Voor, de nacht, dient gewacht.
Siet, wat een selsaem dingh! 'k en worde niet gedreven,
Maer kan, al naer ick wil, in alle boomen sweven;
Daer is geen wacker oogh, dat op de netten loert,
Daer is geen vogelaer, die aen het garen roert,
Daer is geen quackel-been, geen loose vogel-pijpen,
Geen ander slim beleyt, om my te mogen grijpen;
In 't korte, niet een mensch die op het vangen past,
En des al niet-te-min soo ben ick efter vast;
Ick ben, 'k en weet niet hoe, ick ben eylaes! gevangen,
Ick blijf, eer ick het weet, in dese stricken hangen;
Vraeght iemant hoe het komt? wel hoort'er reden van,
Misschien of mijn verdriet een ander dienen kan:
Schoon ick geen vleder-muys, geen uyl en was geschapen,
Noch socht ick in der nacht onwilligh om te slapen;
Noch socht ick over al in 't duyster mijn bejagh,
Hoewel mijn grilligh oogh in 't duyster niet en sagh:
Nu ben ick hier verstelt, onseker wat te maken,
My dunckt 't is buyten hoop hier uyt te mogen raken;
Nu roep ick met verdriet, och waer ick in den nest!
Dat is een jonge wulp, en alle vogels, best.
De nacht, de nare nacht, die heeft gewisse lagen,
De nacht, de nare nacht, die brenght gewisse plagen;
Gelooft'et, die het raeckt: al wie by nachte loopt,
Die pleeght sijn mallen lust tot hy het eens bekoopt.
| |
alio sensu:
Lina vides, manibus quae non trahit improbus auceps,
Ipsa movet casses, ut capiatur, avis.
Rete boni, Princeps, fit Principis istud imago,
Quem scelus immitem, non levis ira, facit.
Non privata tibi gladium vindicta ministret,
Sed velut invito condidat ense reus.
Fac toties aliis tractanda negotia mandes,
Exercet quoties carnisicina reos;
At quoties aliquis merito decorandus honore est;
Tune ades, et larga praemis funde manu.
Illecebrosius fieri nihil potest, nox; mulier, vinum
Nox et amor, vinumque nihil moderabile suadent;
Illa pudore vacat, Liber amorque metu.
|
|