| |
7 Aende Zeeusche ionck-vrouwen.
titel |
Ionck-vrouwen: aanzienlijke jongedames |
|
Gheduerende ... Wapenen: Tijdens de afgelopen wapenstilstand. Het Twaalfjarig Bestand (Trèves), werd in 1609 te Antwerpen gesloten tussen Spanje en de Noordnederlandse Republiek. Omdat het onderwerp in 1627 niet meer actueel was, voegde Cats deze vermelding toe, dit als toelichting op en vooruitwijzing naar een van de thema's van het gedicht, namelijk de bloei van de kunsten tijdens de vrede. In 1623 maakte Adriaen van de Venne ook in het Tafereel van sinne-mal een dergelijke toespeling door te verhalen dat Mercurius, de god van de vrede, juist tijdens het Bestand van de gelegenheid gebruik maakte om de Nederlanden, of liever gezegd de Zeeuwse gewesten, met zijn ‘cunst, en reden’ te beschenken, en al eerder had hij dit thema uitgebeeld op zijn grote doek Allegorie op het Bestand (1616; Parijs, Musée du Louvre). Zie Van Vaeck 1989, 4-23, i.h.b. 9-10; en Bol 1989, 38-39, afb. 27-29. |
2 |
De traditionele mythologische voorstelling van Venus Anadyomene: zij die, geboren uit het schuim van de zee, uit het water oprijst. Vgl. voor dit thema embleem xvi.a.1, r. 6-8. |
1-2 |
Een verrassende, ‘getrouwe’, navolging van dit opdrachtgedicht is te vinden in de Duitse liedverzameling Erster Theil allerhand Oden unnd Lieder van Gabriel Voigtländer. Het zesde lied, ‘An das löbliche Frawenzimmer’, zet als volgt in: |
Ihr allerliebstes Volck, Ihr Venus Landsgenossen,
die ihr zugleich mit ihr seyd auß der See entsprossen,
Ihr Pallas Schwestern auch, Dianae keusche Zucht,
Ihr aller Damen Chron, Und aller Tugend Frucht.
| |
| |
|
Ed. Sorau (Lausitz) 1642, 7-8. Vgl. K. Fischer, Gabriel Voigtländer. Ein Dichter und Musiker des 17. Jahrhunderts. Diss. Berlin 1910, 19: ‘Auch inhaltlich entsprechen sich beider enigermaßen.’ Twee andere navolgingen zijn terug te vinden in lied xviii ‘Allerley bedencken in Heurahten’, en in lied xix ‘Dieser helt das Wiederspiel’. Zij zijn geïnspireerd op Cats' ‘Ons gespeel wil enckel trouwen’ en ‘Wat mag ons gespeel bewegen?’ (Oden unnd Lieder 1642, 21-23; Fischer 1910, 19-20). Met dank aan L.P. Grijp te Amersfoort die me op deze liederen attent maakte. |
3 |
eygen: zelfde |
4 |
geestich: levendig |
7 |
lodderlick: lieflijk, aanminnig; vriendelijk |
9 |
Aen ... geschenck: Ook Vaenius en Bredero richtten zich exclusief tot de vrijlustige jeugd. Zie Porteman 1983, 24-25 en de commentaar hieronder. |
|
een ... eerden: Zie voor de metafoor van de gehele aarde als de wereld van Venus: Ripa 1644, 272a. Vgl. ook r. 11. |
10 |
bout: bouwt, tot stand brengt |
14 |
schier of morgen: vroeg of laat, te eniger tijd |
17 |
comt ... gestreken: komt dalend (uit de lucht) naar u toe |
19 |
ronde: Over het begrip ‘rond’ of ‘goedrond’ dat samen kan hangen met eenvoud, oprechtheid, ongekunsteldheid en onopgesmukte volkstaal, die gezuiverd blijft van vreemde invloeden: Van Vaeck 1994, 24 en 620-621.Ga naar eind54 |
