deugden, namelijk de Matigheid, staat centraal in de laatste toepassing. Beheersing van de wellust als vorm van regulering van de driften leidt tot de waardigheid waarmee getrouwden elkaar behoren te benaderen. Enkele jaren na Cats gaat Johan de Brune in zijn Emblemata uitgebreid in op dit onderwerp. Onder het motto ‘Het Houw'licks bed zy onbesmet’ en een intrigerende embleemprent (zie afb. 5.1) dicht De Brune:
Het houw'licks bed en is geen goot' van vuyle lusten,
Maer daer, die 't wel gebruyckt, elck een in maeghdom blijft.
Als ghy dan, beyd' bedeckt met eerbaer root, gaet rusten,
Cats bespreekt de gemeenschappelijke, wederzijdse, plichten binnen het huwelijk hier in het religieuze gedeelte en niet in de tweede, sociale, afdeling. Hij vond het blijkbaar op zijn plaats om er in dit verband op te wijzen dat God de insteller van het huwelijk is, een opvatting die algemeen verbreid was. Een zeventiende-eeuwse huwelijkspenning omschrijft haar als volgt: ‘Het huwelyck is goddelyck van aert, wanneer men tsaam uyt reine liefde paart’.Ga naar eind28 De bijbelse gedachte dat het huwelijk een afspiegeling was van de allesomvattende liefde van Christus voor Zijn kerk treft men herhaaldelijk aan.
De uitspraken van de kerkvader Ambrosius en de apostel Paulus onderbouwen Cats' betoog in de laatste afdeling, zoals op analoge wijze Hieronymus Seneca aanhaalde ter illustratie van de wanstaltige manier waarop de op zichzelf
| |
| |
eervolle liefde tot uiting kan komen. Ambrosius, als autoriteit ook instemmend aangehaald door Calvijn, lijkt aan basis van de derde uitleg te hebben gelegen.
Het hier uitgebeelde verhaal van de satyr is bekend via een fragment van de verloren gegane trilogie van Aeschylus (De vuurdragende, de geboeide en de bevrijde Prometheus). In het eerste deel, De vuurdragende, zegt Prometheus:
του̑ δὲ σατύρου τὸ πυ̑ρ, ὡς πρω̑τον ὤϕϑη, βουλοένου ϕιλη̑σαι καὶ περιβαλει̑ν, ὁ
τράγος γένειον ἆρα πενϑήσεις σὺ γε·
καὶ γάρ κάει τὸν ἁψάμενον, ἀλλὰ ϕω̑ς παρέχει καὶ ϑερμότητα καὶ τέχνης ἁπάσης
ὄργανὸν ἐστι τοι̑ς χρη̑σϑαι μαϑαυ̑σι.
De bekendheid van deze passage zal vervolgens zijn vergroot via Plutarchus' Moralia en de Latijnse vertaling hiervan in Erasmus' Parabolae. Plutarchus citeert namelijk in dezelfde bewoordingen:
Toen de satyr voor het eerst het vuur zag wilde hij het omarmen en kussen, maar Prometheus zei:
Jij, geit, zult je verdwenen baard betreuren,
want het vuur brandt hem die het aanraakt, toch verschaft het licht en warmte,
en het is een hulp voor hen die hebben geleerd het te gebruiken. Ga naar eind29
Cats heeft het specifiek over Pan, maar in de overlevering van deze god komt bij mijn weten dit moment nergens voor.Ga naar eind30 Wel zijn er twee emblemen bekend waarop, analoog aan het verhaal in de Moralia, een satyr een opvlammend vuur omarmt en twee waarop een boer hem van zijn daad probeert te weerhouden. De laatste twee zijn te vinden Barthélemy Aneau, Picta poesis (afb. 5.2) en in Juan de Horozco y Covarrubias, Emblemas morales (afb. 5.3).Ga naar eind31 Aneau verhaalt onder het opschrift ‘Het is slecht een vrouw aan te raken’ (vrij vertaald): ‘Een boer nodigde een faun, die leed onder de kou van de Noordenwind, in zijn huis om zich aan de haard te warmen. De satyr, opgegroeid in de bergen, vond het vuur dat hij nog nooit gezien had mooi en het leek hem lieflijk. Hij was vertrouwd met de zon en dacht dat het vuur hetzelfde was als de zon. En kende de wereld iets lieflijkers dan de zon? Daarom geloofde de halfwilde satyr dat de zon hier in de haard gevallen was. Hij wilde meteen de vlammen omarmen en kussen. De boer echter verhinderde het hem door hem tegen te houden: “Hou er mee op bok. Als je het niet nalaat, zal je baard verbranden. Je moet weten dat het mooie dat je hier ziet,
schadelijk is. Het is weliswaar aangenaam het van een afstandje te bekijken, maar als je te dichtbij komt, verwondt het je. Pas op voor aanraking, en wees tevreden met de aanblik.”
