Klagende maeghden en raet voor de selve(1634)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina XXXIII] [p. XXXIII] De maeght in de borst getroffen klaeght. Op de vvyse. Faut il qu'une beauté mortelle. VVEl hoe! moetick noch langer veysen? En moet het noch al sijn bedeckt Waer toe myn jonge ziele streckt? Neen, neen; naer lang en angstig peysen? Dient eenmael uyt te syn geseyt, Wat my in desen boesem leyt. En waerom sou ick langer hygen? En waerom knagen mijn gemoet, Tot aen myn innigh herten-bloet? Neen, neen, 'ken wil niet langer swijgen. Ten is geen schande datmen mint Wanneer de soete jeugt begint. [pagina XXXIV] [p. XXXIV] Waer ick tot dertel spel genegen, Soo diend'ick des te syn beschaemt, Vermits geen lust een maegt betaemt, Maer nu ick gae door reyne wegen, Soo mach ick seggen daer het dient, Dat ick behoef een echten vrient. God heeft in ouden tijt gesproocken De mensch en moet niet eensaem zijn, Neen, dat is al te grooten pyn, Als ons de jonckheyt komt bestoken, Ghewis haer dient een rustigh man Die hare jeugt niet temmen kan. En schoon Gods Soon is afgekomen, Syn leer en heeft het echte bed' Niet ingebonden, niet belet; Men heeft dit woort oock doen vernomen, Wie in sigh voelt een heeten brant, Die kome tot den echten bant. [pagina XXXV] [p. XXXV] Wel aen ick worde met verlangen Versocht van seker jong-gesel, En siet! ick weet hy meynt het wel: Hy is door heete min bevangen, En ick (al schijn ick wonder koel) Weet oock wat ick in my ghevoel. Het is nu ruym een jaer geleden, Dat hy tot my hier eerstmael quam, Dat hy tot my syn toevlucht nam; Ick ben gevleyt, gestreelt, gebeden; Tis seker lang ghenoegh getoeft Voor eene die een man behoeft. Wel, moeder, let op dese saken, En dient u van den nutten tijt, My dunckt het is genoegh gevryt. Dus wilt doch eens een eynde maken, Een rijpe peere dient gepluckt Eer dat het met haer qualick luckt. Vorige Volgende