21 |
ontdragen: ontstolen |
22 |
van overlangh: sinds lange tijd |
|
lagen: streken |
24 |
Vgl. embleem xii.a.1, r. 4: ‘Ick stal een kus van haer, maer sy een hert van my.’ |
26 |
dertel wicht: Vgl. voor deze benaming van Cupido o.a. Ripa 1644, 528-530, en wnt xxv, 2269, 3, b, ß. |
|
in een droom: Een geëigende omstandigheid om met de liefdesgod in gesprek te treden; de truc om binnen een dergelijke fictie een mening of kritiek te geven, werd vaker toegepast. In de Anacreontea komen de eerste voorbeelden voor van Cupido die in een droom verschijnt of een liefdesdroom onderbreekt.Ga naar eind55 |
27 |
stueren: stuurse, norse |
28 |
grilligh: ontstelde, ongedurige |
29 |
sprack hy: De monoloog van Cupido eindigt bij r. 106. |
|
trage: talmende |
30 |
klouck: daadkrachtig |
31 |
setten: inzetten |
32 |
het Zeeusche diep: de Zeeuwse wateren |
34 |
spriet: het rondhout aan een mast |
35 |
meer ... ghestoort: omdat jullie veel meer in woede ontstoken waren dan zij [de Spanjaarden]; wnt iv, 1822 |
38 |
vroomheyt: moed, prestaties |
37-42 |
Verwijzing naar de (rederijkers)liederen die tijdens de Opstand waren geschreven en werden gezongen. Vgl. H. Bruch, Slaat op den trommele. Het Wilhelmus en de Geuzenliederen. Leiden 1971. In 1627 kon dit inmiddels ook gelezen worden als verwijzing naar de in 1626 uitgegeven bundel Nederlandtsche gedenck-clanck van Adriaen Valerius. Vgl. de ed. P.J. Meertens e.a. Amsterdam etc. 1947. |
43 |
verkeert: verandert, omgeslagen. Kunst bloeit immers in vredestijd. Vgl. het schilderij De kunsten in oorlogstijd (ca. 1570), toegeschreven aan Lucas d'Heere (Turijn, Galleria |
| |
| |
|
Sabauda). Hierop is te zien dat Mercurius de zeven vrije kunsten komt wekken nu de goden besloten hebben dat de oorlog dient te worden beëindigd. Afgebeeld in: Willem van Oranje. Om vrijheid van geweten. Tent. cat. Amsterdam 1984, 26, nr. a 14. |
43-44 |
Als Mars weet te inspireren, waarom dan niet ook Venus. De godin der liefde werd tijdens de afwezigheid van haar echtgenoot Vulcanus door Mars tot het liefdesspel verleid (Homerus, Odyssee, viii, 261-366 en Ovidius, Metamorphosen, iv, 167-189). Vgl. ook het grapje in r. 49-50.Ga naar eind56 |
44 |
niet: niets |
45 |
geestigh: geestrijk |
46 |
bloet-hont: Een vaker voorkomende aanduiding voor de oorlogsgod. |
47 |
krijgh: oorlog |
48 |
door ons gemant: door ons (Venus en mij) voorzien van ‘wapens’, i.c. mannen; m.a.w. bemand. Misschien speelt de betekenis ‘in onze macht’ ook mee; vgl. wnt ix, 215-216, evenals r. 63-64 en r. 92 hieronder. |
53 |
Voor het thema van de slapende Mars in de literatuur en de beeldende kunst van de zeventiende eeuw, evenals voor de relatie tussen de oorlog en de bloei van de kunsten: De Jong 1980. |
54 |
korsel: opvliegende, ontstemde. Vgl. ‘[Mars] es die planete van den corselen menschen’ (Tscep vol wonders (1514); geciteerd naar wnt vii, ii, 5752). |
|
