| |
| |
| |
III Niets als het niet gevraagd wordt.
Prent
Een man staat in een berglandschap voor een rots en roept: ‘wat coomter van niet te trouwen’. En een gelaat, dat van de nimf Echo, roept vanachter de rots terug: ‘rouwen rouwe rou’.Ga naar eind1
Linksonder: swelinck fecit.
Afmeting: 12,1 × 12,3 cm.
rouwen: droefheid, smart; of: pijn
| |
III.A.1
motto |
Niet: Niets |
1 |
een echte Wijf: een echtgenote |
2 |
gelijc ... schijnt: naar het zich laat aanzien |
|
u ... bouwen: uw gezin te kunnen stichten (vgl. wnt vi, 1240, iii, 2 en het woord ‘huisgezin’); verder wnt iii, i, 779, 5 |
| |
| |
3 |
anders niet: niets anders, daar blijft het bij. Vgl. a.3, r. 1. |
|
een reys: eens |
4 |
in ... ghepeys: door vage overpeinzingen, door zinloze gedachten |
5 |
Het ... versoeck: zie over dit ‘ideaal’ van de ondernemende vrijer ook Van Vaeck 1994, 701. |
|
quelen: spreken |
6 |
verght: vraagt, oproept |
7 |
tijdt [...] aen het werck: begin met je taak (wnt xvii, i, 82, 4, dp) |
|
rechte: goede, rechtschapen. In 1618 stond er nog in plaats van ‘rechte Maeght’ het lokalere ‘zeeusche maeght’. |
8 |
onghenoot: onuitgenodigd |
|
niet (tweede): niets |
| |
III.A.2
Zij zal niets geven zonder gevraagd te worden.Ga naar eind2
Je hebt graag een lieve vriendin, je hebt graag een vrouw, de kussen van een kuise echtgenote
en een huis gezegend met veel kinderen.
Maar je doet daar verder geen moeite voor. Hoe zit dat? Wacht je soms
tot een meisje je vanzelf in de schoot valt?
5[regelnummer]
Je bereikt niets: zij die gewend is alleen maar door de stem van de voorbijganger
te spreken, wordt pas door hard schreeuwen in beweging gezet.
De weergalmende Echo heeft geleerd niets vanzelf te geven,
en ook een aardig meisje geeft zich gewoonlijk niet uit eigen beweging.
| |
III.A.3
Nooit een vriendin zonder moeite, laat hij die haar wil, maar zijn best doen haar te krijgen.Ga naar eind3
Je zegt: ‘De liefde behaagt me’, en verder doe je niets. Robin, door niets te doen plukt men nooit een roos. Je zult geen enkele vrouw in de stad horen, noch Echo in het bos, wanneer jij niet eerst je stem zult laten horen.
| |
III.A.4.a
Terentius, Adelphoe, 693-694.
Geloof je dat de goden dit voor je zullen doen terwijl je slaapt, en dat zij, zonder dat je iets hoeft te doen, bij je thuis in de slaapkamer gebracht zal worden?
| |
III.A.4.b
Ovidius, Ars amatoria, I, 707-708.
Ach, een jongen vertrouwt teveel op zijn uiterlijke kracht als hij wacht tot zij hem eerst vraagt.
| |
III.A.4.c
Erasmus, Institutio christiani matrimonii.Ga naar eind4
Een fatsoenlijke vrouw hoort niet als eerste te vragen.
| |
III.B.1
motto |
Wie vragen stelt, haalt over kwaad te spreken. Zie voor dit spreekwoord Harrebomée, iii, 37 en wnt vii, ii, 3460. |
1 |
Twee omschrijvingen van de Echo. |
|
teghenspreeckt: antwoordt |
| |
| |
2 |
van selfs: uit zichzelf |
|
van haer: van zich, van haar kant |
4 |
het bosch: Echo wordt naast bergnimf eveneens bosnimf genoemd omdat ze zich ook ophoudt in boom-, bos- en plantrijke gebieden. |
|
gheruchte: geroep |
|
waeght: weergalmt (wnt xxiv, 595, 4) |
5 |
verght: vraagt |
|
klappeyen: praatzieke vrouwen, kwaadspreeksters (vgl. het Franse motto boven b.3). Of moet hier gedacht worden aan de personificatie van de Maledictio, vgl. dit lang-getongde ghedierte (b.6, r. 5). Petrus Hondius gebruikte het woord ‘clappeijen’ voor het napraten door een echo. Zie: Dapes inemptae, of de Moufeschans. Leiden 1621, 473. |
6 |
weyen: uitweiden |
7 |
slim: slecht, gemeen |
| |
III.B.2
Waar de vrager is, daar is ook de kletser.Ga naar eind5
Zwijgend zou Echo diep in donkere dalen wonen,
als ze niet door andermans geklets spraakzaam was.
