Klagende maeghden en raet voor de selve(1634)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 165] [p. 165] Morgen-gesangh, Op de vvyse: O nuict, jalouse nuict, &c. DE nacht die is voorby, de son begin te rijsen; Ick sie hoe dat het licht een nieuwe werelt baert, Op op, mijn logge ziel, wilt uwen schepper prijsen, Die u op dese nacht en eertijts heeft bewaert. O Vader van het licht, o Schepper van der sonnen, V danck ick in den geest, u groet ick met gesangh: In uwen soeten naem soo dient de dag begonnen, In uwe vrees volhert ons leven-dagen lang. Ick heb een ruymen tijt in duysternis geseten, Verschoven van den dag en van het ware licht; [pagina 166] [p. 166] Laet ons te deser stont u rechte paden weten, En leyt ons metter hant tot ons bescheyden plicht. Ghy hebt in ouden tijt een wo ort alleen gesproken, Doen noch een dicke nacht op al de werelt lagh, En stracx soo is het licht met krachten uyt-gebroken, Soo datmen over al u groote daden sagh. Spreect maer een enckel woort, myn nacht die sal verdwijnē En ick, een kint des lichts, sal nimmer zijn beschaemt. Laet u genade-son my in het herte schynen, En ick sal heden doen gelijck het my betaemt. Wel op, myn swaer gemoet, ick voele my verstercken, Ick voel in mijnen geest een nieuwe sonne-schijn. Al wie in Godes vrees syn ampt soeckt uyt te wercken, Daer is geen twijfel aen, God sal hem gunstigh syn. Vorige Volgende