maecken: teweegbrengen |
59 |
het vinnich loot: het wrede, doordringende, lood, ofwel: de kogel |
63 |
te ... ghebracht: (in ere) hersteld worden. Gezien de volgende regel en het vervolg, ook: de macht aan Venus. |
65 |
nae-gebueren: buren, buurgewesten; hier: Holland |
66 |
grooten: Op te vatten als: omvangrijk en groots. |
67 |
queeken: voortplanten, voortbrengen |
69 |
wast: groeit |
71 |
wat ... leyt: wat er de oorzaken van zijn |
71-72 |
Tevens een toespeling op de landaanwinning, waarin Cats al vanaf 1611 grote interesse had getoond, met name in Staats-Vlaanderen. Zie hierover: S.J. Fockema Andreae, ‘Jacob Cats en de landaanwinning.’ In: Aandacht voor Cats 1962, 140-154; en Ten Berge 1979, 30-32. |
73 |
vonden: middelen |
74 |
ontdecken: blootleggen |
77 |
met ... jocken: schertsend |
80 |
Die sluypt [...] de geesten in: in de galenische traditie zijn drie geesten (de spiritus naturalis, vitalis en spiritualis) van invloed op de gesteldheid van de mens en zijn manier van doen |
81 |
Heyns: Daniel Heinsius (1580-1655). Cats noemt hem, weliswaar via Cupido, veelbetekenend onse vrient. Zie voor Heinsius ook diens drempeldicht en de bijbehorende commentaar. |
82 |
geswinde wiecken: snelle vleugels |
81-84 |
Complimenten voor Heinsius als pleitbezorger van de Alexandrijnse liefdespoëzie (in 1603 gaf hij Theocritus' Idyllia en Epigrammata uit). Dat Heinsius, die debuteerde onder het pseudoniem Theocritus à Ganda, in Nederland het genre van de liefdesemblematiek introduceerde, vermeldt Cats niet. In 1601 was de bundel Quaeris quid sit amor?, in 1613 Het ambacht van Cupido en in 1616 de verzameling Nederduytsche poemata verschenen. |
| |
| |
85 |
Hooft: Pieter Cornelisz Hooft (1581-1647). Hier geprezen om zijn pastorale verzen. Hooft was op dat moment bekend door zijn in 1615 gepubliceerde Granida, waarin o.m. een verheerlijking van het natuurlijke en harmonische bestaan van de herders, en door zijn herderslyriek. Die lyriek was ook opgenomen in populaire liedboeken, verschenen in het eerste kwart van de zeventiende eeuw. Evenals bij Heinsius ontbreekt een toespeling op Hoofts emblemen; de Emblemata amatoria waren in 1611 uitgegeven en herdrukt in 1618. |
86 |
nae [...] trachten: naar streven, uitzien naar |
87 |
Bredero: Gerbrand Adriaensz Bredero (1585-1618) |
|
joct: schertst |
87-88 |
Lof voor Bredero's amoureuze lyriek (en komische toneel?) geschreven in een alledaagse (‘boerse’) taal, zoals die was opgenomen in o.a. Apollo of ghesangh der Musen (1615). Pas in de 1618-uitgave van Thronus cupidinis werden de Nederlandse emblematische onderschriften van Bredero toegevoegd. In de ‘Voor-reden aende verstandichste rymers der Nederlandsche poësye’, voorafgaand aan Griane (1616), spreekt Bredero zelf over een ‘soet ende lachelyck Bancket’ dat hij heeft opgedist met zijn ‘so wel Boersche als leeke stijl van dichten.’ Zie ed. F. Veenstra. Culemborg 1973, 111, r. 2-3.
