Verhael van de geschiedenisse,
voorgevallen tusschen Joseph ter eenre, en Potiphars huys-vrouwe ter anderer zijden, gelijck Flavius Josephus, Joodsche history-schrijver, deselve beschrijft in het derde capittel des tweeden boecks, van de outheyt der Jooden.
Potiphar, een Egyptisch man, die Pharaonis overste keuken-meester was, kochte Joseph van de koop-lieden, en hy hielt hem eerlick en wel, en liet hem in de vrye konsten neerstelicken oeffenen, en versorgde hem met eten en drincken rijckelicker als andere knechten: ja sette hem ten laetsten over sijn huys houdinge. En Joseph nam dese goetdadigheyt met danck aen: doch soo en vergat hy om sijnen jegenwoordigen nederigen staet niet sijne aengeboren deughtsaemheyt, maer bewees metter daet dat wijsheyt onder tegenspoet niet en beswijckt, soo men die anders recht (en niet alleen ter tijt des gelucx) gebruyckt.
En sijns heeren wijf, om sijner behendigheyt, en schoonder gedaente wille, wert met liefde tegens hem ontsteken, en liet haer voorstaen dat hy lichtelicken soude te bewegen zijn wel-lust met haer te plegen, wanneerse maer haren wille hem openbaerde, ja dat hy oock voor een groot geluck sonde achten, wanneer sijns heeren vrouwe hem daerom aensprake. Doch sy oordeelde hem meer na sijnen jegenwoordigen staet, als na d'oprechtheyt sijns edelen aerts: en hier op ontdeckte sy hem haer begeerte, en verghde hem om by haer te slapen. Maer Joseph, die sloegh haer dat af, en hielt voor een groote schande, haer in sulcker saken te wille te zijn, welcke tot groote schande en na-deel van den goeden man sijnen heere soude dienen. Daer toe vermaende hy haer oock van haer boos voornemen af te staen, en seyde, dat hy haer in sulcke saken nimmermeer te wille en soude zijn: datse af soude leggen de hope van tot haer voornemen te geraken, en dat sy, sulcx doende, hare boose begeerten lichtelijck soude doen vergaen: hy wilde liever lyden al wat lydelick is, dan haren wille te vervullen. En hoewel een knecht hem tegen de wille sijner vrouwen niet en behoort te setten, soo is nochtans dit werck soo schandelick, datmen sich sulcx niet en behoorde te onderwinden.
Na dat haer dit alsoo ontseyt was, soo is sy noch te vyeriger geworden, en meende evenwel Joseph en soudet haer niet weygeren; mits welcken, alsoo de oubehoorlicke liefde niet op en bielt, soo versocht sy 't ten anderen mael aen hem, op hope datse hem ten lesten meynde daer toe te brengen. Als daer nu een hooge feest voor handen was, het welck oock de vrouwen plegen te houden, soo heeftse haer tegen haren man gelaten als offe kranck ware, en begaf haer aen een stille en heymelicke plaetse, en sochte daer door oorsake en gelegentheyt om Joseph te gewinnen: En als sy hem alleen bevonden hadde, sprack sy hem aen met veel sachte en schoone woorden, meer als oyt te voren, en seyde: Het ware veel beter geweest, dat ghy van den beginne aen mijn begeeren niet en haddet afgeslagen, maer na mijner beliefte my te wille geweest, aengesien ick vrouwe van den huyse ben, en my door uwe liefde soo gansch hebbe in-nemen en overwinnen laten, dat hoewel ick hier de vronwe ben, nochtans genootsaeckt werde u te komen vleyen. Is nu eenige wijsheyt in u, suldy my noch heden te wille zijn, en wederom vergoeden wat ghy voormaels uyt onverstant versuymt hebt: Ist u daerom te doen geweest, dat ghy wilt gebeden zijn, soo doe ick nu dat selve veel vlytiger als oyt te voren, want ick my daerom sieck gemaeckt hebbe, en uwe liefde hooger geacht, dan alle vreughde deses feest-daeghs. Soo ghy voormaels gedacht hebt, dat het my niet ernst en is geweest, soo bebt ghy nu lichtelick te bekennen, dat ick niet bedriegelicker wijse met u gehandelt en hebbe, aengesien ick in mijn voornemen bestandigh blijve. Daerom soo moogdy nu de aengebodene wel-lusten gebruycken, en haer, die u ten hoogsten lieft, te wille zijn, het welcke u in andere saken oock nut en goet zijn sal; anders soo moet ghy mijne toornigheyt en ongenade verwachten; wanneer ghy u uwe vermeynde kuysheyt liever laet zijn, als mijne gunste. Dat suldy oock sekerlijck weten, dat uwe eerbaerheyt weynigh helpen sal, wanneer ick u by mijnen man
verklage, en segge dat ghy my hebt willen verkrachten: en wanneer ghy schoon met waerheyt omme-gaet, soo sal nochtans Potiphar mijne woorden meer gelooven als de uwe.
Maer Joseph en liet hem door alle dese woorden (die se oock met tranen bevestigde) geensins bewegen, noch met dreygementen verschricken, dat hy sijne kuysheyt licht achtede en haren wille dede: maer bleef bestendigh, wilde liever alles lijden en verdragen, dan oneerlickheyt met haer doen, en dat volbrengen, daerom hy naemaels in een seker verderven komen mochte. Vermaeude haer wat haer ampt was, en wat de echte plicht en getrouwigheyt vorderde: en seyde dat haer aen sulcx meer behoorde gelegen te zijn, dan aen snoode en verganckelicke wellusten, daer op altijt, van wegen des volbrachten wercx, rouwe en leetwesen volght, en daer van de schade niet wederom te rechten is. Soo moeste sy oock altijt in sorge staen, dat de gedaene schande niet uyt en quame: soo sy doch daer-en tegen de liefde en by-woninge hares mans, stil en sonder schande, gebruycken konde, en daer by voor God en de menschen, een vreetsamige en vrolicke gewisse mochte behouden. Dattet oock veel beter ware dat sy by haer eere bleve, en hem als eeueu trouwen dienaer in aller onderdanighcyt sijn werck doen liet, dan dat hy wetenschap hebbe van hare schande en oncere, als daer inne mede deel hebbende. Dat het oock veel beter zy, eener goeder gewissen, en der