Zij houdt zich stil, telkens wanneer de reiziger zijn mond houdt,
het voorbijgaande volk leert haar spreken.
5[regelnummer]
Een kletser zou zijn mond houden als er geen vrager was;
doordat deze daartoe aanzet, doet een kwaadaardige tong haar werk. Ga naar eind6
Wie veel vraagt en zijn oor leent, geeft aanleiding tot kwaadsprekerij.
Mocht je het nog niet weten: de heler is de oorzaak van schandelijke diefstal.
| |
III.B.3
Van de vrager komt de kwaadspreker.Ga naar eind7
Men hoort nooit in het bos de weergalm van Echo als men niet eerst zelf tot haar begint te spreken. Wanneer niemand onder ons, door iets te vragen, de gek uithangt, zal de mond van de kwaadspreker nooit een woord spreken.
| |
III.B.4.a
[Toespeling op:] Chrysostomus, In Matthaeum homiliae, XLII, ex capite 22, 32.Ga naar eind8
Slechtheid wordt weliswaar door praatjes niet onderwezen, maar wel opgewekt.
| |
III.B.4.b
Seneca, Hippolytus (Phaedra), 876.
Wil je dat een ander zwijgt, zwijg eerst zelf.
| |
III.B.5
Waar de vrager is, daar is ook de kletser.
De duur van het spreken hangt niet zozeer af van de spreker als wel van de luisteraar, volgens Stobaeus.Ga naar eind9 Hij slaat de spijker op zijn kop: zoals immers lang spreken door vragen op gang wordt gebracht, zo wordt het door luisteren aan de gang gehouden. Want nooit komt die praatzieke Godin uit haar schuilhoeken te voorschijn als ze niet opgeroepen is. Maar wanneer iemand door te vragen en door gewillig het oor te lenen aan die spraakwatervallen een aanknopingspunt om te kletsen gegeven heeft, barsten zij meteen breed uit in allerlei vormen van onaangenaam geklets. Als de uitspraak van de dichter: De toehoorder wekt de lustGa naar eind10 ergens betrekking op heeft, dan toch zeker op hen. Maar komt er een verstandiger
| |
| |
of moediger man, die met een ernstige berisping of met een strenge blik zich in het verhaal mengt, dan merk je dat het verhaal meteen afgebroken wordt, en dat de verteller stommer wordt dan een vis. Het is precies als wanneer een vijandig gezicht verschijnt en algehele verwarring veroorzaakt.Ga naar eind11 Als je dus laster wilt beteugelen, breng dan de afkeer die je voelt op je gezicht tot uitdrukking en je hebt je doel bereikt: nooit echter zullen lasteraars ontbreken, zolang er mensen bestaan door wie ze aangemoedigd worden, zegt Josephus.Ga naar eind12
| |
III.B.6
1 |
hanght [...] aen: is afhankelijk, wordt bepaald |
2 |
selfs: zelf |
1-2 |
Vertaling van het Stobaeus-citaat, zie noot 9. |
3-4 |
komter ... bane: treedt er achterklap aan het licht (vgl. wnt ii, i, 810); of: vertoont zich een praatzieke vrouw, of kwaadspreekster (wnt vii, ii, 3442) |
5 |
dit lang-getongde ghedierte: Gezegd van iemand die veel praat: ‘de tong is iemand te lang gehangen’ en van iemand die geen geheimen kan bewaren of kwaadsprekend is (wnt viii, i, 1038, i, a, s.v. ‘lang’). Hier opgevat als personificatie van de Maledictio. Bij Ripa (1644, 13) zit ‘Achterklap’ met open mond en draagt zij een jurk ‘over al beset met slange tongen’ om de ‘vaerdigheyd van de quaedspreker’ uit te drukken. |
|
ghedierte: (schadelijk) schepsel, ongedierte |
|
een open: gelegenheid |
6 |
stracx: weldra |
7-8 |
Komter ... ten nagang: Komt er (toevallig) iemand in de buurt |
8-9 |
mondtspeelster: onvervalste roddelaarster (vgl. wnt ix, 1067, dp) |
9-10 |
swygen ... pissebedde: haar mond houden. Zoals iemand die zijn bed bepist en daarover zwijgt. |
10 |
stom ... risch: haar mond houden |
