| |
| |
| |
IV De liefde, specerij van de schoonheid.
Prent
Een aap omarmt haar jong in een landschap. Links op de achtergrond een toren (van een ruïne?), rechts een kerkje achter enkele bomen.
Linksonder in het hoekkader: swelinc fecit.
Afmeting: 12,1 × 12,1 cm.
| |
IV.A.1
motto |
Een uitdrukking. Vgl. ‘Men vand noynt wit coolzac oft leelic lief’ in: Lucas D'Heere, Den hof en boomgaerd der poësien. Gent 1565, 90. Deze variant, samen met andere, in Cats' Spiegel, i, 35, nr. xii (= adw 1712, i, 498). Vgl. wnt vii, ii, 5117, s.v. ‘kolenzak’ en vooral Suringar 1873, 412-416, nr. ccxix. |
1 |
O soete rasery: O wat een heerlijke, vermakelijke, dwaasheid. Vgl. voor de ‘furor amoris’ Cicero, Tusculanae disputationes, iv, xxxv (75). |
|
voeghen: bepalen, of: plooien |
2 |
Sim: aap. Vgl. Conrad Gesner, Thierbuch... Zürich 1563, iiir: ‘Gegen seine jungen hat der aff vor anderen thieren ein sondere liebe’. Gesner ontleende deze uitspraak aan Plinius, Naturalis historia, viii, lxxx (216): ‘simiarum generi praecipua erga fetum adfectio.’ Naar deze plaats verwees Erasmus in zijn Parabolae. Ed. Margolin 1975, 286, r. 35; cd. Mynors 1978, 252, r. 28. |
3 |
Venus kint: Cupido |
4 |
selfs: zelf |
3-4 |
Al ... selfs: Iedereen die verliefd is ziet enkel schoonheid |
5 |
het lief: de geliefde |
|
vlecken: gebreken |
6 |
vuyl: tekortkomingen (vgl. wnt xxiii, 1226, ii, 5) |
7 |
stouten: overmoedigen, brutalen |
|
vry: vrijmoedig |
|
verheucht: vrolijk |
8 |
de feyl: het gebrek, de fout (zowel m.b.t. karaktereigenschappen als lichaamsgebreken) |
|
te trecken tot: te houden voor, te zien als (eigenlijk: te vertekenen). Vaenius had dit thema al eerder verwerkt in Amorum emblemata 1608, 206. Op de pictura loopt Cupido naast een vrouw die hoewel ze een mooi kroontje draagt, wel een oog mist. |
| |
IV.A.2
Een geliefde is nooit lelijk.Ga naar eind1
De liefde is een zoete razernij. De apin, dronken van liefde, bewondert haar kroost
en denkt dat er niets mooiers bestaat dan haar jongen.
De minnaar kent het gebrek van zijn geliefde niet, ook al valt het wel heel erg op,
en merkt talenten die een ander niet ziet, wel op:
5[regelnummer]
De liefde is krachtige make-up en machtiger dan elk kruid;
zij zorgt ervoor dat de roddeltante ‘welbespraakt’ heet.
| |
| |
Als Cupido's pijl de geesten in vervoering brengt, bedekt al wie bemint
elke ondeugd door de deugd die er het meest nabij komt.
| |
IV.A.3
Nooit is de liefde lelijk, noch mooi de gevangenis.Ga naar eind2
Liefde, wat ben je zoet! Door je aangename razernij denkt de notenkrakende aap dat haar jong het mooiste is van het gehele bos: geen enkele ondeugd interesseert haar want met de mantel der liefde bedekt zij het gebrek.
| |
IV.A.4.a
Aristoteles, Ethica Nicomachea, I, VIII, 10 (1099a).
Voor iedereen is aangenaam datgene, waarvan hij houdt.
| |
IV.A.4.b
[Gebaseerd op:] Plutarchus, Moralia (‘De recta ratione audiendi’), 45, a.
De minnaar noemt de blondharigen ‘godenzonen’, terwijl hij de donkerharigen de naam ‘mannelijk’ geeft. Want de liefde kan zich, net als de klimop, aan elk houvast vastgrijpen en dat omranken.
| |
IV.A.4.c
Horatius, Saturae, I, III, 39-40.
De lelijke gebreken misleiden hem die daarvoor blind is, of behagen hem zelfs, zoals Balbinus door de knobbelneus van Hagna.Ga naar eind3
| |
IV.B.1
motto |
Zegswijze: Domme ouders hebben domme kinderen; ook wel: ‘Van uilen komen uilen’ (vgl. r. 1) en ‘Uil van uil, blijft uil’ (wnt xvii, iii, 49). Eén van Georg Stiernhielms (1598-1672) Öfwerskrifter, namelijk ‘Afkomman är sitt upphof lik’, schijnt ontleend te zijn aan dit gedicht. Zie: Den Hoed 1929, 15 onder verwijzing naar een studie van Gunnar Castrén. |
1 |
broet: brengt voort. Over de aap die altijd een aap blijft, bestaan verschillende uitdrukkingen, zoals ‘Simia est simia etsi aurea gestet insigna’ (Een aap blijft een aap ook al draagt hij gouden sieraden), in Erasmus' Adagia, i, iii, 66; en de Nederlandse versie: ‘Al draagt een aap een gouden ring, hij is en blijft een lelijk ding’ (Stoett, 31). Vgl. ook ‘Wat van apen komt wil luizen’ (wnt i, suppl., 225).
