Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar
(1996)–Jacob Cats– Auteursrechtelijk beschermd8 De drempeldichters.8.1 Daniel HeinsiusVertaling
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Heinsius benadrukt de overeenkomst tussen Alciato en Cats, beiden succesvol en befaamd als jurist en als emblematicus. Cats, die al met zijn Italiaanse voorganger kon wedijveren als rechtsgeleerde, heeft hem ook met zijn drievoudige emblemen als trismegistos (driewerf de grootste) ruimschoots weten te overtreffen. Als Italië Alciato voor zijn prestaties op beide gebieden eerde, hoeveel eer moet Cats dan wel niet te beurt vallen. Dat (embleem)schrijvers in de ogen van drempeldichters kransen van laurier, klimop of palmtak toekomen, vormt een vast onderdeel van de laudatio.Ga naar eind65 Mogelijk hebben Cats en Heinsius elkaar ontmoet gedurende hun studententijd in Leiden. Ook zouden ze elkaar getroffen kunnen hebben tijdens de zomer van 1608, toen Heinsius op Walcheren verbleef, maar verder reikt de biografische overlap niet. Dit sluit vanzelfsprekend niet uit dat contacten van latere datum goed denkbaar zijn. Of Cats in 1618 tijdens de Synode in Dordrecht is geweest, is mij niet bekend; Heinsius was er secretaris van de politieken. Het is veelzeggend dat Heinsius, die een cruciale rol vervulde in de ontwikkeling van het Nederlandse liefdesembleem, als eerste lofdichter optreedt. Bovendien noemde Cats hem in het gedicht ‘Aen de Zeeusche Ionk-vrouwen’ (r. 81-84) als eerste in de rij van grote Nederlandse dichters. Dit geeft aan hoe belangrijk voor hem de waardering moet zijn geweest van een gerespecteerd emblematicus aan wie hij zich verwant voelde. Intussen bekleedde Heinsius natuurlijk ook al negen jaar een aanzienlijke maatschappelijke positie als hoogleraar, wat de status van de bundel ten goede kwam. In de Sinne- en minnebeelden werden in totaal zeven Latijnse citaten uit het werk Heinsius opgenomen, terwijl embleemprent xii twee gravures uit Heinius' embleembundel Quaeris quid sit amor? combineerde. Verschillende literatuurhistorici hebben de verwantschap tussen de beide dichters opgemerkt. Meertens veronderstelde dat Heinsius zowel formeel als inhoudelijk het voorbeeld voor Cats is geweest; ook Strengholt vermoedde dat hij wel eens veel invloed kan hebben gehad op wat later de catsiaanse stijl is genoemd. Cats' bijschriften in Silenus, in voor het merendeel regelmatige alexandrijnen, vertonen zo nu en dan onmiskenbare overeenkomst met de achtregelige bijschriften die Heinsius had geschreven voor zijn Emblemata amatoria en Het ambacht van Cupido.Ga naar eind66 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8.2 Adriaen HofferVertaling
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of in de Aegeïsche zee geboren, in geen geval
10[regelnummer]
laat Cats de prijs over aan de oude tijd.
Leert, vaderlanders, hoeveel charme ook onze
taal draagt, welke honing, welke nectar zij kan uitgieten,
en hoe gemakkelijk zij haar melodie in een metrum buigt.
Lieflijk zingt Naso,Ga naar eind71 ook uit de lieflijke mond van Catullus stroomt
15[regelnummer]
de opwindende Muze,Ga naar eind72 Flaccus mengt verstandige woorden
met allerlei grappen en wijst slim de fout van een vriend terecht.Ga naar eind73
Terwijl de bekende Theocritus in zijn Bucolica schapen en herders
hoedt op de akkers, brengt hij alleraardigste
gedichten voort en schildert de aard van een ‘toeschietelijke’ vriendin.Ga naar eind74
20[regelnummer]
Door iedereen wordt overal de wrede, vermetele,
razende en valse aard van de trouweloze liefde bezongen,
die wet, maat en redelijkheid mist, en stilletjes
en bedrieglijk haar gif met de schone schijn van de Liefde inwrijft.Ga naar eind75
U, Pierides,Ga naar eind76 neem ik tot getuige dat heel Griekenland,
25[regelnummer]
en Latium en de hele Helicon zich in één borst hebben gevestigd,
en Cats reeds in onze taal de grappen van het volk van Paphos begint
te vertellen, terwijl hij in emblemen de door het duister bedekte
betekenissen kort en bondig bij elkaar brengt.
Vader Schelde die langs onze kusten stroomt,
30[regelnummer]
zowel van zijn als van mijn leven de eerste wieg,
feliciteer uw PhoenixGa naar eind77 en applaudiseer,
trots op een zo groot man, bezing de beroemde telg van uw land,
die wat mooi, wat schandelijk, wat nuttig is en wat al niet,
kuiserGa naar eind78 en beter vertelt dan de geleerde Naso.
35[regelnummer]
Wij bewonderen het werk van Mattiacus,Ga naar eind79 wij bewonderen zijn scherpzinnigheid,
en dat onze Nederlanders zowel de rijkdom van onze taal als de Pelasgische en Latijnse VenussenGa naar eind80
en alles wat er in beide talen aan aardigs bestaat,
in hun eigen Nederlandse taal kunnen doen weerklinken.
Die allerteerste zieltjes van Dione's schareGa naar eind81
40[regelnummer]
staan verstomd over de geleerde gedichten en kunnen er niet genoeg van krijgen te lezen
over de hinderlaag die Amor, gewapend met een pijlkoker, ten behoeve van de liefde legt:
hier heeft zelfs het gezonde verstand nog iets wat zij kan leren,
en ontvangt morele lessen.Ga naar eind82 Zo wordt de zachte taak van Venus
door de censuur van de starre CatoGa naar eind83 overgenomen
45[regelnummer]
en spoedig onthult de levendige geest van Cats, nadat hij zich tot andere vormen
gewend heeft, de godsdienstige betekenissen; en onder dezelfde prent
bieden de kuise Venus, het geloof in God én het verstand zich aan.
Het werk wordt namelijk over drie leeftijden verdeeld
(dit zijn de perioden van ons leven): het eerste deel bekijkt kritisch
50[regelnummer]
de pleziertjes en de weekhartige liefdes van de jeugd.
Het tweede is wijs en vervult een man met morele vermaningen,
het is alweer de grapjes over de maagdelijkheid ontwend; het derde deel
tooit een grijsaard, een hoogbejaarde oude man met verlangen naar de hemel.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit bezingt hij, dit laat hij met zijn geleerde mond horen, en voor de dichter
55[regelnummer]
is één taal niet voldoende, drie talen geven zijn spitsvondigheden weer:
hij spreekt zowel Nederlands als Frans en daartussenin verheft zich trots
de sier van de Romeinse welsprekendheid. Terecht zijn aan de dichter
beloningen gegeven en zijn zijn slapen omkranst met geheel verdiend loof.Ga naar eind84
Ook ik, een zwakke schaduw van uw deugden, Cats, word gedwongen
60[regelnummer]
eveneens uw lof te zingen en u dank te zeggen,
en voor u, geloften in te lossen met een welgemeend gedicht.