11 |
breedtweyende: ongebreidelde |
|
tegenheydt: afkeer, weerzin |
12 |
slabberen: ratelen |
| |
III.C.1
motto |
Lucas 11:9. |
|
opghedaen: opengedaan |
1 |
die: Kan als bepaald lidwoord gebruikt zijn; mogelijk een zetfout voor ‘de’. |
2 |
helle: luide, heldere |
|
strecken: richten |
4 |
tegen-spraeck: antwoord |
5 |
zijn herten gront: het diepste van zijn ziel. Het hart werd ook voorgesteld als inwendig spraakorgaan waarvan God de taal verstaat (wnt vi, 27). Vgl. Psalm 34:2, ‘Ik zal de Heere loven te allen tijde; Zijn lof zal gedurig in mijn mond zijn’; en Psalm 103:1, ‘Loof de Heere, mijn ziel, en al wat binnen in mij is. Zijn heilige Naam.’ |
|
met yver: met vuur, liefde (wnt vi, 1423) |
6 |
drouve galm: bedrukte, met leed vervulde, uitroep |
|
inden hemel breken: in de hemel doordringen |
7 |
sucht: zijn verdriet kenbaar maakt, smeekt |
6-8 |
Vgl. Psalm 102:2 en Jeremia 3:56. |
| |
| |
| |
III.C.2
Psalm 33:18, De rechtvaardigen hebben geroepen en de Heer heeft hen gehoord.
Er is hard geschreeuw nodig om Echo te laten klinken;
als je zacht mompelt, zwijgt de nimf.
De nimf zwijgt voor de zwijgers, maar stijgt er een geschreeuw ten hemel,
dan zal ze je meteen, en zelfs dubbel, antwoord geven.
5[regelnummer]
Waarom mompel je wensen die in je opgekomen zijn zo zacht?
Het hof des hemels staat echt niet open voor zacht geuite smeekbeden:
Schreeuw het uit, God zal antwoord zenden;
heb je een gelovige geest? Pas met een krachtige stem heeft die gewicht.
| |
III.C.3
Jacobus 5:16, Het krachtig gebed van de rechtvaardige vermag veel.
Wie zachtjes de nimf Echo roept (wat verwacht hij in het bos?) krijgt van haar geen antwoord. Wanneer iemand geen enkele ijver heeft, dringt hij niet door tot in de hemel en wordt hij niet door God verhoord.
| |
III.C.4.a
Psalm 145:18, ‘De Heere is nabij allen, die Hem aanroepen in waarheid.’
| |
III.C.4.b
Bernardus, Sermones in quadragesima, 4, 4.
Maar het vertrouwvolle, nederige en vurige gebed zal ongetwijfeld in de hemel dringen, vanwaar het, dat staat vast, niet onverhoord kan terugkeren.Ga naar eind13
| |
III.C.5
Bid en u zal gegeven worden.Ga naar eind14
De stem (die de één zus, de ander zo omschrijft) moet volgens mij, omdat zij een bewonderenswaardig werk van Gods macht is, vooral aan de Allerhoogste gewijd worden. Hoewel het immers voldoende bekend is dat gelovigen niet zelden God aanspreken door slechts met hun geest naar Hem op te stijgen,Ga naar eind15 openbaart zich toch een vurig gemoed en doet, om het zo te zeggen, een aanval op de hemel met een grotere kracht als het hulp heeft van de stem, dan als het alleen met de zwijgende gedachte God zijn gebeden opdraagt. Want waarom zouden we niet onze woorden en gedachten (God heeft in zijn onmetelijke goedheid gegeven dat wij de andere levende wezens daarin overtreffen) als een God welgevallig offer opdragen? Vooral ook omdat onze eigen stem, als we ons gebed horen, de geest nog meer in beweging zet en die (als we toevallig zwak zijn of afdwalen) als het ware naar God terugleidt. Daarom zijn er volgens mij drie dingen nodig om goed te bidden, namelijk een voorbereide geest die niet iets anders doet, een onderworpen en tot nederigheid gebracht lichaam, en de vrucht van de lippen, dat wil zeggen, een stem die diep uit het hart gezonden wordt. Als we die drie dingen samenvoegen, zal de milde Vader ons zeker verhoren, zo niet naar onze wil, dan toch zeker tot ons behoud.