Reeds in de oudheid gold de aap als het lelijkste van alle beesten. Cicero b.v. haalt in De natura deorum, i, 35 het volgende gezegde van Ennius aan: ‘Simia, quam similis turpissima bestia, nobis!’ (De aap, het lelijkste van alle beesten, hoe lijkt hij op ons!). |
2 |
als: [anders] dan |
|
onbelompe: lompe. De domheid en lompheid van de ezel zijn exemplarisch. |
|
guylen: knollen, hier: ezels. Vgl. het spreekwoord: ‘Wie als een ezel geboren is, zal als een ezel sterven’ (wnt iii, ii en iii, 4329 en verder Stoett, 560). |
3 |
soet ghewas: mooie, zoete, vruchten |
|
ontrent: aan (gezien de context; vgl. wnt x, 653, ii); of: rondom |
|
een ... tronck: een niet veredelde boom. Vgl. de uitdrukking ‘Zulk een (zo de) tronk, zulk een (zo het) jonk’ voor kinderen die naar hun ouders aarden (wnt xvii, ii, 3223, c). |
4 |
Uitdrukking: ‘Zoals de ouden zongen, piepen de jongen’ voor: wat de ouden deden, volgen de jongen na, of: de kinderen volgen het voorbeeld van hun |
| |
| |
|
ouders (Stoett, 1736). Adriaen Poirters volgde Cats op deze plaats na. Zie: Rombauts 1930, 192. |
5 |
berecht: ingelicht |
6 |
datje vryt: met wie je vrijt, verkering hebt |
7 |
al ... mis: hoewel het niet altijd zo is (zie ook b.3, r. 3) |
8 |
wijf: vrouw, echtgenote. Cats geeft de laatste twee regels nogmaals in Spiegel 1632 (einde deel 1, aparte nummering), 43 (= adw 1712, i, 562). |
| |
IV.B.2
Zo moeder, zo dochter.Ga naar eind4
Uit een ezel komen ezels voort, uit een uil een uil;
ook de apenmoeder heeft jongen die op haar lijken;
Een hondje brengt geen haas voort, een valk geen duif:
de vrucht van een wilde boom zal bitter zijn.
5[regelnummer]
Je wilt weten wat voor een echtgenote je meisje zal zijn?
Kijk naar het karakter van de moeder en je zult daarover zekerheid hebben.
Ook al doet ze zich met trucjes heel anders voor aan haar minnaar,
uiteindelijk zal het kind toch vervallen tot de ondeugd van haar moeder.
| |
IV.B.3
Zulk graan, zulk brood; een verschrikkelijke moeder, een vinnige dochter.Ga naar eind5
Wanneer ik de moeder en haar gebreken aan je toon dan kun je door haar de dochter en haar karakter leren kennen. Dit gaat niet in alle gevallen op, maar doorgaans neemt het kind de gewoonten en het karakter van de vader over.Ga naar eind6
| |
IV.B.4.a
Vergilius, Eclogae, I, 22.
Precies zo zijn puppies het evenbeeld van honden en bokjes dat van hun moeder.
| |
IV.B.4.b
Juvenalis, Saturae, XIV, 4-5, 31.
Wanneer een oudere man tot eigen schade het dobbelspel bemint, speelt ook zijn zoontje en erfgenaam al snel met dezelfde stenen, en schudt die in zijn bekertje, etcetera.
Zo wil de natuur het toch.Ga naar eind7
| |
IV.B.4.c
Euripides, Andromache, 619-623.
Ga nooit een verbintenis aan met het gebroed van een slechte vrouw en breng het nooit in huis, want ze brengen de schande van hun moeder met zich mee.Ga naar eind8 Huwelijkskandidaten, hou dus in de gaten dat je met de dochter van een goede moeder trouwt.
| |
IV.B.5
Zo moeder, zo dochter.
Zowel de schrijvers over natuurlijke historie als de ervaring leren ons dat we niet alleen ons lichaam, uiterlijk en ziekten, maar ook zeer veel fouten als het ware van onze ouders overerven.