Dit verhaal vermaant minnelustige jongelui zich verre te houden van de vlammen van de schone Venus. Want het is even aangenaam de mooie vorm te zien waaronder zich het vrouwelijk gif verbergt, als het schadelijk is ze aan te raken.’Ga naar eind32 De amoureuze uitleg die Aneau hier in 1552 aan de fabel toevoegde, komt dicht in de buurt van de eerste uitleg die Cats geeft.
De voorstelling van de boksvoet, die - alleen in de natuur - een vuur omvat, gaat terug op een embleem in Sebastián de Covarrubias Orozco Emblemas morales. En hij kan het weer gekend hebben van zijn voorganger Pierre Coustau. De houding van Pan, in de Spaanse bundel van voren gezien, lijkt veel op die bij Cats, maar De Covarrubias Orozco heeft nadrukkelijk een salamander in het
| |
| |
vuur aan de pictura toegevoegd (afb. 5.4). Het motto luidt dan ook ‘Donde tu vives yo muero’ (Waar jij leeft, sterf ik).Ga naar eind33
De prent van het embleem ‘Sur le Satyre’ in Coustau's Pegma vertoont de meeste overeenkomst met Cats' uitwerking van het motief (afb. 5.5). De algemene strekking luidt dat je je niet moet inlaten met zaken waar je geen verstand van hebt.Ga naar eind34 Aangezien ook de pictura en het onderschrift van embleem xiiv in de Sinne- en minnebeelden direct teruggaan op Coustau, beschouw ik in dit geval het embleem in de Franse bundel eveneens als de meest aannemelijke (picturale) bron voor Cats.
Maar er bestaan meer literaire parallellen. Battista Guarini verwerkte de onbezonnen actie van de satyr in zijn Il pastor fido (1589). In de vijfde scène van het eerste bedrijf komt een lange monoloog voor, uitgesproken door Satiro, een vroegere minnaar van Corisca. Hij noemt de liefde manvijandig, verwoestend als vuur, wreed en verscheurend. Het uiterlijk van de vrouw lokt de minnaars, maar hun liefde blijft onbeantwoord. Geen wonder dat men daarom de liefde met vuur vergelijkt:
Che se'l foco si mira, ò come e vago,
Ma se si tocca, ò come e crudo; il mondo
Non ha di lui più spaventevol mostro.
In de vertaling van David de Potter uit 1650:
Want als men 't vuur aensiet, men magh met reden spreecken,
Wat schoonder dingh is dat? maer raeckt het met de handt,
Wanneer men de uitwerking van het thema vóór Cats overziet, kan men zich afvragen of er bij de ontlening sprake is geweest van één bron. Misschien valt er aan de hand van dit voorbeeld eerder te denken aan een samenvoegen van verschillende ingrediënten tot een embleem, want die waren ruimschoots voorhanden: Aeschylus en Plutarchus (de mythologische oorsprong), Aneau (de amoureuze interpretatie), Coustau (de prent) en Guarini (‘ò come e vago’ voor ‘Wat moyer dingh!’). In ieder geval blijkt uit andere plaatsen dat Cats bekend is geweest met het werk van deze auteurs.
In het Duitse toneel, ten slotte, heeft het motief doorgewerkt in de treurspelen Agrippina (1665) en Sophonisbe (1680) van Daniel Casper von Lohenstein. In het eerste is het verwerkt als exempel om de geringe betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van een ooggetuige aan te geven; in het tweede functioneert het als uitbeelding van de begeerte.Ga naar eind36
| |
Bewerking en navolging
Amoris divini et humani antipathia 1629, i, xii. |
Zie Bijlage 4 voor een bewerking van het gedicht a.1, opgenomen in de uitgave Jacob Cats, Klagende maeghden. Dordrecht 1633, 25-26. |
Homburg 1638, cl; ed. Homburg 1642, cxcvi. |
Van Vreeswyk 1672, 66. |
Den Elger 1703, 319 (‘Liefde is schoon in 't oog’). |
| |
Literatuur
Hoed 1975, 93. |
Kent en versint 1989, 20-21. |
|
-
eind1
- Suringar 1873, 433-436, nr. ccxxx. Hij citeert o.m. uit Lot van wiisheyd. Antwerpen 1606, 107:
Dat ghy ghebrockt hebt, dat moet ghy op-eten;
Dat ghy gherockt hebt, dat moet ghy af-spinnen [...]