| |
III.C.6
2 |
aenden selven: aan Hem, nl. God |
2-3 |
toe-gheeygent: toegewijd |
| |
| |
3 |
god-salige: vromen |
4 |
opheven des ghemoets: omhoogheffen, op het hemelse richten van het hart (vgl. o.m. Jeremia 3:41) |
5 |
vyerich: brandend van liefde voor God, vroom, devoot (wnt xxiii, 1347, 10); vgl. Handelingen 18:25 |
6 |
als: als het ware |
8 |
opdronge: zou verheffen, doen opstijgen |
13 |
Gode opofferen: aan God toewijden |
13-14 |
sonderlinghe: in het bijzonder |
14 |
na dien: omdat |
18 |
wel bereyt: op de juiste wijze toegewijd, bereidwillig. Hierover ook Johannes Piscator, Aphorismi ofte grond-vesten der christelijcken religie. Amsterdam 1614, 203-217 ‘Van't Ghebedt’, een vertaling (uit het Latijn) van excerpten uit het werk van Calvijn. |
20 |
vrucht onser lippen: gebed (offerande van lof). Vgl. o.a. Jesaja 57:19 en Hebreeën 13:15 (en verder wnt vii, 932; viii, 2476 en xxi, 1115, i, 8, b). |
23 |
ghewisselijck: stellig |
24 |
immers: toch, beslist |
| |
Commentaar
Echo, een oreade in Boeotië, hield Hera bezig terwijl Zeus met de nimfen flirtte. Als vergelding beroofde Hera haar van het gebruik van haar tong. De mooie bergnimf kwijnde weg van versmade liefde voor de jonge Narcissus, vermagerde tot geraamte en veranderde uiteindelijk in een rots. Vaak wordt zij voorgesteld als de personificatie van de weerklank.Ga naar eind16
Narcissus ziet zich bestraft met een onstilbare eigenliefde en hij verandert ten slotte in de naar hem genoemde bloem. Het verhaal van Narcissus en Echo gold als exemplarisch voor de liefde die onbeantwoord moest blijven en is beschreven in Ovidius, Metamorphosen, iii, 339-510. Een zinspeling op dit verhaal blijft in Cats' embleem achterwege: het geeft in algemene bewoordingen de werking van de echo weer, zoals Erasmus die omschreef in zijn Parabolae, naar aanleiding van Plinius, Naturalis historia, xxxvi, xxiii (99): ‘Sicut Echo non sonat, nisi cum reddit acceptam vocem’ (De echo antwoordt niet tenzij ze een stem heeft ontvangen die ze kan teruggeven).Ga naar eind17
Cats laat de man het bekende vraag- en antwoordspel spelen, waarbij hij het wegvallen van de eerste letter uitbuit en het wegsterven van het echo-woord aangeeft.Ga naar eind18 De variatie zit hem in de aard van de vraag, de man gaat hier immers bij Echo om raad. Zij voorspelt weinig goeds en heeft toch, gezien haar liefdesgeschiedenis, de nodige ervaring. Het antwoord leidt tot de laatste stap in de analoge redenering van Cats die als volgt verloopt: zonder te roepen geen echo (zonder vragen geen vrouw), zonder echo geen advies (zonder vrouw geen huwelijk), zonder advies droefheid (zonder huwelijk smart). De personificatie van de jonge nimf die geen kans zag haar liefde te beantwoorden valt hier samen met de jonge maagd die, pas na gevraagd te zijn, ook van haar liefde kan en mag getuigen. Het verzoek zal van de man moeten komen.
De gesproken tekst en de rijmwoorden bij Cats laten zich vergelijken met twee regels uit een Echo-gedicht in Justus de Harduwijn, De weerliicke liefden tot Roose-mond (1613):
| |
| |
Het lijden ben ick moe. Maer seght doch ter goe trauwe,
Wat eens versoeten sal t'ghemoed mijnder jonckvrouwe? rauwe. Ga naar eind19
Verder komt de strekking van de amoureuze uitleg overeen met het gedichtje ‘Echo’ in Symphosii veteris poetae elegantissimi erudita iuxta ac arguta & festiva aenigmata:
Virgo modesta sacri legem bene servo pudoris.
Ore procax non sum, nec sum temeraria lingua.
Ultro non loqui, sed do responsa loquenti.