Het geslacht keert terug naar de stamvaders,
ontaard bloed brengt gehaat nageslacht voort.
| |
| |
Aldus de tragediedichter.Ga naar eind9 Aan de andere kant zegt de filosoof dat normaal gesproken zij die betere ouders hebben, beter zijn.Ga naar eind10 Het is voor niemand zo belangrijk het karakter van een ander te onderzoeken, als voor degene die aan een onverbrekelijk verbond voor het leven begint te denken. Daarom moet hij goed onderzoeken welk karakter de ouders hebben van de vrouw op wie hij zijn zinnen heeft gezet.Ga naar eind11 Heeft iemand hier alleen maar oog voor de schoonheid, de lichaamsmaten en dergelijke? Dat zijn onbelangrijke zaken! Die dingen dienen slechts het eigen plezier. Maar
een huwelijk moet niet alleen gesloten worden ten bate van onszelf, maar ook voor de familie, het nageslacht en de staat. Als je dus wilt dat het nageslacht getuigt dat je eens als een goede wereldburger geleefd hebt en geen smet voor je tijd bent geweest, zoals hij zegt,Ga naar eind12 dan moet je niet zomaar een verbintenis aangaan en het gebroed van een slechte vrouw in huis nemen, zoals Euripides zegt.Ga naar eind13 Maar luister naar de dichters die hierin met elkaar overeenstemmen.Ga naar eind14
| |
IV.B.6
2 |
der selver: hun (nl. van de ouders) |
|
uyterlijcke sieckten: waarneembare ziekten |
3 |
den Poët: Seneca, zie noot 9. |
6 |
Middelertijt: Intussen, met dat al |
7 |
recht: ten volle |
|
sick: (neven)vorm van het wederkerend voornaamwoord ‘zich’. Zie ook r. 11. Over deze vorm: Weijnen, 49, § 51; en Hermkens en Van de Ketterij 1980, 95, § 2.4. |
8 |
wel: goed |
9 |
proper: fraai, lief |
10 |
gau: levendig |
|
een besneden tronitjen: een mooi gevormd gezichtje. Vgl. Ovidius, Remedia amoris, 713: ‘Nec solam faciem, mores quoque confer et artes’ (Let niet alleen op het gezicht [van je geliefde] maar ook op haar karakter en kwaliteiten) en Montaigne, Essais, iii, v: ‘Ik ken geen huwelijken die sneller in moeilijkheden raken en stranden dan die welke vanwege lichamelijke schoonheid of uit liefdesverlangen tot stand komen’ (Ed. Villey 1978, ii, 850. Vert. De Graaff 1993, 1001). |
11 |
visevasen: kleinigheden |
|
wit: doel |
12 |
u eygen selfs: alleen u zelf |
13 |
daer: terwijl |
|
rechtschapen: deugdelijk, zoals het moet zijn |
15 |
het gemene beste: de staat, samenleving |
|
de welcke: die; verwijst naar de genoemde zaken die in een huwelijk aandacht verdienen |
16 |
haer bescheyden deel: het hun toekomende deel |
| |
IV.C.1
motto |
1 Petrus 4:8, ‘Maar vooral hebt vurige liefde tot elkander; want de liefde zal menigte van zonden bedekken.’ Vgl. ook Spreuken 10:12, De haat brengt twist teweeg, maar de liefde bedekt alle zonden. |
1 |
haer maet: haar mannetje |
2 |
in ... ghedronghen: er vreemd samengedrukt uitziet (vgl. wnt iii, i, 18, 8) |
| |
| |
4 |
de ... haet: Binnen de leer der lichaamsvochten werd verondersteld dat de gal invloed uitoefende op het karakter. De gal vormde de belangrijkste oorzaak van aanleg tot o.a. drift, wrok en haat: hartstochten die men als typisch beschouwde voor het cholerische temperament.Ga naar eind15 |
5 |
werckt: uitwerkt |
6 |
voet den pays: bevordert de vrede. Deze betekenis gezien de tegenstelling binnen de versregel, de strekking van het gedicht en de embleemprent. Vgl. wnt xxii, 81, 1, 111, 16 en Ripa 1644, 528a. |
|
het leppigh spreken: spreken met verachting |
8 |
manghet: ontbreekt |
|
ghedult: lijdzaamheid, verdraagzaamheid (vgl. wnt iv, 642). Vgl. ook Psalm 133 en 1 Corinthiërs 13:7. |
| |
IV.C.2
De liefde bedekt de zonden.Ga naar eind16
Vreugde overmant je borst zodat je stil wordt, apin,
wanneer je het lelijke lijf van je jong op je schoot koestert;
de kale buik weerhoudt je er niet van het te omarmen,
en je kijkt met je ogen niet naar de afschuwelijke apeneus.
5[regelnummer]
Ook al vinden velen de apin hierdoor onaangenaam, ik mag haar wel,
want ach! wie een zonde graag breed uitmeet is slecht.
Rancuneuze tong, wees stil; de vriend bedekt de zonde.
Als iemand een hart heeft, doordrenkt de hemelse Liefde het.
| |
IV.C.3
Spreuken 17:9, Wie de overtreding toedekt, zoekt vriendschap.