De vroegst bekende druk van ‘Brederoos Liedtboekxken’ dateert van 1616 (vgl. P. Tuynman, ‘Petrus Scriverius 12 january 1576 - 30 april 1660.’ In: Quaerendo 7 (1977), 5-45, i.h.b. 42-43, noot 74; en Van Selm 1987, 120). Op 23 augustus 1618, korte tijd nadat Cats' woorden waren gedrukt, stierf Bredero. |
81-88 |
Volgens Kalff (1901, 71, noot 2) is dit de enige plaats waar Cats over de poëzie van Hollandse dichters spreekt. |
90 |
rauwe: onervaren, niet fijngevoelig |
91 |
vont: vondst, truc |
94 |
spore: aansporing |
98 |
inde banden: in de (schrijvers)mappen, in portefeuille |
100 |
Maer hiet ic: maar zowaar ik... heet |
102 |
stege: onwillige, stugge |
104 |
mach: kan |
105 |
Langt: Geef |
|
dieren: (niet pejoratief bedoelde aanduiding voor) jonge meisjes of vrouwen |
110 |
lecker: jongen. Het woord ‘lecker’ werd vaak gebruikt voor Cupido. Vgl. o.m. ook r. 118. |
111 |
geweer: wapen; pijl en boog zijn hier enkelvoudig opgevat |
112 |
innigh: inwendig |
113 |
streec ... heen: ging er (in de lucht) vandoor. Meer dan eens is er sprake van de dwingende houding die Cupido aanneemt; de dichter is dan volledig onder de macht van de minnegod geplaatst. Zoals aan het begin van het ‘Tot den leser’ in Samuel Costers Isabella (1619): ‘Daar ghy my voor aan-ziet dat en ben ick niet: de Voor-reden van het Spel meent ghy miin te ziin. Neen, de Poeet zal die door den aldwingenden Cupido uyt laten spreken: my heeft hy ghesonden u te segghen dat hy Ariosten niet stip ghevolght en heeft.’ In: Samuel Coster's werken. Ed. R.A. Kollewijn. Haarlem 1883, [301]. Zie ook de annotatie bij r. 118. |
|
mijn oude stucken: Evenals in de ‘Voor-reden’ (r. 42) wil Cats het doen voorkomen dat hij de (amoureuze) gedichten in zijn jonge jaren heeft geschreven. |
| |
| |
114 |
De omschrijving het meerendeel suggereert dat er nog meer is geweest; het zou kunnen duiden op het materiaal voor de bundel Maechden-plicht die eveneens in 1618 verscheen. |
115 |
beelt: afbeelding. Vgl. Porteman 1983, 11, noot 1: ‘Uit verschillende titels, drempeldichten en voorwoorden blijkt duidelijk dat tijdgenoten emblemata amatoria vaak als Cupidoplaatjes hebben beschouwd.’ |
118 |
de ... bedrogen: Terwijl Heinsius en Hooft zichzelf in hun opdrachtgedichten nog als handlangers van Cupido beschrijven (zij laten zich verschalken), bedriegt Cats juist de minnegod. Hij die van nature niets liever doet dan bedriegen, wordt hier door de emblematicus om de tuin geleid. Welbewust zorgt hij er immers voor dat de liefdesemblemen niet meer op zichzelf staan, maar onderdeel uitmaken van een ontwikkeling: de minnebeelden worden omgevormd tot sinnebeelden, tot beelden van wijsheid en godsdienstigheid. Hierover ook Porteman 1981-1982, 176-180; K. Porteman, ‘Cornelis Plemp “sells” his Emblemata to Pieter Cornelisz Hooft.’ In: Emblems in Glasgow. A collection of essays drawing on the Stirling Maxwell collection in Glasgow University Library. Ed. A. Adams. [Glasgow] 1992, 99-112, i.h.b. 101; en Porteman 1992-2, 67. |
120 |
Het zal niet geheel aan zijn verwachtingen voldoen. |
131 |
losse: onzekere, lichtzinnige |
|
gesucht: verlangen |
135 |
selsaem: ongewoon |
|
den vryer speelt: een voorstelling geeft van (zich bezighoudt met) hoe een vrijer zich gedraagt en wat hem overkomt (wnt xiv, 2699 en 2704-2707) |
139 |
koten: (het kootspel) spelen. Vgl. embleemprent xxvii en de commentaar aldaar. |
140 |
dat bejagh: die bezigheden |
141 |
gesneden: gegraveerd (op de eerste titelprent in de ed. 1618) |
146 |
Mogelijk hoort het vraagteken hier niet thuis; tussen de woorden stoffe en sien zwerft in het zetsel ook nog een dubbele punt. |
147 |
Dit verwijst naar de situatie van de editio princeps uit 1618. |
148 |