Ik ben een bescheiden meisje en houd de wet van de heilige kuisheid goed in ere, ik spreek niet brutaal of als een kip zonder kop. Ik begin niet zelf te spreken, maar geef antwoord als iemand iets zegt.Ga naar eind20
Johannes Bolte heeft de rol van Echo in het volksgeloof en in de Westeuropese en klassieke literatuur uitvoerig belicht. Hij vermeldt een bijzondere vorm van de Echo als huwelijksorakel voor jongemannen tijdens de kerstnacht: ‘Als Heiratsorakel nutzten es die Rogasener Burschen am Weihnachtsabend, indem die laut nach einer Braut riefen; aus der Gegend des Echos war die Braut zu erwarten.’Ga naar eind21 Verder geeft hij enkele voorbeelden uit de letterkunde van de renaissance waarin liefdesperikelen mensen naar een eenzame plek voeren om lucht te kunnen geven aan hun hart en om raad te vragen aan Echo.Ga naar eind22 De eenzaamheid van de alleenstaande wordt versterkt door het ruïnelandschap dat als vergankelijkheidsmotief aangewend kon worden. De ruïne is bij uitstek de plaats waar de mens de tijdsdimensie sterk beseft, wat de weemoed ruime kans geeft.Ga naar eind23
Ligt in de eerste uitleg (tot twee keer toe bekrachtigd door de bijgevoegde citaten) de nadruk op het initiatief dat bij het zoeken naar de juiste partner moet uitgaan van de man, in de tweede afdeling gaat het ook om de consequenties van het stellen van vragen, maar draait alles om de achterklap. Wanneer de steller mensen aanspreekt en uithoort die malicieuze bedoelingen hebben, is het verwerpelijk. Zo de vraag, zo het antwoord.Ga naar eind24 Al eerder had Johannes David zich hierover uitgelaten in de Christeliicken waerseggher (1603). Met als motto ‘Oft daer mé niet en gaet; wat doen ick voorts daer naer? // Tpropost van monde slaet: oft anders, gaet van daer’ formuleerde hij enkele remedies tegen de achterklap. Een bijbehorende prent brengt dit in beeld.
Onder verwijzing naar Spreuken 25:23, ‘De noordenwind drijft de regen uit, en een vergramd gezicht de verborgen tong’, en een uitspraak van Hieronymus die zegt dat de lasteraar vanzelf de lust ontnomen wordt wanneer men hem negeert, staat als corresponderende tekst bij de gravure (de letter E) te lezen: ‘Ist dat gy met blijden aensichte den achter-clapper aenhoort, soo geeft ghy hem voetsel, om noch meer te segghen. Maer, ist dat ghy hem een droevigh ghelaet toont, soo leert hy swijghen, t'ghene dat hy siet, dat-men't niet gheerne en hoort.’ David besluit daarop met een treffende vergelijking: ‘Want, ghelijck eenen pijl, op eenen harden steen gheschoten, tot hem weder-keert, die hem schoot: alsoo vaeret metten achter-clapper, als hy wederstandt vindt in de ooren oft aensicht vanden ghenen die hy't segghen wilde.’ Op de prent maakt een man
| |
| |
zich afwijzend uit de voeten voor een lasteraar die zich aan hem opdringt (afb. 3.1).Ga naar eind25
Hoe belangrijk een overtuigd uitgesproken gebed van de devote mens is, licht Cats toe in zijn religieuze toepassing. Pas bij een intens gebed, waarvoor drie voorwaarden worden gegeven, namelijk een goed voorbereid gemoed, een nederig lichaam en een stem die krachtig ons innerlijk verwoordt, worden wij verhoord. Voor de laatste overweging, die de meeste aandacht krijgt, beroept de schrijver zich op de aangehaalde psalm en de woorden van Bernardus. Vergelijk in dit verband ook Ripa die onder ‘Oratione. Gebed’ schreef: ‘Door de vlamme die uyt den monde gaet, wort verstaen, de brandende genegentheyt des Gebets, 't welck het gemoed in de Liefde Gods ontsteeckt.’Ga naar eind26
