Alle de werken. Deel 1(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 687] [p. 687] En dient ons geen gepluckte peeren; want 't is geen fruyt dat wy begeeren. Nos magis adducto fructus decerpere ramo, Quam de caelata sumere lance juvat. De Vrijster die 't fruyt den vryer aenbiet, spreeckt aldus: Hoe meughje doch, beminde vrient, Met dus veel moeyten zijn gedient? Met verr' te reycken zijn gepast, En doen u desen overlast? Ghy reyckt hier na een hooge tack, Niet sonder pijn en ongemack; En siet, uw maet klimt in een boom, Gewassen aen een diepen stroom. Gewis indien hy neder viel, Sijn lichaem ware sonder ziel: Of (schoon hy deed'et sonder leet) Hy scheurde licht sijn beste kleet: En (kijckt doch!) watje plucken kont, Ten dienste van een gragen mont, Dat is ten vollen hier bereyt, En wort uw gunstigh voor-geleyt. Siet hier een schotel wonder reyn, Siet hier een aerdigh porceleyn; Daer liggen fruyten menighfout, Soo geel gelijck als enckel gout, Daer liggen rijpe vruchten in, Ghy, kies'er een naer uwen sin. Hoe, is'et niet het beste goet, Daerom men weynigh moeyte doet? [pagina 688] [p. 688] De Vryer naer een tack reyckende, anticoort: Ick danck, ick danck u, liefste kint, Maer ick en ben doch niet gesint Tot al dat ghy nu hebt geseyt, 'k En wil niet, dat men 't voor my leyt; Want, schoon al reyck ick naer een tack, Niet sonder eenigh ongemack, En schoon ghy biet my vruchten aen By yemant anders afgedaen; Gelooftet vry, beleefde macght, Dat is geen ooft, dat my behaeght: Een tack met krachten neêr-gedruckt, Een vrucht met eygen hant gepluckt, Een peer die hoogh en vluchtigh hanght, Die is'et daer men na verlanght; Want noyt en zijn'er fruyten soet, Dan als de plucker klimmen moet. Vorige Volgende