Deze tamelijk dwingende slotregel dient om het belang van het boek als geheel te beklemtonen; dat belang ontstijgt het louter amoureuze. De gedachte werd ook geformuleerd in de laatste regel van het Latijnse ‘Ad lectorem’ hierboven: Men mag de staart niet van de kop scheiden. |
| |
Commentaar
Cats' openingsgedicht herinnert niet alleen in zijn aanhef, maar ook op andere plaatsen aan Heinsius' ‘Aen de Ionckvrouwen van Hollandt’, zoals opgenomen in Quaeris quid sit amor? (1601), in de Emblemata amatoria (Amsterdam 1606) en de Nederduytsche poemata (Amsterdam 1616).Ga naar eind57 Cats gaf hier de eerste aanzet tot Zeeuws cultureel zelfbewustzijn ten overstaan van de andere gewesten die o.a. zou uitmonden in de publikatie van de Zeeusche nachtegael in 1623. Het moest hét bewijs vormen dat Zeeland, ook literair, tot de Republiek behoorde. Inmiddels was de ‘achterstand’ dus al achterhaald en kon deze passage met tevredenheid worden gelezen.Ga naar eind58
Dat veel opdrachten zich zo expliciet richten tot de jeudige lezers, en dan met name lezeressen, heeft zeker te maken met het geld dat zij tot hun beschikking moeten hebben gehad en uit wilden geven aan mooi vormgegeven bundels. En dan natuurlijk aan die welke de liefde tot onderwerp hadden. Hiervoor zijn ook aanwijzingen te vinden. Zo nodigde Hugo de Groot in een brief van 27 mei 1608 Daniel
| |
| |
Heinsius uit om de bruiloft van Johan Boreel, de latere raadpensionaris van Zeeland, mee te komen vieren. Hij sprak daarin veelbetekenend over ‘Zeeland, het land van de rijke meisjes.’ Bovendien waren sommige bundels met liefdesemblemen en geïllustreerde (amoureuze) liedboeken duidelijk geliefd om cadeau te geven. Dit valt bijvoorbeeld af te leiden uit de typografische oplossingen die werden bedacht: op open ruimten binnen het titelblad kon de naam van geliefde of de schenker ingevuld worden. En Bredero dichtte ondubbelzinnig in de slotregels van een sonnet:
Dit beelde-boeckien is voor nortsche suffers niet:
Cats heeft meer dan eens aan zijn opdrachtgedicht geschaafd. De versie in Proteus is een bewerking van ‘Aen de Zeeusche Ionck-vrouwen’ - vanzelfsprekend zonder de ondertitel - uit de editio princeps van 1618, en die opdracht had op haar beurt al eerder een aantal veranderingen ondergaan in de eveneens in 1618 verschenen tweede editie, waarin de prozacommentaren voor het eerst waren toegevoegd (vgl. hiervoor Bijlage 2). Opvallend is wel dat Cats met het gedicht in 1627 teruggreep op dat in de allereerste uitgave, dus óver de tweede 1618-editie heen, zoals blijkt uit het slot in die allereerste uitgave:
De vrees was nu van my, met Venus kint, vertoogen,
Doen riep ick: 't is gheen noot, den Lecker is bedrooghen;
Al heeft hy mijn ghedicht, als met gewelt, ontleent,
Ten sal daer med' niet gaen, als hy wel heeft ghemeent:
Want, midts hy vierich was en gierich in het vatten,
Soo tast' hy wat te diep: hy meynde, 't waren schatten,
Alleenlijck op-gheleyt tot voetsel vande min,
Maer neen, al wist hy't niet, daer stack wat anders in.
Het Werck dat ghy hier siet, beelt aff des menschen leven,
Ghy vint int eerste Deel de blinde Jeught beschreven,
Vervoert door sotte lust, verwert in Venus net;
Het tweede stuck verthoont den mensch nu wat gheset,
En wijst als metter handt de Borgherlijcke plichten,
En hoemen onder 't volck zijn saecken moet verrichten,
Roert oock de feylen aen, en watter omme gaet,
Ter wijl eens yders hant is uyt om eyghen baet.
Het derde Deel begint wat hoogher op te stijghen,
En handelt vande wech om 't Hoochste Goet te crijghen:
Climt na den hemel toe, en leert, met vast bescheyt,
Dat ware lust en rust aldaer verborghen leyt.
Maer niemant achte vreemt, dat wy te samen bringhen,
In een ghedicht vervat, soo onghelijcke dinghen;
Noch dencke dat ons werck verandert al te seer,
Want sekerlijck den mensch verandert noch al meer.