Een bewerking met hetzelfde motto dat Cats gaf onder c.2 is te vinden in Amoris divini et humani antipathia uit 1629, met een aardige beeldvariant. De grotbewoonster Echo reageert nu op de roep ‘Clamabo’ met ‘Amabo’ (afb. 3.2).Ga naar eind27 In 1631 wordt Cats' embleem nogmaals geannexeerd door Antoon van Bourgoingne in diens Ghebreken der tonghe, met als motto ‘'Tis een stemm', en anders niet’ (afb. 3.3). Het onderschrift gaat hier over de achterklap en beschrijft Echo als een ‘oudt wijf [...] Claps-ghesindt op allen stondt.’ In dit werk dat geheel gewijd is aan het spreken, neemt de echo ook in andere emblemen een belangrijke plaats in, en deze bewerkingen zijn waarschijnlijk te beschouwen als variaties op de door Cats ingezette voorstelling. Onder het motto ‘Hy spreeckt gantsch uyt eenen mondt’, wordt een naprater een ‘slavigh vleyer’ genoemd (afb. 3.4).Ga naar eind28
Ten slotte is het niet uitgesloten dat ook Henricus Engelgrave zich in zijn stichtelijke Lux evangelica op Cats of op één van diens navolgers heeft laten inspireren. De roep ‘Clamat - amat’ onder het motto ‘Vox clamantis’ doet vermoeden dat het de zojuist genoemde Amoris divini is geweest (afb. 3.5), al kan Engelgrave ook de prent over weerkaatsingen en echo's die is opgenomen in het korte tijd daarvoor verschenen Musurgia universalis van Athanasius Kircher hebben gekend, en dan met name het middengedeelte van de voorstelling (fig. 11) waar een man tegen een muur met dwarsmuurtjes roept: ‘clamore’ en de echo verdergaat als ‘amore’, ‘more’, ‘ore’ en, voordat hij verdwijnt, ‘re’ (afb. 3.6).Ga naar eind29
| |
Bewerking en navolging
Amoris divini et humani antipathia 1629, ii, xvi. |
Van Bourgoingne 1631, 24-27, nr. v (‘'Tis een stemm', en anders niet’). |
Heywood 1635, 324-326. |
Homburg 1638, xl; ed. Homburg 1642, lxxiii. |
Den Elger 1703, 133 (‘De liefde is door gezugt te winnen’). |
| |
Literatuur
Emblemata 1967, 69. |
Margolin 1970, 120-121. |
|
-
eind1
- In c.2 en c.3 is sprake van de nimf Echo. Als Echo aanwezig is op voorstellingen verschijnt ze meestal als een kleine gestalte in de achtergrond, toeziend vanuit een grot of verscholen achter een rots of gebladerte. Zie D. Panofsky, ‘Narcissus and Echo; notes on Poussin's Birth of Bacchus in the Fogg Museum of Art.’ In: The art bulletin 31 (1949), 112-120, i.h.b. 113 en noot 5. Door de toevoeging van de tekst aan de prent, vindt die in feite alleen nog aansluiting bij de amoreuze uitleg. Zie in dit verband ook embleemprent vi.
-
eind2
- Vgl. het motto ‘Nil nisi remota’ (Niets, tenzij van veraf), genoemd in Young 1988, 92, nr. 271.
-
eind3
- Variatie op Meurier 1617, 130: ‘Nulle vertu sans fatigue, qui la veut qu'il la brigue.’
-
eind4
-
Opera omnia. Ed. Clericus 1704, V, 676 A. Margolin 1970, 120 geeft het citaat ook, maar brengt het niet thuis. Cats, die de regel nogmaals aanhaalt in V.C.5, kan hem hebben ontleend aan Paulus Cypraeus, De connubiorum iure (1605, 130), een vaker geraadpleegde tussenbron.
Dezelfde door Erasmus geformuleerde gedachte komt, eveneens in verband met Echo, voor in Johan Baptist Houwaert, Pegasides pleyn. Ofte den lust-hof der maechden waarvan vóór 1618 enkele edities verschenen (ed. princ. 1582 of 1583). Daar staat dat een maagd in liefdeszaken geen initiatief mag nemen. Vgl. E. de Bock, Johan Baptist Houwaert. Antwerpen 1950, 43. Dat het motief al ouder is, blijkt uit Ovidius, Ars amatoria, I, 277-278:
Conveniat maribus, nequam nos ante rogemus,
emina iam partes victa rogantis agat.
(Als het niet overeengekomen was dat wij mannen het eerst een aanzoek zouden doen, dan zou de verliefde vrouw de vragende partij zijn). Vgl. ook A.4.b, evenals de zinsnede die bij Ovidius (I, 709) op het aangehaalde citaat volgt: ‘Vir prior accedat’ (De man neemt het initiatief).
-
eind5
- Vgl. Horatius, Epistulae, I, XVIII, 69-70: ‘Percontatorem fugito: nam garullus idem est, nec retinent patulae commissa fideliter aures.’ Vert. Van de Laar 1988, 110: ‘Mijd wie u uitvraagt, want die is ook een roddelaar en wijd-open oren bewaren niet trouw wat hun werd meegedeeld.’
-
eind6
- Vgl. Ovidius, Fasti, 1, 74: ‘[...] differ opus, livida lingua, tuum!’
