Klagende maeghden en raet voor de selve(1634)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 167] [p. 167] Avont-sangh, Op de vvye: O faux amant! o langue menteuresse! HEt icht is wech, den avont is gekomen, De nacht die heeft den Hemel ingenomen, De werelt overheert. Ons kranck ghestel dat krijgt nu slapens lust, En watter leeft begeeft hem tot de rust; Siet! hoe het al verkeert. Almachtigh God; en schepper aller dingen, Wy gaen een liet tot uwer eere singen; Ontfangt doch ons gesangh, Ghy hebt, o Heer, tot heden ons ghespaert; En ons verschoont in onsen broosen aert, V sy voor eeuwigh danck. [pagina 168] [p. 168] Ghy die het lant met duyster gaet betrecken, Wilt doch voor al ons snoode sonden decken, Met u genaden-kleet; En brengtse niet in u gestrengh gericht, Want dat wy oyt verlieten onsen plicht, Is ons van herten leet. Schoon dat wy sien de Son met hare stralen Daer henen gaen, en in het water dalen, Dat quelt ons niet te seer: Behout ons slechts het licht van dijnen geest, Want dat verquickt de bange zielen meest; Gunt ons dat eeuwigh, Heer. En nademael wy menschen hier beneden Sijn enckel stof, en swack in al de leden, Soo haest de sonne vlucht; Soo geeft toch rust aen dit ellendig vleys, Doch efter soo dat wy met ons gepeys Noch blyven in de tucht. [pagina 169] [p. 169] Maer schoon ick'snachts al niet en konde slapen, En even'sdaegs geen lust en wist te rapen, Dat eyndigt met den mensch. Geef maer, o Heer, na mynen leften dag, Datick by u eens ruste vinden mach; Dat is myn hoogsten wensch. Als slechts mijn ziel haer Schepper magh genieten, En dat zyn troost op ons koomt neder vlieten, Dan acht ick niet-met-al Noch wat het vleesch of al de werelt heeft, Noch even-selfs al wat den Hemel geeft; Want God die isset al. Vorige Volgende