't Is al veranderingh, den mensch en al syn saken,
Al wat hy heden prijst, soud' hy wel morghen laken;
En als het in dit werck sou gaen naer mijnen wensch,
Soo moest des Menschen beelt ghelijck zijn metten Mensch.
| |
| |
Voorts wat ghy, hier en daer, leest van den God der minnen,
Al dat en is hier niet, als ons verdorven sinnen,
En 't vier van dertel lust, daer in de jonckheyt blaeckt,
Dat d'Outheyt Ga naar eind60 tot, 'k en weet wat, Goden heeft gemaeckt.
Cupido staet, 't is waer, op 't eerste blat ghesneden,
Omringhelt van syn volck, van yder aenghebeden,
Een die op het begin alleen syn ooghen slaet,
Meynt dat hier niet en schuylt als Venus-janckers praet.
Maer neen, Ionck-vrouwen, neen, neemt vry dit Bouck in handen,
Ten spreeckt, ghewis, ten spreeckt niet al van Venus banden.
Daer is oock ander stoff: want soo ghy't wel door-leest,
Ghy sulter vinden in dat Venus brant gheneest;
Ghy sulter vinden in den wegh tot goede zeden,
Ghy sulter vinden in veel stichtelijcke reden:
Het beelt van Venus Soon besit maer d'eerste sael;
H. Smilde is ingegaan op enkele veranderingen tussen 1618 en 1627 in de opdracht aan de ‘Ionck-vrouwen’. Volgens hem is het krachtiger ritme vervlakt omwille van de gladheid; heeft de constructie ‘Ick en weet niet wat’ zijn intrede gedaan; is de taal Hollandser geworden; de nominatief -n weggelaten; is het enclitische ‘dij’ vervangen door ‘ghij’; hebben Thetys, Bellona en Cupido het veld moeten ruimen; is de verhouding tegenover bepaalde personen veranderd: Heinsius werd ‘onse vrient’,Ga naar eind62 de kritiek op Moy-ael uit Bredero's Moortje verdween, en Anna Roemers Visscher, die inmiddels was getrouwd, werd niet meer door Cupido aangesproken. Smildes oordeel over het slot van de opdracht was negatief: ‘De geestige teekening van de jeugd, die begeerig grijpt naar de Minnedichten, is vervangen door een zeer matte beschrijving van den dieperen zin van het geheele werk. De moralist heeft hier den dichter geheel verdrongen.’Ga naar eind63
|
-
eind54
- Vgl. ook het lofdicht ‘Op de wercken van M.H. Jacob Cats’ dat Jacob Revius schreef:
De Seeusche rondicheyt, o Cats, die ghy verheffet
Die hebdy in u werck opt cierlijckste getreffet.
Het ronde effen is en sonder hoeck of cant,
U versen glad' en gaaf u vliegen vande hant.
Het ronde t'ruymste is van alle omme-trecken,
U versen in begrijp opt wijtste haer wtstrecken.
Het rond' is sonder eynd' gesloten over al,
Den roem van uwen geest geen eynde nemen sal.
Soo lang' het aertsche rond' sal blijven onberoeret,
Soo lang' het hemels rond' sijn lichten ommevoeret
Sal u end' u gedicht ter eeren sijn geseyt:
O Cats, ghy hebt getreft de Seeusche rondicheyt.
In: Over-ysselsche sangen en dichten. Deventer 1630, 290.
-
eind55
- Zie over de droom als literaire creatie o.m. A.H.M. Kessels, Studies on the dream in Greek literature. Diss. Tweede druk. Utrecht 1978, i.h.b. 1-24; M. Weidhorn, Dreams in seventeenth-century English literature. 's-Gravenhage etc. 1970, i.h.b. 53; L. Strengholt, ‘Dromen in Vondels drama's.’ In: Verslag van het zevende colloquium van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten [...] 27-31 augustus 1979. 's-Gravenhage 1980, 25-40, i.h.b. 27; en M.A. Schenkeveld-van der Dussen, ‘Hooft onthoofd.’ In: De nieuwe taalgids 84 (1991), 481-494, i.h.b. 485.