Eer ghy beghint, wilt wel ver-sinnen.
Zie voor ‘Noveris quam amare velis’, het equivalent van ‘Kent en versint...’: Spiegel 1632, i (aparte nummering, einde eerste deel), 38. In: adw 1712, i, 561. Vgl. verder de sepia ‘Verzint eer ge begint’ van David Joseph Bles (1821-1899), genoemd in Tentoonstelling van schilderijen en tekeningen door David Bles in de kunstzalen der Maatschappij Arti et amicitiae, juli 1885, 5, nr. 9, destijds in het bezit van Jhr. Mr. De Beaufort te Driebergen.
-
eind2
- Zie voor een beschrijving hoe Prometheus het vuur stal en het aan de mensheid gaf: Servius over Vergilius' Eclogae, vi, 42 (Graves 1982, i, 193, nr. 57, evenals 144).
-
eind3
- Meurier 1617, 159; Proverbia, I, 241 en Le Roux 1859, II, 390. Vgl. ‘Qui se marie à la hâte se repent à loisir’, Dournon 1986, 163. In Spiegel 1632 (einde deel I, aparte nummering), 39 in combinatie met de Nederlandse gezegdes ‘Men moet geen katten in sacken kopen’ en ‘Die ten danse wil gaen moet sien wie hy metter hant neemt’, evenals Cats' toevoeging:
Al die met haest een vrouwe trout,
Vint (als 't te laet is) dat hem rout.
Nogmaals in Spiegel 1632, II, 7 (Resp. ADW 1712, I, 561 en 568).
-
eind4
- In het vervolg van de zin wordt gewaarschuwd ‘de schoot van de onbekende niet te omvangen’. Het - licht aangepaste - citaat is afkomstig uit het hoofdstuk over ontucht. De Vulgaat heeft ‘seduceris’ en aan het eind ‘aliena’; in Silenus 1618 stond nog ‘sedeceris’. Overigens gebruikt ook Tremellius in zijn vertaling het woord ‘extranea’.
-
eind5
-
Τὴν δὲ μὰλιστα γαμει̑ν, ἥ τις σὲϑεν ἐγγὺϑι ναίει,
πὰντα μὰλ᾿ ἀμϕὶς ἰδὼν, μὴ γεὶτοσι χὰρματα γὴμῃς.
Ed. Evelyn-White 1950, 54-55, r. 700-701. In de uitgave Opera... S.l. 1598, 53 staat, naast het Griekse citaat het volgende in het Latijn (r. 693, 698-699):
Maturus autem uxorem tuam ad domum ducito
[...] ducito quae te prope habitat:
Omnia diligenter circum contemplatus.
Vgl. verder voor deze passage Hesiod. Works and days. Ed. M.L. West. Oxford 1978, 328-329.
-
eind6
- Vert. W. Kassies. In: Hesiodus, Werken en dagen. Een leerdicht uit omstreeks 700 voor Christus, gevolgd door De Wedstrijd tussen Homerus en Hesiodus. Een literaire legende uit de tweede eeuw na Christus. Leiden 1989, 81, r. 825-826.
-
eind7
- ‘Omnis amans caecus & credulus’ (Elke minnaar is blind en goedgelovig). In: Opera. Basel 1581, 62. Deze sententie wordt uitgesproken door Ratio. Ook geciteerd door Langius (96 b). Vgl. voor deze verwijzing verder Ypes 1934, 166, noot 1.
-
eind8
- Meurier 1617, 73 en 80; Proverbia, I, 206. Vgl. ‘Fol est qui conseil ne veult croyre’, Woodrow Hassell 1982, 82. Toepasselijk is eveneens het spreekwoord ‘De trop pres se chauffe qui se brusle’ (Meurier 1617, 60).
