Alle de werken. Deel 1(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 786] [p. 786] Men hoeft den hont geen broot te geven, soo langh hy wispel-steert. Non se da tanto pane al cagnuole, quanto la sua coda dimanda. Al quispelt Leeuwtje met den steert, Al troetelt Leeuwtje sijnen weert, Al janckt'et met een luyde stem, Al loopt'et voor, en achter hem, Al sit het beesje geestigh op, Al draeyt het als een snellen top, Al biet het dickmael sijnen poot, Ten krijght niet altijt witte-broot; Want heeft'et eerst sijn deel gehadt, Al is'et niet ten vollen sat, Hoewel het slecht en deerlick siet, Ten krijght noch al sijn wille niet. Al schijnt dit slecht, gelijck het leyt, Het is noch efter wat geseyt; Ghy, weeght'et in de rechte schael, Het kan u dienen menighmael, Het kan u dienen tegen lust, Die noyt of selden is gerust, Het kan u dienen over al, Waer dat men vreughde plegen sal: Men hoeft voorwaer het weeligh vleysch Niet staegh te geven sijnen eysch; Dus schoon iet somtijts mach bestaen, Het is al beter niet gedaen: En geeft een vrou, een vrient, een kint, Niet alles wat haer breyn versint; ‘Ick mocht, en ick en deed'et niet’, En was in vreughde noyt verdriet; Schrijft dese spreuck in uw gemoet, Sy is u aller wegen goet. [pagina 787] [p. 787] Nederl. Men geeft, het houdeken niet soo veel broots, als zijn steert wel eyschen sou. Een dwaes eyscht veel, maer dwaser is hy die 't hem geeft. Spaens. Mucho pide el loco, mas loco es el que lo da. Frans. Le fol demande beaucoup, mais plus sol est celuy qui donne. Engels. A foole demandeth muth, but te more foole is he that giveth it. Spaens. Menea la code el can, No por ti, sino por el pan. Deteriores omnes sumus licentiâ: Terent. Heaut. 2. 3. Cui plus licet quàm par est, plus vult quàm licet. P. Syrus. Qui non vetat peccare cum possit, jubet. Sen. Troad. Vorige Volgende