Grijpt als 't tijt is.
'k En hou doch niet van dit gesegh,
Gewis ghy wijst my van de wegh:
Hoe? wilt ghy dat ick segge neen,
Wanneer ick ja van harten meen?
Sal onsen mont (is dat geraen?)
Geduerigh naer het weygh'ren staen?
Of magh een Jonck-vrou gapen niet
Wanneer-men haer de lepel biet?
Neen, dat en was my noyt geleert;
Verkeken kans niet weer en keert:
Een die in min wenscht goeden spoet,
Moet doen gelijck het meeutjen doet,
Die 't visjen, als 't sich bloot begeeft,
En op het water leyt en sweeft,
Wel happigh vat, ter rechter tijt,
Al-eer het visken haer ontglijt.
Met vlijt te passen op sijn stuck,
Dat is de moeder van 't geluck.
Die aen-geboden dienst versmaet,
Wilt dickwils wel alst is te laet.
En voor een maeghet dit geval
Is wel den meesten spijt van al;
Dies als de vinck is in het net,
Soo dienter geenen tijt verlet.
livus. Si in occasionis momento, cujus praetervolat opertunitas, cuuetatus paulum sueris, nequiequam mox omissam quereris.
procopius. Rerum humanaram momenta in occasionis perceptione, consistuut, nam si per ignaviam quis fortunam paratam neglexerit, cum suâ culpâ ab eâ deseratur, nequaquam illam, sed seipsum, accuset.