-
eind9
- Zie ed. Catullus, Tibullus, Propertius, his accesserunt Corn. Galli fragmenta. Lyon 1542, 307; vgl. S. Aurelius Propertius. Ed. F.G. Pottier. Paris 1825, 221, r. 53. Deze regel wordt ook geciteerd door Langius (891 B).
-
eind10
- Horatius heeft in de tweede regel als spellingsvariant ‘milvus’.
-
eind11
- De dieren die Cats noemt blijken door de eeuwen heen bijna allemaal populaire weersvoorspellers te zijn geweest. Over het geloof in een soort zesde zintuig bij planten en dieren: H. Lorenz, De onfeilbare weerprofeet... Tiel 1853, iv-v; hda x, 398 sub ‘Wetterorakel’ en ‘Wettervoraussage’; J. Buisman, Weer of geen weer. Meteorologie voor natuurvrienden. Herziene uitgave. Baarn 1978, 160-167; L. Dufour, Onze volksche weerkunde, spreuken en gezegden over het weder. Brussel 1945; en Albert Hauser, Bauernregeln. Eine schweizerische Sammlung. Dritte erweiterte Auflage. Zürich etc. 1981.
Voor het begin van dit prozafragment - evenals voor de passage twee regels verderop - heeft Cats de formulering uit Erasmus' Parabolae overgenomen, die zich weer gedeeltelijk baseerde op Plinius, Naturalis historia, xviii, lxxxiv en lxxxviii (357 en 364). De bewerking van Erasmus komt tevens voor in Langius' Polyanthea (557 a), waaraan Cats het citaat uiteindelijk zal hebben ontleend.
In de antieke bron is alleen sprake van bijen, mieren, wormen en lampen, terwijl Erasmus niet alleen de mossels toevoegt, maar Cats ook de vergelijking met de mens in de pen geeft: ‘[...] bruta, et in his apes, formicae, conchae, denique lucernae, tempestatem praesentiunt: solus homo sua mala non praesentit neque prospicit’ (redeloze dieren, onder hen bijen, mieren en mosselen, zelfs lampen zijn zich bewust van een aankomende storm; alleen de mens heeft geen voorgevoel van zijn ongeluk en voorziet het niet). Ed. Margolin 1975, 232, r. 151-153; ed. Mynors 1978, 220, r. 4-7.
Over de lampen meldt Plinius: ‘Ab his terreni ignes proxime significant. Pallidi namque murmurantesque tempestatum nuntii sentiuntur, pluviae etiam si in lucernis fungi, si flexuose volitet flamma’ (Behalve deze worden er tekens gegeven door vuren op aarde. Wanneer schijnsels flauw zijn of knetteren dan worden ze beschouwd als boodschappers van storm; ook is het een teken van regen wanneer er schimmelvorming optreedt in lampen en als de vlam spiraalvormig is en flikkert). Vgl. in dit verband ook Hauser 1981, 368 (zie hierboven) die een passage geeft uit een gedicht van Aratus (ca. 310-245 v.Chr.), waarschijnlijk uit diens Phaenomena, waarin de volgende regel voorkomt: ‘Auch legt sich bald der Sturm, wenn sacht die Lampen brennen’; volgens Lorenz 1853, v was de mens gewaarschuwd als ‘de kaarsen spatten.’
De genoemde ‘saxa’ komen uit Cats' koker, want noch Plinius, noch Erasmus noemt ze. Wel maken enkele andere bronnen melding van stenen. Dufour 1945, 115-116 zegt in zijn paragraaf over de onbezielde voorwerpen dat sommige stoffen hygroscopisch kunnen zijn, d.w.z. dat ze gevoelig zijn voor de vochtigheid van de lucht. Hauser 1981, 110 hierover: ‘Als Hygrometer dienen auch schwitzende Brunnenröhren, nasses Strassenpflaster: “Wenn d Ste [Steine] schwitzid, geds ruch Wetter”, lautet eine appenzellische Regel’ [= een kalenderuitspraak]; voorbeelden van vochtige keldervloeren staan op p. 423-425). Mogelijk doelt Cats op dit soort vormen van voorspelling. In b.6 komen de stenen en lampen niet meer terug.
