Alle de werken. Deel 1
(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij
[pagina 643]
| |
Voor-reden.Dewijle, gunstige Leser, dat Nuttigheyt ende Vermakelijckheyt te samen gevoeght van outs de gansche werelt deur zijn geacht geweest als twee saucen, om alle dingen smaeckelijck te maken: ende dat ick eenigen tijt herwaerts voor hebbe gehad, om (naer mijn kranck vermogen) de liefhebbers onser tale van tijt tot tijt iet sulcx toe te schicken, dat aen de selve tot beyde gelijckelijck aenleydinge mochte geven; soo en hebbe ick tot dien eynde voor ditmael niet beters konnen voortbrengen, als het werck dat u heden wert vertoont: bestaende in een nieuwe versamelinge van oude spreeckwoorden en by-spreucken, uyt veelderhande talen en tijden met opmerckinge gekosen, en den loop van 's menschen leven bescheydentlick toegepast. Omme waervan den naeukeurigen leser (tot beter gebruyck van alles) wat naerder t'onderrechten, soo vinde ick goet, soo wel over de nutticheyt als vermakelijckheyt van de by-spreucken en spreeck-woorden in 't gemeen, en op de gestalte van dit werck in 't bysonder, by maniere van Voor-reden, wat te seggen. Aengaende voor eerst de nuttigheyt ende vermakelijckheyt van de spreeck-woorden in 't gemeen, soo wil ick den gunstigen leser kortelijck vijf bysondere nuttigheden, en even soo veel vermaeckelijckheden van de selve, als met den vinger, aenwijsen. Belangende de nuttigheden, dient aengemerckt: 1. Dat by-spreucken ende spreeck-woorden (wesende als overgebleven voncken van de hooghdravende wijsheyt der Voor-vaderen van d'eerste wereltGa naar voetnoot1) zijn gewisse leermeesters van den loop des levens, aenwijsende uyt oude ondervindinge, hoe in nieuwe gevallen ieder sich heeft te dragenGa naar voetnoot2). 2. Datse, mits de spitse haerder scherpheyt, krachtelijck door-dringen in de gemoederen der menschen, latende in de selve als sekere weer-haecken, dienstigh tot opweckinghe van dieper bedenckinge, als wel voor eerst daer in scheen te schuylenGa naar voetnoot3). 3. Datse geheel dienstigh zijn om oude, en selfs oock uytheemsche schrijvers grondelijck te verstaen, die andersins op veel plaetsen duyster ende onsmaeckelijck bevonden werdenGa naar voetnoot4). 4. Datse de rechte eygenschappen ende ingeboren aert van de natiën ende volcken (uyt de welcke de selve haren oorspronck trecken) sonderlinge wel uytdrucken, ende aen den leser levendigh vertoonenGa naar voetnoot5). 5. Datse niet alleen tot verwackeringe des verstants, maer sonderlinge tot een rechte gesetheyt ende vromicheyt des levens, in een kort begrijp van woorden, een goeden wegh banenGa naar voetnoot6). Belangende de vermaeckelijckheyt van de by-spreucken en spreeck-woorden, d'ervarentheyt spreeckt selfs: 1. Datse een reden versieren als gesaeyde peerlen, ende in der waerheyt bevonden worden te wesen even die gulde appelen in silvere schalen, daer de wijse man van gewaeght, Prov. 25. 11Ga naar voetnoot7). 2. Datse gansch bevalligh zijn om hare kortheyts wille, en mitsdien recht bequaem om onthouden te worden, hebbende ondertusschen in sich den | |
[pagina 644]
| |
ganschen keest van de wijste boecken; zijnde mitsdien bequaem om gebruyckt te werden tot Sin-spreucken ende Op-schriften in velt-teyckens, glasen, gebouwen, ende diergelijcke gelegentheden meerGa naar voetnoot1) 3. Datse de bijtende waerheyt (die in haer eygen gestalte by 't meerendeel der menschen veeltijts niet ten besten en wort opgenomen) met een verbloemde om-reden tot in het binnenste der gemoederen behendelijck indringenGa naar voetnoot2). 4. Datse geheel buyghsaem en reckelijck zijnde tot veelderley saken, oock verscheyden van aert wesende, met groot vernoegen van hoorders en lesers, gevoegelijck konnen worden verdraeyt, en tot andere gelegentheden van saken merckelijcken konnen werden uytgebreytGa naar voetnoot3). 