Alle de werken. Deel 1
(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij
[pagina 219]
| |
Teghen-liet.Wat mocht ons gespeel bewegen
My het trouwen af te raen?
Neen, 'k en kan dit niet verstaen,
Want ten koomt my niet gelegen,
Eensaem, sonder vrucht of vreught,
Door te brengen al mijn jeught.
Lieve-koosen, soetjens quelen,
Minne-klachten vol genucht,
En soo menigh lieven sucht,
T'samen paren, vruchten telen,
T'samen groeyen tot een stadt,
Denckt, wat frayer dinck is dat!
Nu wel aen, voeght u tot trouwen
Wie daer bist een rap gesel:
Waerom vreesdy voor gequel?
Daer en is geen aert van vrouwen,
Die niet haer vermaeck en heeft,
Soo men reden plaetfe geeft.
Als een kalis trout een rijcke,
t'Jan! die isser dan wel aen:
Hy magh ledigh wand'len gaen,
Hier wat gapen, daer wat kijcken:
Goet verovert mette min
Is voor al een soet gewin.
Soo daer een, uyt reyne minne,
Neemt sijns minder by der hant,
Dat gaet wel; een rustigh quant
Kiest voor gelt een schoon vriendinne,
Die in vrientschap over-stort,
Wats' in rijckdom quam te kort.
In gevall' een goet geselle,
Die 't niet al te breet en gaet,
Een verkiest naer sijnen staet,
Dat hy sich te vreden stelle:
Wat geeft kloeckheyt om het goet?
T'samen winnen is soo soet.
Soo sich ymant gaet verbinden
Met een schoon en geestigh dier,
Is dat niet een hemel schier?
Nergens is doch yet te vinden,
Daer het oogh soo soet op speelt,
Als op een schoon vrouwen beelt.
Is uw lief mismaeckt van leden,
Soo ghy maer gebruyekt verstant,
Het en is u geen mishant:
Moeg'lick isse goet van zeden;
Isset niet: de schad' is kleen,
Sy is dan voor u alleen.
| |
[pagina 220]
| |
Heeft uw wijf soo wat vant malle,
Rekent dat voor geen gebreck:
't Is geen kermis sonder geck;
Treurt doch hierom niet met alle:
Die wat malt, hout best haer jeught;
Vrouwen sotheyt, mannen vreucht.
Is uw vrou soo out van jaren,
Datse niet en kindert meer,
En bedroeft u niet te seer:
Siet, nu moegdy spelen varen,
T'huys en laetje geenen last,
Sonder kinders, liever gast.
Is uw lief niet wel ter talen,
Valt haer tonge traegh of krom,
En ontset u daer niet om;
't Sal haer aen geen spreken falen:
Noyt en wast mans ongemack,
Dat sijn wijf te luttel sprack.
Isse krepel uw beminde,
Rekent dat voor geen belet,
Veel die prijsen dit int bedd',
't Is uw by-slaep, niet uw winde,
Sy en loopt om prijs, noch winst;
Goede vrouwen loopen minst.
Heeft uw lief soo quae manieren,
Dats' u groet met norts gedruys,
Siet, nu leerdy, binnens huys,
Ander luy gebreken vieren.
t'Gaet u wel, dat ghy die deught
Soo gevoegh'lick leeren meught.
Liefde wetet al te voegen,
Liefde neemtet al voor goet,
Liefde maeckt van bitter soet;
Liefd' is moeder van genoegen,
Liefd' is vintster van gerief:
Noyt en vont men leelijck lief.
Bona dc malis elicere, sapientis est.
| |
32. q. vers. si uxorem.Si uxorem quis habeat sterilem, sive corpore deformem, sive debilem membris, vel caecam, vel claudam, vel li quid aliud sive morbis, doloribus, laboribusque confectum et quidquid (exeptâ sornicationis causâ) cogitare potest vehementer horribile; pro societate, fideque maritus sustineat. |
|