Zolang de liefde in de wereld twee geliefden zal samenbinden,
zolang de liefde voor goede zeden de loftrompet zal steken van een eerbaar leven,
zolang de liefde voor vroomheid eerbiedwaardig zal zijn voor de wereld,
65[regelnummer]
en de lotgevallen van mensen in allerlei beelden zullen worden weergegeven,
in al die eeuwen zult u leven én zullen uw geschriften leven,Ga naar eind85
Adrianus Hofferus.
In dit lange gedicht met vele verwijzingen naar de mythologie en de oudheid stelt Hoffer dat Cats in bekwaamheid allerminst onderdoet voor zijn klassieke voorgangers. Verder is hij vol lof over het feit dat Cats - zo knap metrisch - in het Nederlands schrijft en is hij enthousiast over de spitsvondige betekenissen die, verdeeld over de levensfasen, uit de prenten getrokken worden. Volgens Hoffer verdient de emblematicus een eervolle plaats onder de goddelijke dichters. In een aantal opzichten lijkt de lofprijzing op het ‘voorrede-gedicht’ dat Petrus Scriverius schreef voor Daniel Heinsius' Nederduysche poemata.Ga naar eind86 De staatsman-dichter Adriaen Hoffer (1589-1644), zoon van Rochus Adriaensz Hoffer en Susanna Teelinck, had reeds vóór zijn bijdrage aan Proteus (in Silenus uit 1618 komt het lofdicht nog niet voor) zeven gedichten gemaakt voor Godefridus Cornelisz Udemans' Christelijcke bedenckingen (1608); tien jaar later zou hij met diezelfde Udemans worden afgevaardigd naar de Dordtse Synode. Hoffer studeerde in 1610 te Leiden, nam in 1613 voor het eerst zitting in het Zierikzeese schepencollege, werd in 1616 raad, en was in 1620 en 1626 burgemeester. Hij werd in het jaar dat zijn gedicht voorin Cats' bundel werd opgenomen, bevorderd tot rentmeester-generaal van de domeinen der grafelijkheid van Zeeland. In 1611 trouwde hij met Magdalena de Jonge. Hoffers literaire werkzaamheden - volgens Meertens heeft hij zich de catsiaanse trant volkomen eigen gemaakt, terwijl Strengholt vindt dat hij eerder bij Heinsius aansluit - komen tot uitdrukking in zijn Nederlandse poëzie, verzameld in de Nederduytsche poemata en voor het eerst verschenen in 1635, met daarin lofdichten van CatsGa naar eind87 en van Heinsius. De bundel bevat o.a. twintig emblemen met op de prenten zo nu en dan een locale, Zeeuwse, entourage. Al eerder had Cats zijn neef Hoffer in de herfst van 1621 verzocht bijdragen te sturen voor de Zeeusche nachtegael; in totaal zou hij er drieëndertig leveren. De brief waarin dit verzoek staat, schijnt te zijn opgenomen in de tweede editie van Hoffers verzameling Latijnse disticha, met de opmerkelijke titel Proteus, sive disticha synonyma. Leiden 1623. Die brief ontbreekt echter in het enige mij bekende exemplaar in Nederland (kb 1701 f 2). De tekst, geschreven naar aanleiding van een langdurige droogte in 1615, moet in datzelfde jaar voor het eerst zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgekomen, maar een uitgave hiervan is niet teruggevonden. Misschien heeft het eerste deel van deze titel invloed gehad op de ondertitel die Cats heeft gebruikt.Ga naar eind88 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8.3 Joannes ArceriusVertaling
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Anagram. U voedt de schranderen met uw verschijnen. Epigram.Ga naar eind91Er zijn in de wereld vele opvallende
en hoogst beroemde emblemen
van vele geleerde mannen,
maar deze ene voortreffelijke
5[regelnummer]
steekt boven alle mannen uit,
als Phaebus tussen de Muzen
en ze wijzen op de schrandere emblemen van uw talent.
Daarmee voedt u de schranderen met uw verschijnen.
10[regelnummer]
O, die zoete smaak voor allen
die ze zien of lezen,
daarmee voedt u de schranderen met uw verschijnen,
en geeft u zulke heerlijke gerechten.
Geluk gewenst dus met uw verschijnen, dat voedt,
15[regelnummer]
de schranderen voedt met uw verschijnen, en zie:
dit levert iacobus catsius op.
Ioannes Arcerius.
Zowel in het eerste gedicht, een acrostichon waarbij de eerste letters van de opeenvolgende regels de voornaam, en de laatste letters de achternaam van Cats vormen, als in het tweede: een anagram waarin de woordcombinatie catos cibas visu bij verschikking de verlatijnste naam Iacobus Catsius oplevert, plaatst Arcerius Cats als een Apollo tussen de Muzen. Volgens hem zijn Cats' emblemen zo voortreffelijk en prikkelend voor de geest dat ze alle andere overtreffen. Er zijn drie personen met de naam Joannes Arcerius waarachter deze drempeldichter schuil kan gaan.Ga naar eind92 De eerste is Joannes Arcerius (1569 of 1570-na 1623), die zich op 2 mei 1589 samen met zijn broer Sixtus had laten inschrijven als student theologie aan de Universteit van Franeker. Op 21 februari 1591 vindt men hem in het lidmaatboek. Hij was de oudste zoon van Johannes Arcerius Theodoretus (1538-1604), in 1574 predikant te Brouwershaven, in 1578 beroepen predikant te Brugge en later werkzaam in Sluis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Joannes was o.m. in 1597 predikant te Pietersbierum van waar hij in 1600 vertrok naar St. Anna-parochie (een dorp ten noordwesten van Leeuwarden) en van daar in 1604 naar Altona bij Hamburg. In 1623 woonde hij nog steeds in Hamburg. Gezien de intensieve betrekkingen tussen Hamburg en de Republiek is het niet uitgesloten dat Cats contact met hem onderhield. De tweede Arcerius is de zoon van deze Joannes: Johannes (?-1659). Hij stond in 1621 ingeschreven als student theologie te Franeker, verbleef omstreeks 1624-1625 te GenèveGa naar eind93 en studeerde in 1626 te Groningen, aldus een aantekening in het lidmaatboek. Op 1 oktober 1629 werd hij aangesteld als praeceptor in Zutphen en op 28 oktober 1634 benoemde men hem tot lector quintae classis. De derde Joannes Arcerius (1612 gedoopt-ca. 1664), zoon van Paulus Arcerius (in 1609 rector te Sneek) en Geertie Stijp, was een neef van de tweede. Hij schreef zich op 23 februari 1636 in als student letteren en filosofie. Tussen 1643 en 1664 was hij boekverkoper te Franeker, en hij publiceerde in 1662 Een nuttelyk voor-schrift-boexken, bestaende in veel leersame spreuken en reedenen.Ga naar eind94 Een definitief antwoord wie van de drie Joannessen de gedichten maakte, valt niet te geven. De laatste lijkt gezien zijn leeftijd af te vallen: hij schreef in de jaren '50 wel vele lofdichten, maar was in 1627 (Arcerius' gedichten werden voor het eerst opgenomen in Cats' Proteus) pas vijftien jaar oud. Omdat bovendien van de eerste na 1623 niets meer bekend is, komt de tweede Joannes Arcerius uiteindelijk het meest in aanmerking. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8.4 Joost van LierVertaling
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot dezelfde.Hij, die spelend om de afschuwelijke zorgen uit zijn hart te bannen
(die de gemeenteraad, zijn cliënt, hem bezorgt)
onderwijst, vormt de harten ook met drievoudig onderricht
dat in staat is het hele mensengeslacht oplettend te maken.
