Klagende maeghden en raet voor de selve(1634)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina XLI] [p. XLI] De vryster met de pyl in het oir singt Op de vvyse: Iean de Nivelle, & c. ALle die hier tot de Reden Met benaeutheyt komt getreden, Maeckje wegh, wie datje syt, Want ick ben op beter gronden Aen een edel hert gebonden Als ye mant van onsen tijt. Groote schadt, en frissche leden, En wat een mensch hier beneden, Immer schoon of aerdigh vont, 'Tsijn alle maer beusel-saken [pagina XLII] [p. XLII] Syen mogen niet genaken Daermen hoort een soeten mont. Een die geestigh weet te spreken Heeft al verr'de beste streken Daer men mede vrysters wint, VVant een mont vol soete woorden, Heest in hem gewisse koorden, Daer mede men herten bint. Of Vlysses schoon voor desen, Van geen vrou en is gepresen Datmen schoonheyt in hem vont Noch wist hy met geestigh minnen Al de Nimphen haest te winnen Alleen door een soeten mont, Al de blancke Zee-godinnen Quamen als met gansche sinnen Voegden haer benevens hem, [pagina XLIII] [p. XLIII] VVie maer by den heldt mocht wesen Die hielt haer als voor genesen Om de lust van sijne stem. Als ick dit eerst hoorde seggen, Soo woud'ick het weder leggen, Ick en hielder geensins van, VVant ick meyn dat schoone leden Sijn vry weerder aengebeden Als eene die spreken kan, En nu siet! ick ben gevangen Niet uyt de lust van roode wangen, Maer wel door een heuschen mont, Dien heb ick eens lest genoten En ben door het oir geschoten. Tot in mijnes herten gront. Nu en acht ick niet met allen Oock en heb ick geen bevallen [pagina XLIV] [p. XLIV] In al watter schoon heyt hiet, Maer ick stel mijn ziels vermaken, Gansch en al in beter saken Daer de geest vermacck geniet. Sijn niet al de schoonste menschen Diemen soude konnen wenschen In een korten stont door sien? Wat daer yemant kan behagen Staet alleen in sinne vlagen Van de domme jonge-lien. Noyt en heefter mensch met reden Groote schoon heyt aengebeden Overmits sy licht vergingh, Sy en kan aen yemant geven Dat een mensch doet vrolick leven 'Tis staegh maer het cygen dingh, Maer als yemant weet te spreken Die heeft altijt soete streken [pagina XLV] [p. XLV] En gestaegh een nieuwen schadt, Als hem maer en lust te quelen Hoe kan-het een mensch vervelen? Men wort synes nimmer sat. Dies soo bid'ick, wijse Reden, Geeft een ander schoone leden, Geeft een ander duysent pont, Dat is maer voor domme menschen Ick en wil niet anders wenschen Als Alexis soeten mont. Vorige Volgende