Alle de werken. Deel 1(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 161] [p. 161] Cedendo victor abibis. (Wat buigt, breekt niet.) Ghy, die hier het tanger riet Van den wint gedreven siet, Zijt verbaest, en vraegt het my, Wat hier van de reden zy, Dat het riet niet metter daet In het water nederslaet, Dat het niet in stucken springht, Als de wint soo vinnigh dringht? Daer nochtans een eycke-stam, Die schier aen den hemel quam, Licht ter aerden wert gemekt, Licht ter neder wert gedruckt, Licht daer henen wort gedrayt, Als'er maer een stoker wayt. - Hoort de reden, lieve vrient, Die door u geweten dient: Dat niet in der hoogte wast Dat en lijt als geenen last, Dat en wort niet licht gequelt, Dat en wort niet haest gevelt, Door de krachten van de lucht, Daer van menigh rotse sucht: Soo het dan noch, op de maet, Met de winden overgaet, Soo en heeft'et geenen noot Van te vallen in de sloot, Want (gelijck de daet betuyght) Selden breeckt het dat'er buyght. horat. lib. 2. od. 10. Auream quisquis mediocritatem Diligit, tutus caret obsoleti Sordibus tecti, pavet invidendâ Sobrius aulâ. seneca Ayamemd. Felix, mediae quisquis turbae Pavte quietus, aura stringit Littora tuta, timidusque mari Credere cymbam, remo terras Propiove legit. ovid. Crede mihi: bene qui latuit, bene vixit, et intra Forfunam debet quisque manere snam. Vorige Volgende