5[regelnummer]
Hoeveel serieuze zaken zal hij weergeven, zijn grote talent waardig,
als hij, zonder verder iets te doen te hebben, de snaren van zijn talent zou roeren!
l.m.p.
J. Lyraeus.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
L.M.P.: Libenter Merito Posuit (Heeft graag en terecht geplaatst).Ga naar eind96
Wederom wordt Cats' schranderheid geprezen: wat een geestelijke kracht spreidt iemand tentoon die aan één prent een drievoudige duiding kan geven. Vele verheffende zaken zou deze talentvolle man maken als hij al zijn tijd aan het dichterschap zou kunnen wijden. Justus Liraeus ofwel Joost van Lier (ca. 1578-1646), zoon van Joost van Liere (1530-1583), was een leerling en vriend van Scaliger in Leiden. Hij had zich in 1594 in deze stad ingeschreven als artes liberales-student. In 1605 ging hij in ondertrouw met Cathalina Cornelisdr. Liraeus was van 1598 tot 1613 praeceptor en van 1613 tot 1630 rector van de Latijnse school te Middelburg. O.a. op aanbeveling van Cats, Heinsius en Vossius werd hij in 1630 benoemd tot rector aan de Hieronymusschool te Utrecht. Vanaf 1634 was hij hoogleraar aan de Utrechtse Illustre School, die in 1636 zou worden omgezet in de Universiteit Utrecht. Liraeus maakte onder de titel ‘Elogium in Amoris virginei monita ...’ ook een drempeldicht voor Cats' Maechden-plicht.Ga naar eind97 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8.5 Josuah SylvesterVertaling
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onvoldoende retourgoederen beschikbaar waren. Er is meer dan eens verondersteld dat deze Sylvester de Engelse vertalingen maakte van de gedichten uit het eerste deel van Cats' Silenus, die voor het eerst achterin de editie van 1627 zijn opgenomen. Zij werden, met minieme wijzingen, eveneens afgedrukt in een inmiddels zeldzaam geworden uitgave waar ze naast de Nederlandse en Franse gedichten voorkomen. Aan de vertaling hebben de Nederlandse gedichten uit 1618 ten grondslag gelegen.Ga naar eind99 In Cats' omgeving is Sylvester zonder twijfel de meest in aanmerking komende persoon voor deze vertaling, hoewel het vreemd blijft dat zijn naam hiermee destijds geen enkele keer in verband is gebracht. De archieven in Middelburg die iets over zijn verblijf hadden kunnen verduidelijken, zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren gegaan. Sylvesters Du Bartas his Divine weeks and works, verscheen voor het eerst in 1605-1606 en diverse vertalingen, evenals eigenhandig werk, zouden volgen. Uit niets blijkt dat Sylvester ander werk uit het Nederlands vertaalde, al zal hij door zijn vijfjarig verblijf in Middelburg met de taal vertrouwd zijn geraakt. Hij kan ook steun hebben gevonden bij de Latijnse en Franse bijschriften. Gezien zijn sterfdatum, 28 september 1618, moet Sylvester als hij werkelijk de vertaler is geweest, snel hebben gewerkt. Een andere mogelijkheid is dat hij vooraf de beschikking heeft gehad over handschriften of drukproeven. Ten slotte is het niet op voorhand uitgesloten dat Cats, die door zijn maandenlange verblijf in Engeland ongetwijfeld redelijk Engels kende, zelf (mede)verantwoordelijk is geweest voor de vertaling, al lijkt die kans bijzonder klein. Meertens opperde de mogelijkheid dat Cats voor zijn Self-stryt kennis heeft genomen van een Latijns tractaat van George Goodwin via een vertaling die Sylvester ervan had gemaakt. Zij was in 1607 verschenen onder de titel Automachia, or the self-conflict of a Christian.Ga naar eind100 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8.6 Anna Roemers VisscherAen den Hoochgeleerden D. Iacob Cats ...
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De veelzijdig begaafde Anna Roemers Visscher (1583-1651) heeft kennelijk als eerste een exemplaar cadeau gekregen. Met deze vermelding lijkt deze lofdichteres als ideale lezer te fungeren. In het gedicht geeft ze althans aan dat ze de ontwikkelingsgang die Cats voorstaat inmiddels heeft betreden (met de Rede als onmisbare hulp bij het bevrijden van allerlei hartstochten) en spreekt ze haar hoop uit die te kunnen vervolmaken in haar verdere leven. Het lofdicht, dat typisch neostoïcijnse opvattingen verwoordt, werd ook opgenomen in Verscheyde Nederduytsche gedichten [...]. Tweede deel, verzamelt door J.V.M. Amsterdam 1653, 27. In de editie uit 1618 (*3v) stond in de opdracht ‘Aen de Zeeusche Ionck-vrouwen’ bovendien nog te lezen (de ‘ick’ is Cupido): Een dinck spijt my alleen, dat, daer der mannen gheesten
Staen veerdich my ten dienst, en vieren onse feesten,
Dat daer een teere Maeght veracht mijn soete vlam,
(O wonderbaer verstant! O eer van Amsterdam!)
U meyn' ick, Roemers Spruyt, u Anna, bloem der Maeghden,
Die oyt door gheest en konst aen Phoebi Rey behaeghden;
U meyn' ick, wat ick doe, hoe gunstich ick u ben,
Noch can ick, my ten dienst, niet trecken uwe pen.
Ghy maeckt een aerdich veers, doch niet van onse saken;
Maer kiest een hoogher stoff, O! mocht ick eens ghenaken
U hart met dese toorts, ghy songt een ander liet [...].