-
eind7
- Vgl. Meurier 1617, 108; Proverbia, I, 216; en Dournon 1986, 167: ‘L'écoutant fait le médisant’, met een verwijzing naar Bernardus (zonder bron) en de toelichting ‘Si l'on n'écoutait pas les médisants, ceux-ci changeraient d'attitude et la vie serait plus facile. N'oublions pas que la médisance est souvent proche de la diffamation.’
-
eind8
- Vgl. Opera omnia, VI. Paris 1862, 866 (PG LVI): ‘Sicut enim ignis quanto amplius ligna susceperit, in maiorem flammam erigitur: sic animus malus quanto magis veritatem audierit, eo amplius in malitiam excitatur’ (Zoals immers vuur des te hoger opvlamt, hoe meer hout het ontvangen heeft, zo wordt een slechte geest des te meer tot slechtheid aangezet hoe meer hij de ‘waarheid’ gehoord heeft). Ook aangehaald door Langius (776 B).
-
eind9
-
De garrulitate sermo, xxxiiii. In: Iohannis Stobei Sententiae ex thesauris Graecorum delectae. S.l. 1543, 219. Plato zei dit over Antisthenes, want Stobaeus merkte op: ‘Plato cum Antisthenes aliquando in diatriba longam oratione habuisset: ignoras dixit, quod dicendi modus non penes loquentem, sed audientem est’ (Je weet dat niet de spreker maar de toehoorder de maat van de rede is). Zie ook Ioannis Stobaei anthologii libri duo posteriores. Ed. O. Hense. Berlin 1894, i, 695, nr. iii, xxxvi, 22.
-
eind10
- Ovidius, Epistulae ex Ponto, iv, ii, 35.
-
eind11
- Verwijzing naar Vergilius, Aeneis, iii, 407.
-
eind12
- Waarschijnlijk een parafrase van Bellum Iudaicum (Joodse oorlog), i, 77: ‘[...] βέβαιον ὰποδείξας ὅτι πα̑σαν εὔνοιαν καὶ ϕύσιν κόπτει διαβολὴ καὶ οὐδὲν οὕτως τω̑ν ἀγαϑω̑ν παϑω̑ν ἰσχυρόν, ὃ τῳ̑ ϕϑόνῳ μέχρι παντὸς ἀντέχει.’ In de vertaling van Meijer en Wes 1992, 75: ‘[...] een overtuigend bewijs dat de banden van natuurlijke genegenheid niet bestand zijn tegen laster, en dat van onze betere gevoelens er geen overeind
blijft, wanneer jaloezie de overhand krijgt.’ Het citaat komt niet overeen met het Latijn in de ed. Opera. Frankfurt 1617, 579 (hier boek i, hoofdstuk 3), vgl. ‘Omnem benevolentiam, iusque naturae calumniis cedere, nullam que optimarum affectionum tantum valere, ut invidiae perpetuo possit obsistere’. Met dank aan L.H. Feldman te New York.
-
eind13
- In: Opera, iv. Ed. Leclercq en Rochais 1966, 371, r. 14-16. Het citaat is ook te vinden in de Index sententiarum, opgenomen in de ed. van de Opera. Venezia 1575, s.v. ‘Oratio’ [= f7r], evenals bij Langius (923 b). Deze laatste citeert ook de motto's van c.1 en c.2 evenals de psalmregel onder c.4.a (922 a, 922 b en weer 922 a). Vgl. verder Bernardus, Toespraken over de mysteriën van Onze Heer. Van adrent tot quadragesima. In: Werken, iii. Asten 1955, 402.
-
eind14
- Mattheus 7:7 en Lucas 11:9 hebben ‘Petite, et dabitur vobis.’
-
eind15
- Vgl. in dit verband het werk De ascensione mentis in Deum van Roberto Bellarmino (o.m. uitgegeven in 1615 te Antwerpen).
-
eind16
- Verwijzingen naar dit verhaal in de (antieke) literatuur zijn te vinden in: Roscher 1884-1937, i, 1213-1214; prl v, 1926-1930; en Hunger 1988, 145 en 333-335. Ook Pan heeft eens grote liefde opgevat voor Echo.
-
eind17
- Ed. Margolin 1975, 238, r. 290; ed. Mynors 1978, 224, r. 34-35. Ook zo overgenomen door Langius (282 b). Plinius beschrijft hier de portico van de zeven stemmen in Olympia.
-
eind18
- Ovidius, Metamorphosen, iii, 368-369 beschrijft Echo aldus:
[...] tamen haec in fine loquendi
ingeminat voces auditaque verba reportat.