De aap laat nooit haar jong, hoe lelijk ook, in de steek, maar zonder er aanstoot aan te nemen omarmt en liefkoost zij het. Wanneer u de benaming christen niet ongegrond wilt dragen, moet u altijd de zonden van uw naaste bedekken.
| |
IV.C.4.a
1 Corinthiërs 13:4-5, De liefde vermoedt geen kwaad.Ga naar eind17
| |
IV.C.4.b
[Moet zijn:] Chrysostomus, De verbis Essaiae vidi Dominum sedentem in throno excelso (‘Homilia secunda’).Ga naar eind18
Als moeders van een zo grote liefde voor hun kroost vervuld worden, moeten wij nog veel meer van een gelijke liefde voor onze naaste vervuld zijn; want de banden van de geest zijn warmer en sterker dan die van de natuur.
| |
IV.C.4.c
Zie het motto boven c.3.
| |
IV.C.5
De liefde bedekt de zonden.
Volgens mij komt de uitspraak van Seneca: Als u een vriend wilt berispen, doe dat onder vier ogen, prijs hem in het openbaar, bijna uit de voorraadkamer van de christelijke naastenliefde.Ga naar eind19 Toch zien we dat zeer veel mensen tot het tegendeel geneigd zijn, wat ik uit de grond van mijn hart betreur. Ze prijzen onder vier ogen, ze wijzen een ander in het openbaar terecht; nauwelijks hoor je immers twee of drie mensen samen spreken, of je zou meteen zeggen dat ze hun diensten verhuurd hebbenGa naar eind20 om een oordeel over andermans fouten uit te spreken, zo
| |
| |
ijverig dalen ze - bij wijze van spreken - af tot dit exercitieterrein van de kwaadsprekerij.Ga naar eind21 Hieronymus heeft wat betreft de reden hiervan een zeer ter zake doende uitspraak gedaan: Het is de troost van de slechten, de goeden zwart te maken, doordat ze menen dat door de hoeveelheid zondaars de schuld van de zonden verminderd wordt.Ga naar eind22 U, die deze neiging tot kwaadspreken in u voelt, onderzoek uw geweten, wat u beweegt, en u zult ongetwijfeld de uitspraak van die vrome man zeer juist bevinden. Het is een oud kwaad; de slechterik wil dat het goede slecht is, zodat het aan hemzelf gelijk is. Oordeelt niet, opdat u niet geoordeeld worde, zegt de zachtmoedige Zaligmaker.Ga naar eind23 Er zijn drie manieren waarop een slecht oordeel tot stand komt: wanneer we een goede daad van iemand ten kwade uitleggen, wanneer we het kwade nog slechter uitleggen en wanneer we iets waarover twijfel mogelijk is ten kwade duiden. Stop daarmee en luister naar de Wijze in Spreuken 4:24.Ga naar eind24 Gezien de beperkte ruimte kan ik hier niet verder uitweiden.
| |
IV.C.6
1 |
heymelijck: op bedekte wijze en verborgen voor anderen (vgl. wnt vi, 475-476) |
2 |
een heyden: Nl. Seneca, zie noot 19. |
3 |
dan: maar |
4-5 |
in bysonder: afzonderlijk, individueel |
7 |
haer selven: zichzelf |
|
het ophalen van: het kwaadspreken over, de aandacht vestigen op (wnt xi, 782, i, b, 3; en 787, ii, a, 3) |
|
als verhuert: alsof ze zich ervoor hebben laten inhuren |
8 |
met ... mondt: met zo'n volle overtuiging |
|
van dit: hiervan |
9 |
Oudtvader: kerkvader, zie noot 22 |
|
wel bemerckt: goed beschouwd, opgemerkt |
10 |
een kladde ... werpen: te beschuldigen, belasteren |
11 |
met ... sitten: kwaad [van hen] te spreken (wnt ii, 715 en wnt xiv, 1818) |
13 |
quaet: slecht, verdorven |
|
om datse: opdat ze |
14 |
haers ghelijck: personen van hun eigen soort |
15 |
te maken, dat sy is: te maken wat ze zelf is, nl. vuil |
15-16 |
ghenegentheyt: neiging |
16 |
mitsdien: daarom |
|
wel: geheel en al |
17 |
de selve: verwijst naar quade wortel (en daarmee naar de genoemde afkeurenswaardige neiging) |
19 |
Salichmaker: Christus, zie noot 23 |
|
drysins: op drieërlei wijze |
20 |
tot slimmer treckt: nog erger maakt, duidt |
20-21 |
twijfelachtighe: kwesties waarover men kan twijfelen |
21 |
ten erchsten uytleydt: op de meest ongunstige manier interpreteert |
22 |
in alle ghelegentheyt: in alle omstandigheden, aangelegenheden (wnt iv, iiii) |
|
den raed Salomons: Zie noot 24. |
| |
Commentaar
De eerste interpretatie die Cats geeft, is dat de liefde blind maakt; in de tweede ligt de nadruk op de vererving: de dochter wordt eens een vrouw zoals nu de
| |
| |
moeder is. Het prozagedeelte voegt daar aan toe dat een jongeman niet alleen met iemand moet trouwen omdat degene op wie hij verliefd is er zo mooi uitziet, want dat is geen goede basis voor een huwelijk. Hij zal ook moeten letten op haar afkomst, op wat voor nakomelingen hij verwacht te zullen krijgen en op het maatschappelijke belang van het voorgenomen huwelijk.