Cats laat in de herziene versie van het opdrachtgedicht in Proteus Anna niet meer door Cupido aanspreken, wat wel begrijpelijk is. Drie jaar eerder, in februari 1624 was zij in het huwelijk getreden met Dominicus Booth van Wesel. Anna, de oudste dochter van Roemer Visscher, vertaalde waarschijnlijk rond 1612-1614 de Cent emblemes chrestiens van Georgette de Montenay in het Nederlands. Weinig mensen zullen deze vertalingen hebben gelezen, want ze werden pas in de negentiende eeuw uitgegeven. Verder richtte Anna gedichten tot Daniel Heinsius, Jacob van Zevecote, Hugo Grotius en Constantijn Huygens, en bezorgde ze in 1620 een nieuwe uitgave van haar vaders Sinnepoppen; aan de emblemen voegde ze tweeregelige verzen toe. Zoals overtuigend is aangetoond, zijn de verzen die Cats voor Anna heeft geschreven direct geïnspireerd op het gedicht ‘Aan de eerbare en konstrijcke Ionckvrou Anna Roemer Visschers’ dat Heinsius in zijn Nederduytsche poemata van 1616, p. 33 had opgenomen. Het telkens terugkerende thema hierin is Anna's goddelijkheid en Heinsius waardeert o.a. haar belangstelling voor de emblematiek; misschien kende Heinsius haar bewerkingen van De Montenay.Ga naar eind101 De eveneens in 1618 verschenen Maechden-plicht zou Cats opdragen ‘Aende eerbare, achtbare, const-rijcke ionck-vrou Anna Roemers’ (*2r-*3v). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8.7 Jacob LuytGhedicht
|
titel | D.: Dominus (Heer) |
2 | schult: verplichting(en) in morele zin (wnt xiv, 1192, 3), of: verantwoordelijkheden, als gevolg van misvattingen (Ibid., 1193, 5) |
betrachten: beschouwen | |
5 | Dies: Daarom |
8 | sinn: gemoed, lust |
9 | ghesetter: bedaarder |
10 | Even-naer: de balans, het juiste midden |
12 | recht-snoer: richtsnoer, voorschrift |
13 | Een verwijzing naar de uitverkiezing? |
16 | hier naer: hierna |
19 | al u leven: gedurende uw gehele leven |
20 | vermaeck end' leer: Het bekende horatiaanse doel van de poëzie; vgl. de ‘Opdracht’, r. 11-13. |
Ter eeren van den selven.
4 | Min-vrucht: vruchten van de liefde, kinderen (nageslacht). Vgl. wnt xxi, 1103, 1, 1, c en 1108, i, 3, b. |
Borgher-eer: eer als burger | |
Ondertekening: I.C.: Iurisconsultus (rechtsgeleerde) |
De drie openingsregels van het eerste gedicht representeren elk één van de drie afdelingen. Luyt spreekt tot de jeugd (r. 5), de tot bezinning gekomen burger (r. 9) en de godvruchtige (r. 13), en wijst erop hoe elk van hen uit dit kunstrijke boek lering kan trekken. Zij worden opgeroepen de dichter hiervoor eer te bewijzen. In het tweede gedichtje looft Luyt Cats nogmaals drievoudig.
In 1611 schreef Jacob Frederiksz Luyt (1592-?) zich in aan de juridische faculteit te Leiden. Na zijn studie vestigde hij zich te Middelburg, eerst als advocaat, vanaf 1620 als notaris. Hij maakte ook een ‘Eer-dicht’ voor Maechden-plicht (2*1v) en in 1622 het drempeldicht ‘Op het ghenoegelicke Haegsche Voor-hout’ voor Huygens; tevens werkte hij mee aan de Zeeusche nachtegael. Adriaen van de Venne dichtte over hem in de ‘Middelburgsche lauwer-hoff’:
8.8 Samuel de Swaef
Klinck-dicht, Op de drie-sinnighe sinne-beelden ...
1 | sick ... draghen: zich dient te gedragen. Sick is een (neven)vorm van het wederkerend voornaamwoord ‘zich’. Over deze vorm: Weijnen, 49, § 51; en Hermkens en Van de Ketterij 1980, 95, § 2.4. |
2 | aerdich: scherpzinnig, geestrijk |
5 | met konste: met kennis, bekwaam; of: doeltreffend |
8 | met heus bescheyt: met werkelijke kennis van zaken, en dus: niet onbesuisd |
een aerdich dier: een leuk meisje |
Evenals de voorafgaande dichters prijst De Swaef, die de bundel duidelijk als ethisch geschrift betitelt, Cats om de driedubbele uitleg die hij heeft gegeven. De Swaef noemt hem in dit gedicht, dat de vorm heeft van een petrarcaans sonnet, een ‘groot verstant’.
Samuel de Swaef (1597-1662), zoon van Josijntje Panneels en Hans de Swaef (in 1607 ouderling van de Hervormde Gemeente), was naast schoolmeester te Middelburg, ook schoonschrijver, cartograaf, plaatsnijder, boekdrukker en schrijver van enkele stichtelijke werkjes. Hij nam een belangrijke plaats in binnen de Nadere Reformatie. De Swaef trouwde drie keer; de eerste keer in 1616 met Geertruidt Cornelis.
Proef-stuck van de schryf-konste verscheen in 1619 en één van de proefstukken droeg De Swaef op aan Cats, die op zijn beurt een vierregelig vers voor het titelblad maakte. Adriaen van de Venne schreef een lofdicht op het werk. Kort daarop maakte Samuel de Swaef samen met Hendrick Lancel een calligrafische poëzie-uitgave met als titel Gedichten van verscheijde poëten (s.l. s.a.). Hierin werden drie gedichten van Cats opgenomen en vijf van Adriaen Hoffer.Ga naar eind103
Cats moet een goede relatie met de familie hebben gehad, want ook Samuels broer Johannes zou een van zijn vertalingen van Willem Teelinck aan hem opdragen. Evenals Cats' eersteling, werd de vertaling die Samuel de Swaef uit het Frans maakte van Plutarchus' Over de opvoeding der kinderen bij Hans van der Hellen gedrukt (1619). De vriendschap moet een tijd hebben geduurd: in 1633 droeg De Swaef zijn vertaling Salomons prophetie van de Engelsman J. Cotton aan Cats op.Ga naar eind104
8.9 Leonard Peutemans
Ghedicht Ter eeren den hoochgeleerden D. Iacob Cats ...