In de vertaling van d'Hane-Scheltema 1993, 80:
[...] nog steeds verdubbelt Echo
de laatst gesproken klanken en weerkaatst wat zij gehoord heeft.
-
eind19
- Ed. Dambre 1978, 120, r. 9-10.
-
eind20
- Ed. Paris 1533, biirecto.
-
eind21
- J. Bolte, ‘Das Echo in Volksglaube und Dichtung.’ In: Sitzungsberichte der Preussischen Akademie der Wissenschaften. Philosophisch-historische Klasse. Berlin 1935, 262-288 en ‘Nachträge’, 852-862 (met bibliografisch overzicht). Het citaat op 264. Janus Dousa ging in zijn Halcedonia, waarin hij verschillende onderwerpen verbond met het echo-motief, onder meer in op huwelijksplannen (275). Eerder verscheen van E. Colby: ‘The Echo-device in literature.’ In: Bulletin of the New York Public library 23 (1919), 683-713 en 783-804. Hij gaf geestige echo-gedichten uit latere tijd, waarbij de echo als huwelijksconsulente fungeerde, o.a. van Addison en J.G. Saxe (704-705 en 800-801); vgl. tevens Bolte 1935, 857.
-
eind22
- Met name op 272-274. Vgl. voor de Nederlanden Justus de Harduwijn, De weerliicke liefden tot Roose-mond (1613):
Ick dacht, ick sal aleen hier sonder veel gheruchten,
Aen dese rootsen doof storten mijns herten grond;
Maer soo saen ick tot claght ontsluyte mijnen mond,
Echo weer schallet al, tot ghecken en tot duchten.
Ed. Dambre 1978, 122, nr. xxxiiii, r. 5-8. Vergelijkbare echo-gedichten zijn te vinden bij Janus Secundus, ‘Echo. Viator.’ In: Opera. Utrecht [15]41, s5r-[s6r], en bij Joachim du Bellay in zijn ‘Dialogue d'un amoureux et d'Écho’ (uit 1549), met de regel: ‘Di-moy, qu'elle est celle pour qui j'endure? Dure.’ Zie: Oeuvres complètes. Ed. L. Séché. Paris 1907, ii, 86-87. Vele voorbeelden ook in: J. Hollander, The figure of Echo. A mode of allusion in Milton and after. Berkeley etc. 1981 en J. Loewenstein, Responsive readings. Versions of Echo in pastoral, epic and the Jonsonian masque. New Haven etc. 1984 (Yale studies in English, 192). Voor de rol van de echo in het Nederlandse drama: G. van Eemeren, ‘Echo-scènes in Nederlandse toneelstukken uit de eerste helft der zeventiende eeuw.’ In: Eer is het lof des deuchts. Opstellen over renaissance en classicisme aangeboden aan dr. Fokke Veenstra. Red. H. Duits e.a. Amsterdam 1986, 63-76; op 71-73 over de functie van echo als voorspelster van een toekomstig huwelijk, met name in de toneelstukken van Rodenburgh.
-
eind23
- Zie voor deze betekenis G. Simmel, ‘Die Ruine.’ In: Philosophische Kultur. Berlin 1986, 118-124 en W. van Reijen, ‘Das zerrissene Selbst. Die Rückkehr des Barocks in der Postmoderne.’ In: De ontdekkingen van het subject. Acta colloquium Utrecht, december 1989, 56-76, i.h.b. 64-68 (Utrechtse renaissance studies 7).
Vgl. verder Cirlot 1962, 264.
-
eind24
- Hier lijkt Erasmus of één van zijn vele voorgangers door te klinken; vgl. Suringar 1873, 348-352, nr. cxc.
-
eind25
- Ed. Antwerpen 1603, 178-181, cap. liiii. Het citaat op 180. De tekst gaat volgens een marginale opmerking terug op Augustinus.
-
eind27
- Antwerpen 1629, ii, 118, nr. xvi. Vgl. Porteman 1975-1.
-
eind28
- Resp. Antwerpen 1631, 24-27, nr. v. en 92-95, nr. xix. Vgl. verder 258-261, nr. xv en 322-325, nr. xxxi.
-
eind29
- Engelgrave: ed. Antwerpen 1657, ii, 16, nr. iii; Kircher: ed. Roma 1650, 11, tegenover kk4v (Iconismus xv, fol. 264). Een uitgebreide bespreking van deze afbeelding in Loewenstein 1984 (op. cit., noot 22), 57-59.
|