5. Datse door een aengename duysterheyt sonderlinge bevalligh zijn, en wat anders in den schijn, wat anders nae de waerheyt in sich hebben, waer van de leser naderhant het rechte wit en ooghmerck komende te treffen, plach in sijn gemoet een sonderlingh vernoegen t'ontsangen; niet ongelijck den genen, die onder de dichte bladeren een schoonen tros druyven, na langh soecken, eyndelijck komen te ontdeckenGa naar voetnoot4). De bevindinghe leert ons, dat veel dingen beter aert hebben alsse niet ten vollen gesien, maer eeniger-maten bewimpelt en overschaduwet ons voorkomen: 't welck Poppaea, de Keyserinne, wel verstaende (gelijck van de selve getuyght wort) was gewoon haer niet te laten sien, als soo wat bedeckt, en als in een schaduwe, om het gesichte der omstanders niet te versadigenGa naar voetnoot5). De by-spreucken dan en de spreeck-woorden bevonden zijnde te wesen van soodanigen nuttigheyt en vermaeck, als voren is geseyt; soo en is'et niet te verwonderen, dat de beste, wijste, oudste, en aensienlijckste van alle volcken en tijden, met de selve oyt veel hebben op gehad. Men vint, dat niet alleenlijck de voortreffelijckste onder de Heydensche philosophen, als Aristoteles, Cleanthes, Chrysippus, Aristides, Zenodorus, Didymus, Theophrastus, Milo, Diogenianus, en oock andere meer, de selve versamelt en veel gebruyckt hebben; maer oock dat de voornaemste onder de genen, die den waren God waerlijck hebben gekent, soo Koningen, Propheten, als Apostelen, ja de eenige sone Gods, even de Heere Christus selfs, hier van werck hebben gemaeckt, ende niet veronweerdight de selve in hare schriften en redenen, naer gelegentheyt, te vermengen: behalven dat de machtighste Koningh van Israël, ende met een de wijste man die oyt was, daer van met opset heeft geschreven; gelijck mede doet Jesus Syrach, ende van gelijcken Bensira, wiens Groot-vader (soo gelooft wert) is geweest de Propheet JeremiasGa naar voetnoot6), ende dit alles op seer goede gronden, ende om bysondere redenen. Want is'et van gewichte te houden dat een wijs man seyt, veel meer dat veel wijsen seggen, noch meer dat de wijste van veel landen seggen, noch meer, dat de wijste van de gantsche werelt seggen, ende dan noch boven al, dat alle de wijste van tijt tot tijt, ende met tusschenloop van veel tijden en eeuwen eenstemmelijck hebben geseyt, ende gestadelijck noch blijven seggendeGa naar voetnoot7). Spreeck-woorden (seyt'er een) zijn dochters van de langhduerige ondervindinge, zijn als beproeft gout, ja als enckele Gods-spraeckenGa naar voetnoot8). Spreeck-woorden hebben behouden, ende (tot dese onse eeuwe toe) overgebracht het gene dat noch metale pilaren, noch gehouwe sarcken, noch harde marmer-steenen, van den knagenden tant des alverteerenden tijts hebben konnen bewarenGa naar voetnoot9). Spreeck-woorden doen ons sien in de vorige ende tegenwoordige werelt, ja dickwils meer als de Ouden selfs oyt daer in hebben gesien: want gelijck een dwergh, verheven sijnde op de schouderen van een reus, verder siet als de reus; insgelijcx onse eeuwe (hoewel minder in hooge wetenschap als de oude) geholpen (boven de wijsheyt der voorvaderen) met eygen ondervindinge, siet en seyt dickwils meer als de outheyt selfs te voren heeft gedaen. Al het welcke by my overwrogen ende ingesien wesende, soo hebbe ick geoordeelt dienstigh te wesen in onsen tijt en tale, aen de inwoonders deses Lants mede iet wat van dingen deser stoffe in handen te geven; en daerom en hebbe ick niet in 't gemeen by een geraept alderhande spreeck-woorden sonder onderscheyt, maer alleen de gene die, boven de eygenschap van een soete verbloeminge, iet dienende tot leere ende verbeteringe in haer zijn hebbende. | |
[pagina 645]
| |
