Vonnis gestreken over de Koninginne Vasthi, mitsgaders eeuwige huis-keure voor alle vrouwen; openbaerlijck afgekondight van 's konincx wegen, door de hondert en seven-en-twintigh landen des grootvorst Assuerus, van Indiën tot aen Mooren-lant.
De wijtberoemde Vorst van Persen ende Meden,
Van menigh ander lant, van duysent groote steden,
Die van de Mooren af, tot aen den Indiaen,
Laet sijn geduchte macht en strenge wetten gaen,
Maeckt al de werelt kont, dat Vasthi, die te voren
Was door het gansche rijck tot Koningin gekoren,
Is, in den vollen raet, en naer der Persen wet,
Van nu tot alle tijt van haren troon geset,
Des moet een yder Vorst van onse landen weten,
Dat hy na desen tijt van manschap is gequeten,
Van hulde vry gestelt, ten opsicht van de vrou,
Die haren overheer geen hulde bieden wou.
Sy moet van nu voortaen vertrecken uyt de salen
Van dit geweldigh hof, en achter lande dwalen.
Ons gunst is haer ontseyt. Sy moet van nu voortaen
Niet wesen datse was, niet voor den Koninck staen.
Een van beleefder aert, gewent tot goede zeden,
Sal, als het ons belieft, in hare plaetse treden;
Sal hebben haer gesagh en konincklicken troon,
En voeren haren staf, en dragen haren kroon.
Wy noch, uyt volle macht, gelasten alle vrouwen,
Die in het gansche rijck haer geven om te trouwen,
Rijck, schamel, groot en kleyn, dat yder haren man
Sal vieren met gedult, op pene van den ban.
En soo daer eenigh wijf hier tegen komt te woelen,
Die sal van stonden aen een sware straf gevoelen,
En dragen wel te recht soodanigh ongeval,
Dat sy het gansche rijck een spiegel wesen sal.
Wy willen, dat de man sal volle macht gebruycken,
Wy willen, dat het wijf sal swijgen ende duycken;
Dat is het oude recht, de gront van echte min,
't Is reden dat de man sy vooght in sijn gesin.
|
|