1 | den Medecyn: de arts. Een begrijpelijke vergelijking voor iemand die zelf stadsdokter is. Vgl. de biografische notitie hieronder. |
aerdsinnich: op een doordachte, kunstige wijze. Vgl. wnt i, suppl., 237, iii, 3 en mnw i, 468-469, s.v. ‘Arte’. | |
3 | vroed: wijs |
aen te leyden: te helpen | |
6 | Aen-voeren: leiden (opvoeden), of: aansporen |
8 | bloet-rijcke: sanguinische, wellicht met de bijgedachte ‘onstuimige’ |
11 | Defticheyt: deugdzaamheid |
Geylheyt: wellust. Vgl. voor deze oppositie o.a. Cats' Self-stryt (Middelburg 1620) en Vondels Stryd of kamp tusschen kuyscheyd en geylheyd (Amsterdam 1624; wb 2, 486-494). | |
12 | stant: staat |
over glimpt: overtreft | |
17 | malen: af te schilderen |
20 | Zeelant: De vermelding van de provincie dient gelezen te worden tegen de achtergrond van de telkens terugkerende kwestie welke plaats Zeeland innam binnen het |
literaire leven in de Republiek. Ook de publikatie van de Zeeusche nachtegael van 1623 kan beschouwd worden als een proclamatie van Zeeuws cultureel zelfbewustzijn ten overstaan van de andere gewesten, met name Holland. Zie hierover o.a. Strengholt 1989, en vgl. het hierop volgende gedicht van Hobius, r. 34. | |
een kleyne Weerelt: een wereld in het klein, de mens in al zijn facetten. Deze beeldspraak was niet ongebruikelijk. Binnen het emblematische genre had de bundel Mikrokósmos. Parvus mundus. Antwerpen 1579, een samenwerkingsverband tussen de etser-uitgever Gerardt de Jode en de geschiedschrijver Laurentius Haechtanus, grote invloed uitgeoefend. Jan Moerman maakte er in 1584 een Nederlandse bewerking van die in 1608 door D.P. Pers in een ongewijzigde heruitgave onder de titel De cleyn werelt op de markt werd gebracht. Moerman bracht de titel in verband met de mens (3*4v): ‘Wantmen hier inne vindt al 'tghene dat den mensche mach eyghen wesen: wat hy moet laten ende vlieden, wat hy moet volghen ende beminnen by veelder-hande schoone exempelen [...].’ Zie over deze bundel Porteman 1979, 26-59, het citaat op 36; en: Joost van den Vondel, Den gulden winckel. Facs. ed. Becker 1978. Vgl. voor ‘de kleine wereld’ als synoniem voor de mens ook Ripa 1644, 330a; 463b-464a en 499a; evenals wnt xxv, 1365, 1, 1, c. |
Peutemans heeft ongetwijfeld de ‘Voor-reden’ van Cats te lezen gekregen voordat hij aan dit lofdicht begon. Daarop wijzen de regels 1-4 (te vergelijken met: ‘de walgende siecken, dewelcke men de geneesdrancken niet anders als onder 'tdecksel van yet wes dat sy geerne eten of drincken en kan ingeven’, r. 120-122); en de versregels 6-7 (te vergelijken met: ‘om alsoo den inganck ende stant deses boecx so voor te stellen, als of achter den selven niet anders als een prieel der minnen en ware schuylende’, r. 100-102, én: ‘daer mede wy de jeugt meynen te trecken tot het lesen van dit boecxken’, r. 140-141). Peutemans looft het werk dat de wijze dichter aan Zeeland heeft geschonken. Evenals in andere drempeldichten ligt hier de nadruk op de veranderende toepassingen binnen de emblemen en op de kunstige manier waarop de aard en de gewoonten van de mens, te beschouwen als een ware mikrokosmos, zijn voorgesteld.
Leonard Peutemans (1590-1622), zoon van de wijnkoper Leonard Peutemans en Jacomijntje Jansdr, had zich in 1608 te Leiden ingeschreven als student. Hij trouwde in 1616 met Anna Boreel en was vanaf september 1617 tot zijn dood stadsdokter te Middelburg. In maart 1613 was hij lidmaat van de Hervormde gemeente te Middelburg geworden.
Een Nederlands lofdicht van zijn hand werd ook opgenomen in Maechden-plicht (2*1r). Op dezelfde pagina prees hij eveneens de kunst van Anna Roemers Visscher; hij moet een goede bekende van Anna zijn geweest, want bij haar ‘onverwacht vertreck uyt Middelburch’ in juli 1622, dichtte hij nogmaals, nu in de Zeeusche nachtegael (1, 78-79). In het album amicorum van Adriaen Hoffer komt een bijdrage voor van Peutemans (fol. 56v).Ga naar eind105
8.10 Jacob Hobius
Op de drie boecken der sinne-dichten ende beelden ...
2 | by d'Oude: door de antieke schrijvers |
1-4 | In Hesiodus' Theogonie, 188-207 staat beschreven hoe Aphrodite uit het schuim der |
zee is ontstaan, nadat het afgesneden teellid van Uranus in zee was gevallen; haar bijnaam is daarom Urania. Haar naam, in het Grieks Ourania, betekent tevens ‘de hemelse’. Vgl. ook Herodotus, Historiae, 1, 105 en 131. Later werd Aphrodite Pandemos als godin der aardse liefde tegenover haar gesteld. | |
5-6 | 't beste ... ghebaert: Hobius verwijst hier naar Iocus, de Scherts, het (vermeende) broertje en speelmaatje van Cupido. Vgl. Panofsky 1984, 80 en 111; en Porteman 1983, 201. Verwerkingen van het motief door David van der Linden en Jan van der Noot worden genoemd in: Justus de Harduwijn, De weerliicke liefden tot Roose-mond (1613). Ed. Dambre 1978, 156-165. |
6 | wacker: oplettend, verstandig, of: aantrekkelijk |
8 | beylt: Mogelijk: zich verpoost, speelt, stoeit, of dartelt. Dit werkwoord is verder alleen aangetroffen in het Dagverhaal (1652-1662) van Jan van Riebeeck. Hij gebruikte het telkens in verband met een bepaald gedrag van vissen, in het bijzonder dat van walvissen en zeekoeien. Zie: Daghregister gehouden by den oppercoopman Jan Anthonisz van Riebeeck. Ed. D.B. Bosman en H.B. Thom. Drie dln. Kaapstad 1952-1957, i, 36 en 77-78, met als annotatie: ‘Die betekenis moet so iets as speel, spartel, Eng. sport wees.’ Vgl. wnt ii, i, 1545 en G.A. Overdiep, De volkstaal van Katwijk aan Zee. M.m.v.C. Varkevisser. Antwerpen 1940, 82. Ook Hobius voegt er tussen haakjes aan toe dat Amor dit gedrag overgeërfd heeft van zijn uit de zee geboren moeder; het ventje voelt zich kennelijk als een vis in het water. |
9 | lecker: kwajongen; lecker is een vaker voorkomende benaming voor Cupido |
11 | tacketeylt: is schertsend handtastelijk. Vgl. voor dit woord ook Cats' Spiegel 1632 (einde deel 1, aparte nummering), 48. |
jockt: maakt grapjes, stoeit | |
12 | besmeurt: aangedaan door de liefde |
13 | Dees': Nl. 't beste ... eerbaerheyt, r. 5-9. |
17 | arghen: arglistige, boosaardige |
18 | verdonckert: veronachtzaamt, verdraait |
verblauwt: verbloemt, niet nakomt | |
19 | rechte: ware, (de mens) op het rechte pad houdend |
20 | af ghedronghen: afgedwongen |
23 | men [...] moeten: Zie voor een dergelijke incongruente constructie in het zeventiende-eeuws: Hermkens en Van de Ketterij 1980, 186. |
24 | Voor ghetreur (verdriet) is in samengetrokken. |
27 | dat: wat |
verdouwen: verwerken, verdragen | |
25-29 | Lucifer, de hoogste van de afvallige engelen die in opstand kwamen tegen God nadat Adam en Eva waren geschapen, werd met zijn aanhangers in de hel geworpen. Ze zijn bezield door haat en wraakzucht tegen God, die ze in de mens willen treffen. De mens dient, vindt Hobius, zijn plaats te kennen en niet meer te willen hebben én weten, dan voor hem is weggelegd. Hoogmoed is uit den boze. |
29-30 | rukt [...] op: voert in hoger sferen |
33 | ghekneutert en ghekeven: gemord en zijn misnoegen geuit |
34 | Zeelant: Vgl. de annotatie bij r. 20 van het gedicht van Peutemans hiervóór. |
38 | Een ... drie: we hebben er, met Cats, drie in één |
Cats wordt hier uitbundig geloofd om zijn drievoudige pen, want hij bezingt de speelse liefde en hoe die met plezier beleefd kan worden, hij schetst hoe men zich
eervol dient te gedragen en geeft bovendien stichtelijke overpeinzingen die tot groter zieleheil leiden. Meer kan de lezer zich niet wensen in één en hetzelfde werk.
