Alle de werken. Deel 1(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 150] [p. 150] Te vollen lamp, verkeert in damp. anna. Nadien der maeghden dracht en kleet, Int minnen med' heeft sijn bescheet, Soo dunckt my goet, eer wy gaen voort, Hier van te roeren med' een woort. Ick hou dan veel van net en kuys; Wegh met de geen, die achter huys Gaen slonssen vuyl en onghehult! 'k En geef nochtans geen minder schult Aen dese, die door rijck ghewaet, Verwecken yders schimp en haet. Ghy doolt, soo ghy door kost'lick gaen, De jongh-mans meent te locken aen; Des Salamanders kracht verdwijnt, Wanneer de sonn' te helder schijnt, Het bruyne weder maeckt hem groot, Veel oly's is der lampen doot. Gelooft dat liefde van al-thans, Vergaet door al te grooten glans, Gelooft dat al te moyen maeght De vryers dickwils van haer jaeght; Ick ken'er, die door kost en pracht, Zijn in haer maeghdom als versmacht. Dus, wie ghy zijt, gaet niet te fray, De liefd' is kranck, den tijt is tay. cicero. Adhibenda est autem munditia non odiosa, neque exquisita nimis, tantumque sugiat agrestem et inhumanam negligentiam. cato cens. apud Ammian. Cui eultus magna cura, virtutis incuria est. Vorige Volgende