Bij de derde uitleg spreekt Cats niet over de aardse, maar over de christelijke liefde, die de haat uitbant en vrede sticht. Vandaar dat hij binnen dit perspectief sympathiseert met het gedrag van de aap. Het thema van de christelijke zachtmoedigheid wordt toegelicht aan de hand van bijbelse uitspraken die de nadruk leggen op het verwerpelijke van de laster. Bij het beeld van de liefkozende moederaap verschuift zo de interpretatie van de blinde eigenliefde, naar de erfelijke invloed en ten slotte naar de caritas.
Of Cats hiermee afwijkt van andere uitleggingen in emblemen over apen die zijn verschenen vóór 1618, valt te bezien. De directe voorganger is misschien wel de sterk gelijkende aap met jong die Juan Francesco de Villava opnam in zijn Empresas espirituales y morales uit 1613 (afb. 4.1). Niet alleen de afbeelding, ook het onderschrift en de motti in het Latijn en Spaans komen dicht in de buurt van Cats' embleem. Onder ‘Sic sua cuique placent’ (Zo houden zij van wat van zichzelf is) en ‘Del amador de si proprio’ (Uit liefde voor het eigen) dicht De Villava:
Er is niemand die, als hij de gerimpelde aap ziet
haar zwarte kleintjes, niet lacht,
want hij begrijpt dat een pittiger, stralender
en mooier ding niet wordt voortgebracht,
en iemand die hierom lacht
in brandende eigenliefde niet inziet
dat, alhoewel ze niet mooi zijn
Thematisch verwant zijn emblemen van apen in het werk van Guillaume de la Perrière, Sebastián de Covarrubias Orozco en Albertinus waar de moederaap uit blinde liefde haar jong in de omarming dooddrukt.Ga naar eind26 Een variant hierop, waarbij het doodgedrukte jong het lievelingetje is en een ander de liefkozing moet missen, komt voor bij Nicolas Reusner en Joachim Camerarius.Ga naar eind27
Bij Eduard de Dene gaat het verhaal een iets andere richting op. In De warachtighe fabulen der dieren is een overmatige aandacht voor één van de ‘twee Schemijnckel ionghen’ uiteindelijk noodlottig: de moeder koestert het ene aapje, het andere verstoot ze. Met het in de watten gelegde, aanvankelijk onstuimige, aapje gaat het echter steeds slechter en het sterft. De Dene besluit zijn eerste onderschrift dan met de pedagogische regel: ‘Zy doen groot quaet, ouders die bederven haer kinderen.’ Op de prent houdt de moeder haar dode jong vast, het andere zit, triest ineengedoken, onder een boom (afb. 4.2).Ga naar eind28
Verhalen over de trots van de moederaap op de schoonheid van haar kroost gaan terug op laat-klassieke fabels en bewerkingen ervan die vooral vanaf de elfde eeuw grote populariteit genoten. Bepalend voor de iconografie van deze uitzonderlijke liefde zijn met name geschriften van Solinus, Alexander Neckam, Vincentius van Beauvais en Sebastian Brant.Ga naar eind29
| |
| |
Aesopus vertelt over de moederaap die haar kleintje zo prachtig vond dat ze het instuurde voor een baby-verkiezing die Jupiter had georganiseerd voor de spruiten van alle dieren. Er ontstond grote hilariteit toen de aap er zelfs op stond dat haar kind de prijs zou krijgen. In de vele versies van het verhaal werd, indien men het nodig vond, de moedertrots uitgelegd als een universeel menselijk trekje.Ga naar eind30
Een overeenkomstig embleem verscheen in hetzelfde jaar als Cats' Silenus en is te vinden in Florentius Schoonhovius' Emblemata partim moralia etiam civilia. Een moederaap, die nu twee jongen omarmt, lacht vanuit een boom andere dieren uit vanwege hun uiterlijk. Ook volgens haar blinkt de apensoort uit in schoonheid: ‘Suum cuique pulchrum’ (Iedereen vindt het zijne prachtig), aldus het motto. Maar wat ze niet in de gaten heeft is dat ze zelf een bespottelijk kaal achterste heeft, waar de dieren onder haar met opgeheven snuit tegen aankijken (afb. 4.3). Opvallend is de combinatie van de aap en de uil die hier in dezelfde boom zitten; ook Cats noemt in het bijschrift de beide dieren in één versregel.Ga naar eind31