Jacob Hobius of Hobickse (?-1620) was burgemeester en weesmeester van Brouwershaven. Zijn vader was Hobick Hubrechtse (van 1597 tot 1602 schepen en baljuw van de stad) en zijn moeder, Liele Kempe, was een dochter van Salome Cats, een tante van Jacob Cats. Dit betekent dat Hobius een achterneef van Cats was.
Jacob Hobius trouwde omstreeks 1606 met Lijsbeth Jans Hollenboom en Cats zou op 29 augustus 1610 getuige zijn bij de doop van een van hun kinderen. In de Zeeusche nachtegael uit 1623 is van Hobius het ‘Visscher-praetie’ opgenomen, een dialoog in alexandrijnen tussen de vissersjongen Steven en het meisje Martijntje; het is het enige andere gedicht dat van hem bekend is.Ga naar eind106
- eind64
- De Italiaan Andrea Alciato werd beschouwd als dé jurist onder de humanisten. Zie: M. Grünberg-Dröge, 500 Jahre Andreas Alciatus (1492-1550). Jurist, Humanist, Emblematiker. Tent. cat. Bonn 1992. Themis is de Griekse godin van recht en wettelijkheid.
- eind65
- Vgl. Clements 1960, 43 en 185; Praz 1964, 126-127; evenals Wentzlaff-Eggebert 1975, 32-33 waar het gedicht van Heinsius wordt aangehaald.
- eind66
- Zie voor de schatplichtigheid van Cats aan Heinsius in de gedichten ‘Kinder-spel’ en ‘Harders-clachte’ uit 1618 (de herdersklacht bevat toespelingen op Heinsius' gedicht ‘Pastorael’), evenals voor navolging van Heinsius' Lofsanck van Christus: W.A.P. Smit, ‘Het geestelick houwelick van Jacob Cats.’ In: De nieuwe taalgids 37 (1943), 105-112, i.h.b. 110-112. Ook kende Cats de bewerkingen die Heinsius maakte van Theocritus. Over deze navolgingen eveneens Strengholt 1989 en Schenkeveld-van der Dussen 1981. Of de overeenkomsten en ontleningen in Silenus voor het Latijn, voor het Nederlands, of voor beide opgaan, zal nader onderzoek uit moeten wijzen.
Zie voor Heinsius (en Cats) o.m.: Meertens 1943, 290-292; Meertens 1950, 32-33; Becker-Cantarino 1978; De la Fontaine Verwey 1973 en 1979; M. Spies, ‘Vondel tussen Van Mander, Heinsius en Hooft.’ In: Spektator 17 (1987-1988), 28-42; en B. Becker-Cantarino, ‘Das Literaturprogramm des Daniel Heinsius in der jungen Republik der Vereinigten Niederlande.’ In: Nation und Literatur im Europa der Frühen Neuzeit. Akten des 1. Internationalen Osnabrücker Kongresses zur Kulturgeschichte der Frühen Neuzeit. Ed. K. Garber. Tübingen 1989, 595-626. Vgl. verder Ten Berge 1976, i.h.b. 113; en Ten Berge 1979, 44-50 en 67.
- eind67
- Suada is de godin van de overreding.
- eind68
- De Griekse zanger en dichter Orpheus, zoon van Apollo en Calliope, speelde zo prachtig op zijn lier dat niet alleen de mensen, maar ook de wilde dieren en de onbezielde natuur erdoor geroerd raakten. De tweede vergelijking betreft de citerspeler Arion. Toen hij op zee door matrozen met de dood werd bedreigd en hem werd toegestaan nog een laatste lied te zingen, wist hij te ontkomen door aan het eind van het lied in zee te springen. Een dolfijn nam hem op zijn rug en redde hem.
- eind69
- Tritogeneia is een oud en duister epitheton van de godin Pallas Athene, godin van de wijsheid en beschermster van de kunsten. Al in de oudheid heeft men er verschillende betekenissen aan verbonden zoals: ‘bij de beek triton geborene’, ‘uit het hoofd geborene’ en ‘als derde kind geborene’ (na Apollo en Artemis). Zie: wdo 3136.
- eind70
- Catus vormt een woordspeling met de naam Cats. Vgl. ook r. 28 in combinatie met r. 34.
- eind71
- Publius Ovidius Naso, dichter van o.m. de Ars amatoria en Remedia amoris. Vgl. ook r. 34.
- eind72
- Van de Romeinse dichter Catullus zijn onder de benanimg Carmina meer dan honderd lyrische, voornamelijk amoureuze, gedichten overgeleverd.
- eind73
- Quintus Horatius Flaccus. Hoffer doelt op Horatius' mening over het vermengen van het nuttige met het aangename in de dichtkunst (utile-dulci; vgl. de ‘Opdracht’, r. 11-13), evenals op de gewetensvolle criticus; respectievelijk beschreven in Ars poetica, 343 en 445-449.
- eind74
- Een toespeling op de pastorale passages in Theocritus' Idyllen. Daniel Heinsius had deze idyllen (samen met de epigrammen) in 1603 uitgegeven.
- eind75
- De stad Paphus, op de westkust van Cyprus, is gewijd aan Venus. Zij had er een tempel en droeg daarom de bijnaam Paphia. Vgl. ook r. 26 waar Hoffer refereert aan de Griekse liefdesdichters.
- eind76
- De Pierides zijn de negen dochters van Pieros, koning van Emanthia, die hen de namen van de Muzen gaf (zie o.a. pre, Suppl. viii, 495-496 en Emblemata 1967, 1781).