De bijen worden ook vernoemd door Lorenz, v; Dufour, 109; Buisman, 161; Hauser, 96 en 384. Over de mieren: Dufour, 109; Buisman, 164; hda i, 362; Hauser, 96-98 en 385-386. De wormen: Lorenz, v; Buisman, 162; Hauser, 410-411. Over de spinnen, die de draden van hun webben breken of juist uitrekken bij komend slecht weer: Sloet 1887, 447; Dufour, 109; hda viii, 279; Hauser, 98 en 386-388. En over de eenden: Lorenz, v; Dufour, 102; Buisman, 162. De laatste voegt eraan toe dat de eenden vanwege hun dunne schedel erg gevoelig zijn voor temperatuur- en drukveranderingen.
-
eind12
- Lewis en Short geven als spreekwoord s.v. ‘illotus’: ‘illotis manibus or pedibus facere aliquid, to undertake a thing without due preparation’, o.v.n. Digesta (‘Libri Pandectarum’), i, ii, 1; Aulus Gellius, i, ix, 8; xvii, 5; en Macrobius, Saturnalia, i, xxiv, 12.
-
eind13
- Evenals het begin van b.5 is deze passage een bewerking van Erasmus'
Parabolae, die zijn beschrijving baseerde op Plinius, Naturalis historia, xviii, lxxxvii-lxxxviii (362-364). Ed. Margolin 1975, 232, r. 154-158; ed. Mynors 1978, 220, r. 8-14. Cats kon de omschrijving vinden in Langius (1134 a), die trouwens alleen een verwijzing naar Erasmus gaf.
-
eind14
- Citaat uit De ira, ii, xxiv, 2.
-
eind15
- Verwijzing naar Annales, i, 11, ‘[Ceteri nobilium] tuta et praesentia quam vetera et periculosa mallent.’ Vert. Meijer 1990, 42: ‘Omdat zij [= de overgebleven adel] hun verzekerd bestaan in het heden verkozen boven het wisselvallige uit het verleden.’
-
eind16
- Zie Sinnepoppen 1614, ii, xxxi en afb. 12.5 bij Cats' embleem xii.
-
eind17
- Terentius haalde dit tijdens de renaissance populaire dictum mèden agan van de staatsman-filosoof Pittacus van Lesbos in deze Latijnse vorm aan (Andria, 34). Zie ook Erasmus, Adagia, I, VI, 96. Binnen de emblematiek is het herhaaldelijk gebruikt: door Reusner, evenals Cats, bij een mythologische voorstelling (Emblemata. Frankfurt am Main 1581, III, 9); door Rollenhagen (Nucleus emblematum selectissimorum 1611, II, 84) en in de bewerking ‘Niet hoe veel maar hoe eel’ van Roemer Visscher (Sinnepoppen 1614, I, XXI). Verder ook ADW 1712, I, 560; Harrebomée, I, 169 en Bartels 1992, 110.
Hoen 1975, 89-93 ging uitvoerig in op dit motto en stelde: ‘Reusner and Cats join the intent or moral of their emblems to a suitable aspect of mythology. But Cats more directly uses the fools among mythological beings for his emblems, whose motto and moral warn against the consequences of excess or the breaking of the rule of golden mean’ (93). Vgl. verder Herhold 1887, 157.
-
eind18
- Vgl. het vaak geciteerde spreekwoord: ‘L'excès en tout est un défaut’, waarbij Dournon 1986, 102 aantekent: ‘Il faut en toutes choses avoir juste mesure, ce que La Véprie (1495) a transcrit: En toutes choses a mesure.’
-
eind19
-
Opera omnia, ii. Paris 1883, 293, b-c (pl xxiii). Met enkele te verwaarlozen verschillen. Vgl. ook xxxiv.a.4.b waar Cats het gedeelte, direct boven deze tekst, citeert. Ook aangehaald door Langius (788 b).
In de Opera omnia. Ed. J. Lipsius. Antwerpen 1632, xxxiiii wordt deze plaats gerangschikt onder de Fragmenta van Seneca. In zijn Epistulae morales, cxxii, 7 schreef Seneca: ‘Vind je niet dat zij tegen de natuur leven die met vrouwen van kleding wisselen?’ Vert. Verhoeven 1980, 487. In de Controversiae, 5, 6 van Lucius Annaeus Seneca Pater wordt uitvoeriger over travestie gesproken. Het gaat hier evenwel om een man die in het openbaar als vrouw gekleed gaat en door tien jongeren verkracht wordt.