In latere edities van Cats' bundel is aan de prent een jager toegevoegd die de ene keer met een stok, de andere keer met pijl en boog zijn best doet een aap te pakken te krijgen. Terwijl elders de gevangen aap meer dan eens wordt uitgelegd als imago vanitatis, omdat hij staat voor de wereldse mens die zich zo bezighoudt met aardse geneugten dat de dood (de jager) hem weet te overmeesteren, verandert de uitleg bij Cats, ondanks de toevoeging van de jager niet. Tegen de achtergrond van de iconografische traditie van de aap is het samengaan van de ijdele en de gevangen aap geenszins verwonderlijk.Ga naar eind32
Later gebruikt Albert Flamen in zijn Devises et emblesmes d'amour, moralisez met als motto's ‘Amari nocet’ en ‘Caresses nuisibles’ nogmaals de afbeelding van een liefkozende apin. De voorstelling, die een zekere verwantschap vertoont met die van Cats, wordt geduid als beeld voor de mens, blind voor zijn wereldse staat (afb. 4.4).Ga naar eind33
| |
Bewerking en navolging
Amoris divini et humani antipathia 1629, i, xi. |
Dillherr 1674, 61, nr. xi. |
[Van Offelen] 1695, nr. 41.3 (‘De liefde die men den kinderen toedraagt is blind’). |
Den Elger 1703, 153 (‘Al wat men bemint schynt schoon’). |
Harms en Freytag, 60; l 50, afb. 22. |
| |
Literatuur
Tot lering en vermaak 1976, 214-217. |
Curtius 1969, Exkurs xix, ‘Der Affe als Metapher’, 522-523. |
Judith Leyster. Schilderes in een mannenwereld. Tent. cat. Haarlem. Zwolle 1993, 314-321, cat. nr. 35, afb. 35c. |
|
-
eind1
- Vgl. het spreekwoord: ‘Simiarum pulcherrima deformis est’ (De mooiste van de apen is nog steeds lelijk). Zie Margalits, 140 evenals de voorbeelden in Suringar, genoemd in de annotatie bij het motto van A.1.
-
eind2
-
Amours (de liefde, liefdesuitingen) is hier een abstract meervoud. De regel wordt aangehaald in ‘Proverbes francois’, bijgebonden in Meurier 1617, 259; en in Le Roux 1859, II, 314. Vgl. ‘Oncques ne fut belle prison [...]. Car oncques ne fut lait amy, Ne, pareillement, laide amye’, Woodrow Hassell 1982, 35 en 209. Zie ook de voorbeelden in Suringar (waarnaar wordt verwezen bij het motto van A.1). Het eerste deel van het spreekwoord ook in Vaenius' Amorum emblemata 1608, 206.
Vgl. voor dit Franse gedicht ook Langlois 1584, 34v: ‘[...] Le singe, qui repute ses petits laiderons les plus beaux de tous autres animaux, & tels mignons se trouvent sans competiteurs.’
-
eind3
- Vgl. de vertaling van Van de Laar 1988, 21. Het lijkt erop dat Horatius niet op bepaalde personen doelde, al zijn er verschillende Balbinussen. prl ii, 2818, zette achter dit Horatius-citaat, na Hagna: ‘Irgend eine libertine’. F. Villeneuve tekende aan in zijn ed. Satires. Paris 1932, 52: ‘Personnages inconnus’. Cats gaf dit citaat, dat ook werd aangehaald door Langius (98 b), in eenzelfde verband nogmaals in Spiegel 1632, i, 35. Het is tevens opgenomen in Erasmus' Adagia, i, ii, 15. Zie: Collected works. Adages li1 to lv20. Ed. R.A.B. Mynors. Toronto etc. 1982, 159, r. 48-53.
-
eind4
- Zie voor deze uitdrukking: Suringar 1873, 334-336, nr. CLXXXII; en Margalits, 200. Zij wordt reeds aangehaald in het bijbelboek Ezechiël 16:44.
-
eind5
- Het eerste deel: Meurier 1617, 199; Proverbia I, 198 en 254; Le Roux 1859, II, 422. Het tweede motto: Meurier 1617, 57, 77 en 120; Le Roux 1859, I, 232 en 268; Woodrow Hassell 1982, 163-164. Cats vermeldt de uitdrukking nogmaals in Spiegel 1632, I, II én Spiegel 1632 (einde deel I, aparte nummering), 4 (= ADW 1712, I, 489, en 550). Wij hebben de zegswijze: afkomst verloochent zich niet. De vergelijking ‘zo... zo’ en ‘zulke... zulke’ komt bijzonder vaak voor in de spreekwoordenliteratuur: zie Koning 1990, 101.
-
eind6
- Men zou eerder ‘mère’ verwachten (vgl. b.1 en b.2).
-
eind7
- Vgl. de vertaling van d'Hane-Scheltema 1984, 177-178.
-
eind8
- Vgl. Euripides' Andromache. Ed. J.C. Kamerbeek. Derde druk. Leiden 1973, 51: ‘De in haar gelegde kiem der moederlijke schande komt ook bij de dochters tot ontplooiing.’