- eind77
- Of: Wees dankbaar om ... Cats wordt hier vergeleken met Phoenix, opvoeder en raadsman van Achilles aan het hof van Peleus. Vgl. wdo 2258.
- eind78
- Wederom een woordspeling, nu Castius en Catzius, vgl. r. 28; verder ook r. 8 tegenover 10.
- eind79
- Of: ‘de Matthiaak (Zeeuw)’. Er is één aanwijzing dat Cats zelf als Mattiacus naar buiten trad, namelijk op de titelpagina van Disputatio de actionibus (Disputatie over verbintenissen), de gepubliceerde openbare verdediging die hij op 11 april 1598 om 9 uur in de gehoorzaal van de juristen te Leiden had gehouden. Daar noemde hij zich ‘Iacobus Felinus Brouwerhavius Mattiacus’ (ubl 236 a 8). Een dergelijke toevoeging kwam in humanistische kringen vaker voor. Vgl. ook Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche Universiteit. Ed. P.C. Molhuysen. Eerste deel: 1574 - 7 febr. 1610. 's-Gravenhage 1913, 469 (rgp 20).
Breugelmans 1977, 216; afb. 3 en 219 (noot 40) vertaalde Mattiacus als ‘Zeeuw’, en Strengholt ‘Matthiacos nostros’ met ‘onze Zeeuwen’ (zie de annotatie bij embleem xli.b.5). Beiden kunnen zich voor deze vertaling hebben gebaseerd op Hadrianus Iunius' Nomenclator. Antwerpen 1583, 402; op diens Batavia. Leiden 1588, 180; of op Cornelis Kiliaen, Etymologicum teutonicae linguae: sive teutonico-latinum ... Antwerpen 1599, 740. Kiliaen stelde: ‘See-landers. Mattiaci’. De oorsprong van deze naam kan Tacitus, Germania, xxix, 2 zijn, waar de Matthiaken ter sprake komen. Met dank aan R. Rentenaar, P.J. Meertens-Instituut te Amsterdam.
De omschrijving zou, maar dat lijkt me minder voor de hand liggend, eveneens verband kunnen houden met Cats als opvolger van zijn oom Matthijs, die in de autobiografie Twee en tachtig-jarig leven vermeld wordt, en onder zijn verlatijnste naam Matthias Felisius bij Plantijn enkele theologische werken had laten uitgeven. Vgl. De la Ruë 1741, 368-370; J.G. Frederiks, ‘Mathias Felisius, Cunerus Petri en Jacob Cats.’ In: De katholiek. Godsdienstig, geschied- en letterkundig maandschrift 101 (1892), 121-130; Meertens 1943, 381, noot 199; en Ten Berge 1979, 16, 37 en 263.
- eind80
- Griekse auteurs gaven de naam Pelasgen aan bepaalde of alle vertegenwoordigers van de voorgriekse bevolking van Griekenland en de eilanden en kusten van de Aegeïsche Zee. Pelasgisch kan metonymisch gebruikt worden voor Grieks. Met de omschrijving Griekse en Latijnse Venussen zinspeelde Hoffer op de amoureuze dichtbundels van de klassieken.
- eind81
- Aphrodite wordt ook wel Dione genoemd. Vgl. eveneens r. 43.
- eind82
- Of: voorschriften voor de burger.
- eind83
- De conservatieve consul en censor Marcus Porcius Cato, bijgenaamd Maior of Censorius (234-149). Cato verdedigde de oud-romeinse virtus en beklemtoonde het belang van ethische waarden.
- eind84
- Bedoeld is natuurlijk de lauwerkrans, hét teken van de dichterlijke bekroning.
- eind85
- Vgl. voor deze topische afsluiting o.a. Horatius, Ode, iii, 30.
- eind86
- Zie ed. Amsterdam 1616, *bijrecto-*ciijverso.
- eind87
- 3*2v-3*3r; vgl. adw 1712, 1, 471-472.
- eind88
- Sign. 75 j 1, fol. 56v. Zie over Hoffer: De la Ruë 1741, 297-301; Nagtglas 1890-1893, 1, 394-395; Nagtglas 1879-1880, 1, 137 en 392-394; 11, 268; Frederiks 1896, 25 en 77-78; nnbw vi, 789-790; Meertens 1943, 230-231, 326-334, 371 (noot 7) en plaat xiv (de portretgravure door Johannes Sarragon); Te Winkel, iii, 342; Meertens 1950, 32; Ten Berge 1979, 260; Strengholt 1989, 29; en zeer uitgebreid: Hofferus 1993, waarin een bloemlezing uit zijn poëzie. Een overzicht van Hoffers aandeel in de Zeeusche nachtegael biedt de facs. ed. 1982, 368 en 370. De Koninklijke Bibliotheek te Den Haag bezit het album amicorum van Hoffer waaraan Leonard Peutemans, een van Cats' overige drempeldichters, een bijdrage leverde.
- eind89
- De Camenae zijn bij de Romeinen voorspellende bronnimfen. Later, sinds Livius Andronicus, werden ze gelijkgesteld met de Muzen. Arcerius beschouwt Camena hier als een muze.
- eind90
- Deze gedachte blijkt profetisch te zijn geweest. Op de titelprent van Alle de wercken is het portret van Cats (als ware hij Phoebus Apollo) afgebeeld in een medaillon, omgeven door de Muzen, met op de achtergrond de dichtersberg Helicon en het paard Pegasus. Elke muze representeert daar een literair werk van Cats (vgl. afb. b.22.1).
- eind91
- Of: U voedt de schranderen met het verschijnen van uw werk. De vorm Epigramm. is mogelijk een afkorting van ‘Epigrammation’ (een kort epigram), zoals ook boven het gedicht van Heinsius staat.
- eind92
- Vgl. Van der Aa, i, 104; H.Q. Janssen, Bescheiden aangaande de kerkhervorming in Vlaanderen. Utrecht 1877, 15, en 70-72 (Werken der Marnix-Vereeniging. Serie iii, deel iii). Janssen verwart echter de vader met de zoon; nnbw iv, 58-59; Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Red. J.P. de Bie en J. Loosjes. 's-Gravenhage s.a., i, 222, noot 2; en vooral T. Feitsma, ‘Onbekinde midfryske skriuwers.’ In: Us wurk 14 (1965), 12-17, Met dank aan Ph.H. Breuker te Leeuwarden voor deze laatste literatuurverwijzing.
- eind93
- Vgl. S. Stelling-Michaud, Le livre du recteur de l'Académie de Genève (1599-1878). Genève 1966, ii, 55, nr. 2615.
- eind94
- Zie over hem nnbw vi, 49; en T. Feitsma, ‘Onbekinde midfryske skriuwers.’ In: Us wurk 14 (1965), 12-17. De Row-klacht over de onrype doodt van [...] Johannes Phocilides Holwarda is mogelijk ook van hem. Vgl. voor een uitgave van Johannes Cocceius uit 1641: Briefwisseling van Hugo Grotius. Twaalfde deel, 1641. Ed. P.P. Witkam. Assen etc. 1986, 402, nr. 5278, noot 2 (rgp 197).