-
eind20
- Verwijzing naar Juvenalis, Saturae, xiv, 109: ‘Fallit enim vitium specie virtutis et umbra’ (Een kwaad dat zich verbergt achter een mom of schijn van deugd). Vert. d'Hane-Scheltema 1984, 180.
-
eind21
- Men beroept zich meer dan eens op de kerkvaders - doorgaans zijn dit Ambrosius, Augustinus en Hieronymus - om te beklemtonen dat de geslachtelijke omgang niet bedoeld is om het vuur van de lusten aan te wakkeren, maar om het te doven. Wie geen rekening houdt met schaamte en eerbaarheid is een overspeler van zijn eigen vrouw. Groenendijk (1984, 82-83 en 94, noot 8) noemt in dit verband eveneens het werk van Calvijn, Bolton, Perkins, Taffin, Bastingius en Wittewrongel. Ook Coornhert verkondigde het (zie: Zedekunst dat is wellevenskunste. Ed. Becker 1942, 31).
De verwijzing naar Ambrosius zal, zoals in meerdere tractaten over het christelijk huwelijk, via Augustinus zijn gegaan. Het werk dat Augustinus noemt (in Contra Julianum pelagianum, ii, vii, 20) is verloren gegaan, maar het droeg waarschijnlijk als titel De sacramento regenerationis vel sive de philosophia. Zie hierover G. Madec, Saint Ambroise et la philosophie. Paris 1974, 259 en 269-272.
Gezien de formulering is de kans groot dat Cats de geciteerde uitspraak ontleende aan Calvijns Institutio christianae religionis, ii, viii, 43: ‘Hanc petulantiam Ambrosius gravi quidem, sed non indigna sententia notavit, quum uxoris adulterum vocavit qui in usu coniugali nullam verecundiae vel honestatis curam habet.’ Ed. Genève 1568, 146. Vgl. voor een andere ontlening aan deze paragraaf ook embleem xli.c.5.
-
eind22
- Annaeus Robert schreef in zijn Rerum iudicatarum libri iiii, iv, x enkele pagina's nà het citaat onder xxviii.a.4.b en de pagina waar Cats zijn pointe voor xxviii.a.1, r. 7-8 aantrof: ‘Eleganter Aelius Verus Imperator, Uxor (inquit) dignitatis nomen est non voluptatis.’ Ed. Köln 1599, 795 (cursivering van Robert). Hij doelde daarmee op een uitspraak in de levensbeschrijving van Helius (Aelius) Verus door Aelius Spartianus, opgenomen in Scriptores historiae augustae, v, ii.
-
eind23
- Aanhaling van een van de fragmenten die zijn overgeleverd van de Romeinse comediedichter Sextus Turpilius, een jongere tijdgenoot van Terentius. Zie: Comicorum latinorum sententiae, dat deel uitmaakt van Comicorum graecorum sententiae, uitgegeven door H. Stephanus. S.l. 1569, 583. Het fragment ‘Demiurgus’ luidt als volgt (de overgeleverde varianten staan tussen rechte haken):
ergo edepol docta dico: quae mulier volet
sibi suom [suum] amicum esse indulgentem et diutinum,
modice atque parce eius serviat cupidines [cupidini].
Zie ook: Turpilii comici fragmenta. Ed. L. Rychlewska. Leipzig 1971, 14, r. 39-41. In plaats van ‘amicum’ (vriend) heeft Cats virum en in plaats van ‘indulgentem’ (meegaand), obsequentem.
-
eind24
- Zie embleem iii.a.4.c voor dit citaat uit Erasmus' Institutio christiani matrimonii.
-
eind25
- Zie voor het vat als metafoor voor het menselijk lichaam en de bewaarplaats van de ziel: wnt xviii, 862, 864, 866-867, evenals 868 voor de uitdrukking ‘geen heilig vat zijn’ (voor iemand die niet bijzonder zedelijk is).
-
eind26
- Het op de juiste wijze omspringen met vuur, uitgelegd in erotische zin, komt vaak voor. In Cats' emblematisch werk zijn talrijke voorbeelden te vinden; vgl. o.a. de emblemen ii en xliv en de genoemde verwijzingen.