-
eind9
- Seneca, Hippolytus (Phaedra), 907-908. Cats heeft invisam, Seneca ‘primam’.
-
eind10
- Misschien een toespeling op Aristoteles, Politica, i, iii, 22 (1258a36): ‘Φύσεως γὰρ ἐστιν ἔργον τροϕνὴν τῳ̑ γεννηϑέντι παρέχειν· παντὶ γὰρ, ἐξ οὐ γίνεται. τροϕὴ τὀ λειπόμενόν ἐστιν’ (Het is het werk van de natuur in de voeding van hun kinderen te voorzien, aangezien elk schepsel dát als voeding heeft wat overblijft van het wezen waarvan het afstamt). Vgl. ook Seneca, De beneficus, iii, xxix, 3.
-
eind11
- Vgl. Terentius, Eunuchus, 143: ‘ad virginem animum adiecit’.
-
eind12
- Mogelijk een verwijzing naar Aristoteles, Ethica Nicomachea, i, x, 4-5 (1100a), een plaats waarop ook Montaigne doelde: ‘Aristoteles [...] vraagt zich naar aanleiding van Solons uitspraak dat niemand vóór zijn dood een gelukkig mens genoemd mag worden, af of zelfs iemand die ordentelijk geleefd heeft en gestorven is, wel gelukkig genoemd kan worden indien zijn reputatie na zijn dood te lijden heeft of zijn nageslacht er ellendig aan toe is.’ In: Essais (‘Nos affections s'emportent au dela de nous’), i, iii. Ed. Villey 1978, 17. Vert. De Graaff 1993, 31. Vgl. ook Homerus, Ilias, vi, 208: ‘[...] geen schande aan te doen aan mijn voorvaderlijk geslacht’. Vert. Schwartz 1981, 95.
-
eind14
- Een van de plaatsen waar Cats in het prozadeel een opmaat geeft voor de citaten. Hij verwacht kennelijk dat de lezer van het embleem de citaten (opnieuw) ná het proza bekijkt. Een dergelijke toespreking tot de lezer is ook te vinden bij Montaigne aan het eind van Essais, iii, iv: ‘Oyez...’ (Hoor toe hoe...), waarop een citaat volgt. Ed. Villey 1978, ii, 839.
-
eind15
- Vgl. A.S. Lyons en R.J. Petrucelli, Geschiedenis van de geneeskunde. Antwerpen etc. 1981; en N.G. Siraisi, Medieval and early renaissance medicine. An introduction to knowledge and practice. Chicago etc. 1990. Ripa geeft een citaat uit Sannazaro waarin eveneens sprake is van de (bittere) gal van de haat (1644, 350b). Zie voor zowel de tolerantere houding tegenover de aap vanaf de late middeleeuwen, die samenhangt met een verschuiving in het beeld van de zondige aap naar de gekke aap en de sympathiekere kijk op de psychologische en fysiologische kwaliteiten van het dier, als voor het verband tussen de aap en het sanguinische temperament: Janson 1952, 239-259. Vgl. ook embleem xlviii.
-
eind16
- Vgl. het motto boven C.1, afkomstig uit 1 Petrus 4:8, ‘charitas operit multitudinem peccatorum.’ Voor het woord ‘delicta’ op deze bijbelplaats verwees Polus (1686, V, kol. 1531) naar Estius. Picinelli 1687, 422 (V, XLV), nr. 636 haalde het motto aan o.v.n. Cats.
-
eind17
- De Vulgaat en Tremellius hebben ‘cogitat’ in plaats van praesumit. De betekenis blijft hetzelfde.
-
eind18
-
Opera omnia, I. Basel 1547, 808 b. In deze ed. niet foetus, proximum simili caritate en nexus calidiores, maar ‘foetus suos’, ‘vestram charitatem similiter’ en ‘nixus flagrantiores’. Cats heeft dit citaat ontleend aan Langius (203 B), die overigens wel de goede herkomst geeft. De foutieve overname laat zich als volgt verklaren: direct boven de aanhaling staat bij Langius, in cursiva, ‘Thriveri’ en Cats verruilt de eveneens gecursiveerde naam van de kerkvader per abuis voor deze naam.
-
eind19
- Het citaat komt voor in het pseudo-senecaanse De moribus (Ed. Basel 1515, 633), thans toegeschreven aan Publilius Syrus, en bekend onder de titel Sententiae. Zie ed. Nisard 1849, 805. Ook aangehaald door Langius (75 b). Voor vergelijkbare uitspraken bij Seneca: De beneficiis, ii, ix en De ira, ii, xxix, 4.
-
eind20
- De zegswijze operam locasse komt ook voor in Plautus, Trinummus, 843-844.
-
eind21
- Vgl. voor het ‘campus calumniis’: Apuleius, Apologia, lv, i.
