Een, dien het opperste gebiedt van eenige stadt bevolen is, soo hy koomt te vernemen, dat'er acht ofte tien verraders binnen de stadt zijn, plach hy sich gerust te stellen, als hy vijf ofte ses van de selve bekomen ende in hechtenisse gestelt heeft? Gewisselick neen; hy en geeft zijn ziele geen ruste, voor hy alle de selve by den kop gevat, ofte immers uytter stadt gejaeght heest. Hoe, staet ons anders te handelen met onse geestelijcke verraders?
Van 't onkruyt dient niet het loof alleen, maer de wortel uyt-getogen De Geest seyt niet: wont, maer: doot uw aerdtsche leden.
Pers. Sat. 5.
Nec tu, cùm obstiteris semel, instantique negâris
Parere imperio, Rupi jam vincula, dicas.
Nam & luctata canis nodum abripit: attamen illi,
Cùm sugit, à tergo trahitur pars longa catenae.