-
eind27
- Amsterdam 1624, 9-16, nr. ii. Het motto is ontleend aan Hebreeën 13:4. Ter verduidelijking herformuleerde De Brune deze eerbaarheidsles in de prozacommentaar: ‘Evenwel zoo moet die heylighe staet gebruyckt werden, niet tot uytblusschinghe van onze natuerlicke warmte, maar tot verkoelinghe van onmatige hitte; niet tot vermoeyinge van onze leden, maer tot matige verquickinghe; niet tot uyt-merghinge van ons eerst-boortighe zap, maer tot temperinghe van den over-vloed’ (12). Vgl. voor ideeën omtrent ingetoomd gedrag verder: 1 Petrus 3:7-8, over de plichten van echtgenoten; Groenendijk 1984; Haks 1985, 70 en noot 3; Portretten van echt en trouw 1986, 30-31, 56-57 en afb. 65; en Kent en versint 1989, 108-112 en afb. 111.
Matiging bij sexueel verkeer werd in de officiële ethiek ook uit medisch oogpunt geproclameerd. Volgens Van Beverwijck ondermijnde een te frequente geslachtsgemeenschap de man en verzwakte dit zijn zaad. Het kon resulteren in een een gering of helemaal geen nageslacht. Cats verwees voor deze kennis naar Aristoteles. Uitgebreid hierover: Brown 1990; zie ook: Portretten van echt en trouw 1986, 232-234, en noot 14-15.
-
eind28
- Afgebeeld in: Kent en versint 1989, 85. Vgl. voor de instelling van het huwelijk door God in het paradijs en de commentaar van Paulinus van Nola: Schenkeveld-van der Dussen 1977, i.h.b. 12-13 en 16. Zie voorts embleem xlv.c.5. Montaigne schreef: ‘Het huwelijk is een heilige, gewijde verbintenis; daarom moet het genoegen dat men eraan beleeft, ernstig en ingetogen zijn, vermengd met een zekere strengheid.’ Essais, i, xxx. Ed. Villey 1978, i, 198-199. Vert. De Graaff 1993, 243. Ook hij vindt het verwerpelijk wanneer getrouwde mannen geen matigheid betrachten in het genot dat ze beleven aan het geslachtsverkeer met hun eigen vrouw.
-
eind29
- Resp. Tragicorum Graecorum fragmenta. Ed. A. Nauck. Leipzig 1856, nr. 202 en Moralia (‘De capienda ex inimicis utilitate’), 86 f. Erasmus, Parabolae: ed. Margolin 1975, 182, r. 351-353; ed. Mynors 1978, 189, r. 14-18. Eveneens geciteerd door Langius (12 b). Vgl. ook Moralia (‘Fragmenta’), 138 (geciteerd onder ii.a.1, r. 8 en xxxv.a.4.a).
-
eind30
- Vgl. E.C.H. Smits, Faunus. Diss. Utrecht. Leiden 1946; R. Herbig, Pan, der griechische Bocksgott. Versuch einer monographie. Frankfurt am Main 1949; P. Merivale, Pan the goat-god. His myth in modern times. Cambridge, Massachusetts 1969; en verder: pre, Suppl. 8, 1956, 949-1008; Roscher 3, 1347-1481; Graves 1982; wdo, 2118-2119. Traditioneel liggen de uitbeeldingen van Pan, de Satyr en de Faun wel erg dicht bij elkaar. Van Phoroneus, de zoon van de riviergod Inachus en de nimf Melia, wordt gezegd dat hij de eerste was die het vuur ontdekte.
Cesare Ripa vermeldt dat Pan ‘van rosse of verbrande verwe’ is en geeft er de volgende betekenis aan: ‘Het roode en verbrande aengesicht bediet, dat suyvere vier, 't welck boven alle Elementen sweeft, naest by de Hemelsche Sphaeren’ (Ripa 1644, 600). Of dit uiterlijk van Pan verband houdt met het door Cats voorgestelde moment, is onduidelijk.
-
eind31
-
Picta poesis. Lyon 1552, 27 en Emblemas morales. Segovia 1589, iii, xxxiii, 167r-168v. Vgl. Emblemata 1967, 1834-1835, evenals het verwante embleem bij De Dene over de ‘Landtsman ende Satyre’ (De warachtighe fabulen der dieren. Brugge 1567, 60-61, later opgenomen door Vondel) dat een fabel van Aesopus tot onderwerp heeft.