-
eind22
- Hieronymus, Epistulae, liv, 13 (290). In: Opera omnia, i. Paris 1845, 557 (pl xxii).
-
eind23
- Mattheus 7:1; vgl. Lucas 6:37.
-
eind24
- Salomo in Spreuken 4:24, ‘Doe de verkeerheid des monds van u weg, en doe de verdraaidheid der lippen verre van u.’
-
eind25
- Ed. Baeza 1613, ii, 45, nr. 23. Met dank aan S. Herpoel te Utrecht en H.T.M. van Vliet te Wijk bij Duurstede voor hun hulp bij de vertaling. Vgl. ook embleem ii voor een andere overeenkomst met deze Spaanse embleembundel.
-
eind26
-
Le theatre des bons engins. Paris 1539, nr. 47; Emblemas morales. Madrid 1610, ii, nr. 87; en Albertinus, Hirnschleiffer (1618), ed. Larsen 1977, 267-271, nr. 33. Zie verder ook Claude Paradin, Devises héroïques. Lyon 1557, 226 (in de Nederlandse uitgave: Princeliicke deviisen. Ed. Leiden 1615, 350-351, nr. clvi); Giulio Cesare Capaccio, Delle imprese trattato. Napoli 1592, ii, 67v; Johannes David, Christeliicken waerseggher. Antwerpen 1603, 158, nr. xlix; en Johannes David, Duodecim specula deum. Antwerpen 1610, 40-41, nr. iv. Schwendemann 1966, 97-98 verwees voor het motief naar Horapollo.
Omdat een aap soms uit hartstochtelijke liefde haar jongen dooddrukt, verstaat men tot op heden in figuurlijke zin onder apeliefde, een onverstandige dwaze liefde, vooral de blinde liefde van de ouders die hun kind meer kwaad doet dan goed (Stoett, 89). Cats noemde het motief in zijn Spiegel (adw 1712, i, 550):
Een aep, uyt al te grooten min,
Die perst haer jonck de lenden in.
L. Dittrich gaf naar aanleiding van het feitelijke gedrag van een aap enkele overwegingen over hoe het verhaal in omloop kan zijn gebracht. Zie: ‘Emblematische Weisheit und naturwissenschaftliche Realität.’ In: Jahrbuch für internationale Germanistik 13, Heft 2 (1981), 36-60, i.h.b. 42-43.
-
eind27
- Resp. Emblemata. Frankfurt 1581, ii, nr. xii; en Symbolorum et emblematum ex animalibus quadrupedibus. Nürnberg 1595, nr. lxxvii. Vgl. Emblemata 1967, 428-430.
-
eind28
- Ed. Brugge 1567, 172. Ook Joost van den Vondel, die deze fabels bewerkte, spreekt in zijn Vorsteliicke warande der dieren 1617, nr. 5 over de ‘zotte’ opvoeding die sommige ouders aan de dag leggen. Zie voor de verschillende Aesopus-uitgaven waarin het verhaal verder voorkomt: Küster 1970, ii, 297.
-
eind29
- Janson 1952, i.h.b. 15, 24, 35, 41, 62 en 230.
-
eind30
- Solinus gaf bovendien een specifiek zoölogische verklaring. Janson (1952, 62, noot 54) traceerde het motief door de tijden heen. Van hetzelfde verhaal bestaan ook versies van andere ‘lelijke’ beesten, zoals de uil (vgl. in dit verband b.1, r. 1).
-
eind31
- Ed. Gouda 1618, 181, nr. lxi. Zie ook de vorige noot. Het motto komt voor in Erasmus, De rerum copia libri ii. In: Opera omnia. Ed. Clericus, 1703, i, 101 a; en als adagium (Adagia, i, ii, 15; vgl. Nolde 1964, 217). Het onderschrift van Schoonhovius zet als volgt in:
En ut Simia parvulos catellos
Praefert omnibus, omniumque formas
Deridet, neque se videt misella
Nudam podice, clunibusque calvam [...]
Kijk hoe de aap zijn kleine jongen
boven iedereen stelt, ieders schoonheid
uitlacht; en de ongelukkige ziet niet dat hij
een ontbloot achterste en kale billen heeft.
Het motief komt verder ook voor bij Barthélemy Aneau, Picta poesis. Lyon 1552. Vgl. Emblemata 1967, 432. De platen uit Schoonhovius werden opnieuw gebruikt door Van Zevecote in 1626 (Landwehr 1988, 297, nr. 908). Vgl. de uitdrukking ‘Ziende blind zijn’ voor willens en wetens blind zijn voor iets, of ook iets wat duidelijk zichtbaar is, niet zien, evenals het verwante ‘Wat baat kaars of bril, als de uil niet zien en wil’ (Stoett, 27, 2651).
-
eind32
- Vgl. Janson 1952, 212-213, afb. iii-b en 65, noot 95.
-
eind33
- Ed. Paris 1672, 126, nr. xxxii.
|