Alle de werken. Deel 1(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Ziel-zucht, uyt den 42en Psalm. Stemme: Puis que de vivre sans aymer. Gelijck een hert naer 't water hijght, Dat vloeyt uyt koele beken, Wanneer het groote drooghte krijght, Door heeten brant ontsteken; Soo verlanght mijn bangh gemoet Naer u, God, mijn hoogste goet! Ach! wanneer sal mijn droeve geest Tot uwe woonplaess stijgen, Daer ick mocht wesen onbevreest, En uwen zegen krijgen, Daer ick God sal mogen sien: Heer, wanneer sal dat geschiên? De tranen, die men rollen siet Op mijn bedroefde wangen, Dat is de spijs, die ick geniet, In mijn benaut verlangen; Mits men roept, uyt enckel spot: Segh ons nu, waer is uw God? My dunckt ick smelt, wanneer ick peys Dat ick u plagh te prijsen, En met veel hoopen elcke reys U eere gingh bewijsen; Och! mocht ick nu weder gaen, Daer ick 't voortijts heb gedaen! Mijn ziel, waerom zijt ghy ontrust? Ey, stilt uw droeve sinnen! Ghy sult noch eens met herten lust Des Heeren lof beginnen: Hoopt en siet alleen op Hem, Hy sal verhooren uwe stem. Eylaes, mijn geest is gansch vermoeyt! Heer, dien wil ick u geven, Daer 't water der Jordane vloeyt, En Hermon staet verheven, Of daer Misar sijn gesucht Heeft gedreven in de lucht. Tweede deel. O Heer! uw felle water-vloet Quam op mijn hooft te ruyschen, Dies hoord' ick, binnen mijn gemoet, D'een diept' op d'ander bruyschen; Heer, uw stroom heeft my gequelt, Dat ick schier ben neêr gevelt. Doch evenwel den ganschen dagh Sie ick op uw genade, En oock des nachts, al wat ick magh, Bid ick, al isset spade; Want ghy zijt mijns levens kracht, Daer op mijn gansche ziele wacht. Ick segh u, God, mijn toeverlaet! Waerom ben ick vergeten, Dat ick voor ieder, die my haet, Ligh als geheel verbeten? Waerom moet ick treurigh gaen, Voor die my dus tegenstaen? My dunckt, dat iemant my vermoort, Wanneer ick, in mijn ooren, Soo menigh fel en schamper woort Moet van mijn vyant hooren; Als hy roept: seght ons, o vrient, Waer is de God, die ghy soo dient? Mijn ziel, waerom zijt ghy ontrust? Ey, stilt uw droeve sinnen, Ghy sult noch eens, met herten lust, Des Heeren lof beginnen; Hoopt en siet alleen op Hem, Hy sal hooren uwe stem. Vorige Volgende