-
eind56
- Dezelfde thematiek is verbeeld en verwoord in de uit 1609 daterende prent ‘Afbeeldinghe van 't Nederlants Bestandt’, mogelijk door Claes Jansz Visscher. Zie: De Jong 1980, 25, afb. 41. Er is o.a. op te zien hoe Mars van zijn wolvenwagen overstapt in de door duiven voortgetrokken koets van Venus. Onder de voorstelling staat een verklarend bijschrift van P.C. Hooft, met daarin o.m.:
Den Wapenheere Mars [...] is 't al te lange spel begonnen te vervelen:
En 't lust hem langer bet' met Venus wat te spelen;
Dies hy sich voegen, voor een nachje, gaet by haer.
O Krijghsliê dat's voor u een nacht van twalef jaer.
Vgl. Gedichten van P.C. Hooft. Ed. F.A. Stoett. Twee dln. Amsterdam 1899-1900, i, 81-85, r. 65 en 69-72.
-
eind57
- Resp. a2r-b1v; en pagina 54-59. Vgl. Meertens 1943, 217-218 en 290-291; evenals Porteman 1983, 40-50, die tevens de tekst van Heinsius' ‘Aen de Ionckvrouwen van Hollandt’ afdrukt, gevolgd door Vaenius' ‘Cupido tot de ieught’ uit de ed. Antwerpen 1608, (:)2r-(:)4r (Ibid., 210-216). In sommige edities als ‘Cupidon à la ieunesse’ met de Italiaanse pendant ‘Cupidine alla gioventu’. Zie ook Porteman 1981-1982. Vondels opdrachtgedicht ‘Aende Ionck-vrouwen vant Nederlandt’ (later onder de titel ‘Aende Ionck-vrouwen van Vrieslandt ende Overyssel’) was inmiddels verschenen in de liedbundel Den nieuwen lust-hof (1607). Zie hierover: Keersmaekers 1985, 84-91. In 1621 opende J.J. Starter zijn Friesche lust-hof met een uitvoerig gedicht ‘Tot de iong-frouwen van Friesland’ en vier jaar later droeg Zacharias Heyns zijn Deuchden-schole ofte Spieghel der jonge-dochteren op aan ‘de Over-ysselsche maegden’. Vgl. Meeus 1990, ii, 295-296.
-
eind58
- Over de
culturele verhouding Zeeland-Holland: Strengholt 1989 en Van Vaeck 1994, 17-18. Zie verder ook de drempeldichten van Peutemans en Hobius.
-
eind59
- De brief van De Groot wordt aangehaald in Meertens 1950, 17. Over het gebruik van dit type boekjes als geschenkboekje: Porteman 1983, 7 en 25, waar ook deze regels van Bredero worden aangehaald. Zie voor de jonge lezeressen in de zeventiende eeuw: G.A. Bredero, Boertigh, amoureus en aendachtigh groot lied-boek. De melodieën van Bredero's liederen. Ed. F.H. Matter. 's-Gravenhage 1979, 16-21; Porteman 1983, 40-50; en Grootes 1987. Deze studies geven enkele redenen voor de gretige afname onder dit jonge publiek: jongeren zijn nu eenmaal ‘chronisch verliefd’, ze hebben meer vrije tijd dan ouderen, ze zijn gevoeliger voor mooie dingen en voor nieuwe stromingen in de literatuur, en ze krijgen in de beginnende welvaartsstaat steeds meer geld tot hun beschikking. Matter somt een reeks (geïllustreerde) liedboekjes op die expliciet zijn gericht tot de ‘eerbare jonghe jeught’, zoals voorin Den nieuwen lust-hof (Amsterdam 1602).
-
eind60
- Tekstingreep: Outheyt ] Outkeyt
-
eind61
- Middelburg 1618, 4*3r-v. Wanneer de spellings- en interpunctieverschillen buiten beschouwing worden gelaten, zijn, behalve het afwijkende slot, de overige varianten (tussen de tekst in 1618-2 ten opzichte van 1618-1):
22 vol argen-list, en alderhande ] vol van bedrogh, vol alderhande
23 om onse smart ] dan om ons smart
33 voor rappe maets vermaert, en dapper ] eens op een tijt vermaert, voor dapper
62 u Zeeuwen ] uw' Zeeuwen
112 dit dertel wicht ] dat vinnich dinck
-
eind62
- Vgl. Erasmus die sprak over ‘Alciatus noster’. Aangehaald in Nolde 1964, 72, noot 8.
|