Boecken (mijns oordeels) behooren te wesen, gelijck een van de oude wilde, dat de maeltijden souden zijn, achtende die de beste niet, in de welcke men een tijt langh gansch uytgelaten vrolijck was geweest, en daer men veel gegeten en gedroncken hadde, waer van men dan noch des anderen daeghs in mage ofte hooft groote pijne komt te gevoelen; maer wel de soodanige, daer van men de beste smake eerst des daeghs daer aen gewaer wort, door het herkauwen van de goede tafel-reden aldaer voorgevallen. Ick wensche, dat al het gene de gemeente om te lesen in handen wort gegeven soodanigh ware, dat de leser niet eenige ongesouten vermaeck daer door worde aengebracht; maer sonderlinge dat een ieder na het lesen sich in eenigen deele t'elcken verbetert mochte vinden, en alsoo een goede nasmake (hem ten besten) daer van mochte behouden: en om dier oorsaecke wille, heb ick my in desen gedient van leersame spreucken, beyde uyt oude en nieuwe talen, uyt de welcke (naer mijn gevoelen) konnen worden afgenomen treffelijcke gront-regels van verscheyden stoffe, die in den loop des levens alderhande menschen konnen dienstigh zijn. Insgelijcx heb ick goet gevonden (tot meerder licht en nuttigheyt van den Leser) in de ordre van dit werck te volgen den gewoonlijcken loop van 's menschen leven, ten eynde een yeder, naer sijn gelegentheyt, spoedelijck en sonder lange soecken, sijn gerief daer in soude mogen vinden. Ick heb van gelijcken de hooft-stucken van de selve gesocht te verlustigen door de Nederlantsche dicht-konste: ende alsoo de Poësie te rechte by de ouden wert geseyt te zijn een spreeckende schilderye, en de schilderye aen d'ander zijde een swijgende Poesie; soo hebbe ick het voorsz. werck mede doen versieren door de schilderkonst: waer in, onder anderen, daer op mede is acht genomen (om door de veranderinge den leser des te meer vermaeckelijckheyt aen te doen), dat veeltijts de kleedinghe en het wesen selfs van de figueren, zijn gestelt naer de tale van het spreeck-woort, daer op het beelt slaet, zijnde op een Spaens, Italiaens, Frans ofte ander spreeck-woort, gepast een Spaensche, Italiaensche, ofte Fransche kleedinge en wesen, zoo veel de kunste heeft willen geven; invoegen dat hier de wijsheyt van de oude en nieuwe volcken niet alleen gelesen, maer oock eenigermaten gesien kan worden. Waer by dan noch komt, dat onder elck hooftstuck zijn gevoeght eenige over-een-stemmende spreeck-woorden van andere volcken op die stoffe passende, op dat de eendracht en gelijckheyt van oordeel van verscheyde natiën, in een en het selve leer-stuck t'samen komende, te beter by den leser gevat en van meer gewichte geacht mochte werdenGa naar voetnoot1). Ten lesten heb ick mede goet gevonden op verscheyde plaetsen menighte van spreeck-woorden hier by te voegen in haer oorspronckelijcke tale, ten eynde (elcke sprake in haer selven een bysonderen aert hebbende) de leser de talen verstaende, des te beter de rechte geur en eygenschap van de spreucken en spraken soude mogen in-nemenGa naar voetnoot2). Siet dan hier, goetgunstige leser, in 't korte mijn ooghmerck in dit tegenwoordigh werck, het welcke soodanigh is, dat een yeder tot zijn eygen gebruyck het selve van tijt tot tijt kan vermeerderen met de by-spreucken en spreeck-woorden, die hy hier en daer sal mogen hooren of lesen; tot hoedanige vermeerderingh dies te meerder stoffe is, vermits ick, nu een geruymen tijt met verscheyde saecken (boven mijn gewoonlijck beroep) besich zijnde geweest, hier toe niet en hebbe konnen brengen soodanigen vlijt en tijt, als wel noodigh soude zijn geweest. Doch hier noch werdende bygebracht soodanige vermeerderinge, als voren is geseyt, soo vertrouwe ick vastelijck, dat metter tijt uyt dit werck soude mogen ontstaen een lieffelijcke honighraet, te samen gebracht ende gewracht uyt de beste bloemen van oude en nieuwe schrijvers, smaeckelijck voor alle monden die niet geheel onsmaeckelijck en zijn; invoegen dat het selve sal konnen dienen d'onwetende tot onderwijsinge, de wijse tot onderhout, de kinderen tot leere, de jongelingen tot breydels, den ouderdom tot vermaeck, ende alle menschen in 't gemeen tot een Spiegel der Waerheyt. Duyt ons voornemen ten besten, geniet onsen arbeyt, waerde Lands-genooten, en weest gegroet van
Uwen gants Dienst-plichtigen, J. CATS. |
|