- eind95
- Verwijzing naar Hercules, die de twaalf werken verrichtte. Wanneer Amphitryo, echtgenoot van Alcmene, op expeditie is, neemt Zeus diens gedaante aan en verwekt hij Hercules. Tijdens zijn tiende werk rooft Hercules de runderen van de reus Geryon en doodt hem. Deze mythische reus en koning van het eiland Erythia had drie lijven. Vgl. wdo 153, 1195 en 1359.
- eind96
- Deze afkortingsformule komt ook voor op grafstenen en rouwborden. Met dank aan C.L. Heesakkers te Amsterdam.
- eind97
- 2*2v. Over Liraeus: Nagtglas 1890-1893, ii, 80-81; J. Voegler, ‘Geschiedenis van het Middelburgsch gymnasium, 1365-1815.’ In: Archief. Vroegere en latere mededeelingen voornamelijk in betrekking tot Zeeland 7 (1894), 203-250, 347-553, i.h.b. 362-387; nnbw ii, 819-820; Meertens 1943, 384 (noot 244); en H.W. Fortgens, Zeshonderd jaar Stedelijk Gymnasium Middelburg. Middelburg 1965, 18-19 en 21.
- eind98
- Vgl. voor de horatiaanse utile-dulce-opvatting binnen de emblematiek, gekoppeld aan dit gedicht van Sylvester: Clements 1960, 63 en 98. Over dit sonnet ook Luijten 1994.
- eind99
- Zie Bijlage 3 en de bibliografie b.ii. Een exemplaar bevindt zich in de Stirling Maxwell Collection, Glasgow University library; 383 sm 300 (zie afb. 27.5 voor een illustratie uit dit exemplaar).
- eind100
- Het sonnet is niet opgenomen in Sylvesters Collected works (vgl. ook Thorpe 1949, 421, noot 6). Zie over de persoon Sylvester en zijn werk: The complete works of Josuah Sylvester. Ed. A.B. Grosart. Twee dln. Edinburgh 1880. Cats wordt hierin niet vermeld. Verder: S. Austin Allibone, A critical dictionary of English literature and American authors ... London etc. 1871, ii; The new Encyclopaedia Brittanica. Micropaedia. Chicago etc. 1974, ix, 731; Dictionary of national biography. Ed. S. Lee. London 1898, iv, 260-264; Meertens 1943, 251 en 265; Smilde 1938, 127-128; Colie 1954, 307, die abusievelijk vermeldt dat de vertalingen al in de ed. 1618 van Silenus waren opgenomen; Praz 1964, 215; P.M. Daly en M.V. Silcox, The English emblem. Bibliography of secondary literature. München etc. 1990, 34; en P.M. Daly en M.V. Silcox, The modern critical reception of the English emblem. München etc. 1991, 57-58, 80-82 (ook over Thomas Heywood). Cornelis van Dalen de Oudere (1602-1665) graveerde een portret van Sylvester. Zie: Hollstein v, 120, nr. 155. Engelse bewerkingen van de Sinne- en minnebeelden verschenen later ook in de door Robert Pigot uitgebrachte verzameling Moral emblems uit 1860, herdrukt in 1862 en 1865.
- eind101
- Zie voor Cats en Anna Roemers Visscher o.a. Beets 1881, ii, 21-26; 123-128; 148 en 183-195. De vertalingen van De Montenay in: Beets 1881, i, 13-112. De bijschriften bij de Sinnepoppen: Beets 1881, i, 113-200; zie voor een voorbeeld van Anna's verzen de commentaar bij embleem xviii. Verder over haar: Frederiks 1896, 80-84; J.A. Worp, Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade. 's-Gravenhage 1918, xviii; Te Winkel, iii, 111-112 en 333-334; Meertens 1943, 220-221; M.B. Smits-Veldt, Maria Tesselschade. Leven met talent en vriendschap. Zutphen 1994. Over de achting die Anna destijds genoot en de invloed die Daniel Heinsius hierop gehad heeft: Schenkeveld-van der Dussen 1981. Voor Anna's aandeel in de Zeeusche nachtegael: de facs. ed. 1982, 368 en 372-373; de keren dat men in deze bundel een gedicht aan haar opdraagt of haar ter sprake brengt: 374.
- eind102
- Citaat op p. 7. Over Luyt: De la Ruë 1741, 99; Nagtglas 1890-1893, ii, 103 (gaf als geboortejaar 1601); Fredriks 1896, 26; Constantijn Huygens, Voor-hout. Ed. P. Leendertsz jr. Amsterdam 1904, 9; nnbw vi, 977; Meertens 1943, 232-233 en 377, noot 119. Zie voor zijn vier gedichten in de Zeeusche nachtegael, de facs. ed. 1982, 371. Heel misschien is het op deze Jacob Luyt dat de Amsterdammer Jan Vos puntdichten maakte (vgl. Alle de gedichten. Amsterdam 1662, 368, nr. 80 en 376, nr. 128).
- eind103
- Resp. [4r, 18-19 en 21] en [3r, 5, 6, 7, 25].
- eind104
- Zie over De Swaef: De la Ruë 1741, 166-169; Nagtglas 1890-1893, ii, 729-730; Nagtglas 1879-1880, i, 8 en 349; nnbw ii, 1400; Meertens 1943, 251, 427 en voor een portret door de graveur Johannes Sarragon: plaat xv. Voor het grafische werk: Hollstein xxix, 7-11. Verder: A.R.A. Croiset van Uchelen, ‘Samuel de Swaef and Henry Lancel, Gedichten van verscheijde poëten: an early seventeenth-century schoolmasters' combine.’ In: Quaerendo 4 (1974), 291-316, i.h.b. 308 en 312; Ten Berge 1979, 96 en 261; W.J. op 't Hof, ‘Johannes de Swaef als vertaler.’ In: Documentatieblad Nadere Reformatie 3 (1979), 111-115; en Groenendijk 1984, 53-56.
- eind105
- Over Peutemans: Nagtglas 1890-1893, ii, 383; Frederiks 1896, 26 en 79-80; nnbw vi, 1112 en ix, 794; en Meertens 1943, 233-234.
- eind106
- Over Hobius: De la Ruë 1741, 370; Nagtglas 1890-1893, i, 390 (geeft als ouders Pieter en Quirina de Vogel); Fredriks 1896, 26; nnbw vi, 786; P.J. Meertens, ‘Jacob en Johanna Hobius, twee Brouwershavense dichters.’ In: Archief vroegere en latere mededeelingen voornamelijk in betrekking tot Zeeland, uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 1941-1942. Middelburg 1942, 68-77; Meertens 1943, 234; en Ten Berge 1979, 262. Het gedicht ‘Visscher-praetie’ in: Zeeusche nachtegael,i, 27-30.