-
eind32
-
Imagination poetique. Traduicte en vers Francois des Latins, & Grecz, par l'auteur mesme d'iceux. Lyon 1552, 37:
Toucher femme est mauvais
Au temps d'Hyver, sur la morte saison,
Un bon Rustic mena en sa maison
Un souvage homme, un Satyr, demourant
Dedans les bois presque de froid mourant.
Venu qu'il fut au domestique lieu
Pour le Satyr chaufer, il feit beau feu.
Et pour manger, mit cuire des chastaignes.
Mais le Satyr nourry sur les montaignes,
Qui n'avoit veu iamais feu allumé:
Le trouva beau: & digne d'estre aimé.
Bien avoit veu, & senty le Soleil
Luysant, & chaut: le feu voloit pareil.
D'ond il pensoit en sa cornue teste,
(Comme il estoit à demy homme, & beste)
Que le Soleil fust du Ciel descendu
En la maison, par le Fourneau fendu.
Parquoy s'en vint vers sa flamme adresser
Et la voulut bien baiser, & embracer.
Mais le Rustic le retint de ce pas,
En luy disant. Boucquin, n'y touche pas,
Car si garder d'y toucher ne te veux:
Tu brusleras ta barbe, & tes cheveux.
Ce que tu vois à loil beau, & luysant:
Sache qu'il est à le toucher cuysant.
Le veoir bien plaict: le toucher brusle, & ard.
N'y tou donc, fois content du regard.
C'est apologue enhorte adolescens
(Qui sont encor demy hommes en sens)
De n'atoucher Veneriennes flammes:
Et n'approcher de trop pres folles femmes.
Car la beauté en doux vis feminin,
(Dessoubz lequel souvent gist le venin)
Comme est plaisant la veoir, sans approcher:
Autant est il nuysant de l'attoucher.
-
eind33
- Ed. Madrid 1610, i, nr. 63; Coustau, Pegma. Lyon 1555, 140-141.
-
eind34
- Opvallend is tevens de overeenkomst met de eerste zeven regels van het onderschrift:
N'appartenir à un tas d'artisans s'interpreter,
ou parler les letres sainctes à leur téte.
Quand Promethée eut ravy par finesse
Le feu du ciel des haux dieux la facture,
L'ors un satire admirant la noblesse
Et la beauté de telle creature,
L'embrasse & baise, ignorant sa nature:
Si se brusla, recevant recompense
Et vray guerdon d'une telle imprudence.
Qui veut gloser, qui adioute ou deduit
Aux livres sains, & n'a art ne science,
Sans y penser souvent le feu le fuit.
De Fransman gaf evenwel een andere uitleg. Ook in zijn prozagedeelte, de ‘Narration Philosophique’, betrok hij de stelling op godsdienstige aangelegenheden en de standpunten van kerkelijke hoogwaardigheidbekleders.
P. Borgeaud spreekt in zijn Recherches sur le dieu Pan over de sexuele symboliek in verband met de techniek waarmee Hermes vuur maakte, en heeft het wel over het vuur als attribuut van Pan, maar hij brengt de iconografie van de vier emblemen nergens ter sprake (Genève 1979, 103 en noot 209; 116 en noot 7).
-
eind35
- Citaat Guarini: ed. Venezia 1603, 46. De vertaling: Den getrouwen herder. Blyeynd' herders treurspel. Amsterdam 1650, 32-33. Vgl. Verkuyl 1971, 48-49 die vermeldt dat G. van der Eembd het stuk in 1618 voor het eerst in het Nederlands vertaalde en dat Sebastian Vrancx (1573-1647) een comedie-pastorael moet hebben geschreven getiteld Satirs vergelding. Het werk is echter niet overgeleverd. Rodenburgh elimineerde de passage in zijn Trouwen Batavier van 1617 (Verkuyl 1971, 187 en 252-253).
-
eind36
-
Afrikanische trauerspiele. Cleopatra, Sophonisbe. Ed. K.G. Just. Stuttgart 1957, 276, r. 545-548 (Bibliothek des literarischen Vereins in Stuttgart, ccxciv); voor de passage in Agrippina: Das Zeitalter des Barock. Texte und Zeugnisse. Ed. A. Schöne. München 1963, 537 (Die deutsche Literatur, 111). Zie verder ook Schöne 1968, 69-70. Een typische pendant vormt een man die een wolkkolom omarmt in [Henri Offelen], Devises et emblemes anciennes et modernes 1695, nr. 19.9 onder het motto ‘De veynzery is vergeefs’.
|