Huwelijk
(1993)–Jacob Cats– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
WeduweVoorreden aan de jongeliedenIemand die reeds uit het voorgaande werk weet heeft van wat wij in het volgende deel gaan behandelen en die inmiddels het opschrift gelezen heeft, zal misschien daaruit menen te moeten opmaken, dat ik deze brief verkeerd heb besteld. Om deze verkeerde gedachte weg te nemen en iedereen wat dit betreft uit de droom te helpen, zal de gunstige lezer moeten begrijpen, dat het ons juist goed heeft geleken, terwijl we hier van zins zijn van oude lieden te gewagen, met deze voorreden de jonkheid aan te spreken. De dagelijkse ervaring leert ons, dat er vele onder het volk oren hebben juist zoals bepaalde honden. Vanwege het neerhangen ervan zijn die van onderen open en van boven gesloten, zodat zij meer bekwaamheid hebben om te ontvangen het getuit dat van beneden, dan dat van boven komt. Velen, zeg ik, horen opvallend liever spreken en schrijven over een jonge Vrouw, dan over een bedaagde Huismoeder, en nog liever over een blijde Bruid dan over een bedrukte Weduwe. Het schiet mij juist nu te binnen dat, toen ik bruidegom was, één onder de vrienden van de bruid haar en mij tezamen geluk kwam bieden met de wens dat wij tezamen oud en lelijk zouden mogen worden. 't Was (mijns oordeels) goed gesproken. Het is gewis een volstrekt dwaas voornemen zo weinig na te willen denken over de dood, dat men zijn boetvaardigheid uit zou willen stellen tot vijftig- of zestigjarige leeftijd, en daardoor zijn leven eerst beginnen op een hoogte waar vele duizenden niet aan toe komen. Gewis, een schipper die 't zeil gaande niet eens bedenkt dat er onweer rijzen kan, laat dikwijls het anker aan land en de kabel op zolder. Als het er dan op aankomt dat men strijken moet, dan is er niets voor ogen dan scherpe, harde steenrotsen en klippen en dienvolgende een gewisse schip- | |
[pagina 130]
| |
breuk. 't Is volstrekte dwaasheid ook maar de minste tijd te willen leven anders dan zoals men getroost is te sterven. De jongelieden dienen hiertoe duchtig aangemaand te worden, zoals wij bij dezen graag deden. De ouden vinden duizend lessen in zichzelf, in hun zwakheden, in de kerkhofbloemen (ik bedoel: de grijze haren) die op hun hoofd en in hun baard groeien. Dit alles kan voor hen als een predikatie dienst doen. 't Is daarom een ieder goed Christen geraden een stervend leven te leiden en met de apostel te zeggen: Ik sterf elke dag. Wilt ge hiertoe een betrouwbaar hulpmiddel, gunstige Lezer, en dat met weinig woorden? Doe hier zoals de kinderen met de bijen handelen. Als ze daarmee willen spelen, dan trekken ze eerst de angel uit en daarna hebben ze er niets dan vermaak van. De prikkel des doods is de zonde. Neem maar alleen dat wapen weg! Het gevaar zal gelijk met de schrik verdwijnen. | |
[pagina 131]
| |
aant.Hiertoe te mogen geraken is gewis de minste vrucht niet van een christelijk leven. De weg die hiertoe leidt, is nergens te vinden dan bij degene die gezegd heeft: Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Gods woord te kennen is een krachtig bolwerk tegen de invallen der zonden. Daarom mogen wij allemaal tezamen en elk in 't bijzonder dagelijks met oprecht gemoed voor onze God denken en spreken:
Ik wense met een stillen geest,
Die ziekte, dood, noch helle vreest,
Te scheiden uil dit jammerdal.
En ziet! Dat zijn mijn wensen al.
Hoe dat men naar de kunst een vrouwe tonen kan,
Wanneer de bleke dood haar zondert van den man?
Stelt u een bloempjen voor, dat van de steel gesneden,
Heeft door het vinnig mes zijn eerste dood geleden.
Daar staat het teer gewas, in engen fles gesloten,
Daar staat het in en okweelt met tranen overgoten.
Het komt niet in den hof, waar alle frisse kruiden
Ontvangen met vermaak een regen uit het zuiden;
Het komt niet in de lucht of in het open veld,
Waar groen met groentje speelt, en roos naar roosjen helt.
Het toont in zijn gelaat gelijk een diep verlangen,
En laat zijn aardig loof ter aarden neder hangen.
Waartoe een lang verhaal? Men kan ten vollen lezen,
En uit zijn bleke verv', én uit zijn treurig wezen,
Hoe dat het staat en kwijnt, omdat het niet en heeft,
Waarop het heeft gesteund, waarin het heeft geleefd.
Zie daar, o zedig volk, zie daar een eigen wapen,
Voor wie onthuw'lijkt zijn, en zonder hoeder slapen,
Voor wie van haren man zijn haastig afgerukt,
Gelijk men van de steel een aardig bloempjen plukt.
| |
[pagina 132]
| |
Hoe teer is vrouweneer!
Gij, kiest een klein vertrek, waar uw bedrukt gemoed,
Met treuren zich vermaakt, door schreien wordt gevoed.
U past in dit beroep geen spel of dartel mallen,
Indien ge niet en wilt in open schande vallen.
Gij moogt nooit zonder schrik, nooit zonder angstig schromen
In feesten, op de markt, of bij de mensen komen.
Denk staag in uw gemoed: Daar schuilt een listig net,
Alwaar een jonge weêuw haar tere voeten zet.
Een die haar wederpaar heeft in der jeugd verloren,
Schijnt tot de schimp gemaakt, en tot de spot geboren,
Waar zij een misslag doet, of uit den regel gaat,
Dat wordt van stonden aan geroepen achter straat.
Zij is een open veld van alle kwade tongen,
Zij is een eigen doel van alle kromme sprongen.
Heeft ooit een echte-wijf een lelijk stuk bedreven,
Het wordt ook voor een deel den manne toegeschreven;
Of zo daar enig goed door vrouwen is gedaan,
De lof zal menigmaal ook op de mannen gaan.
Maar als een weduwvrouw, door onvoorzichtig mallen,
Is in een boos gerucht of vuile daad gevallen,
Of dat haar wijs beleid ten goede name staat,
Voor haar is al de prijs, voor haar de ganse smaad.
De man beschut het wijf, de voogden hunne wezen,
Alleen dit eenzaam odier heeft overal te vrezen;
Het is als buiten scherm, en zonder toeverlaat,
Gelijk een treurig schaap dat oenig dolen gaat.
O wacht u, lieve, wacht voor deze gladde klippen,
Van waar een zwakke voet haast zoude kunnen glippen,
Gelooft het, jonge weêuw, de schijn, de blote schijn,
Die kan u in den naam een eeuwig hinder zijn.
De kleine tortelduif die stelt de jonge vrouw,
En regels voor het bed, én wetten in den rouw.
| |
[pagina 133]
| |
Ga, let eens op het dier, gij zult het vinden treuren,
Indien zijn wederpaar hem niet en mag gebeuren;
Het heeft geen spelens lust, maar zucht den gansen dag,
Omdat het zijne ogaai niet meer genieten mag.
Het zit in dit geval niet aan de klare stromen,
Niet in het jeugdig gras, of op de groene bomen;
Het snijdt ten vollen af de lusten van de jeugd,
En leidt na dezen tijd een leven zonder vreugd.
Gij, leer hier eerbaar wijf, ook van de wilde dieren,
Naar tijd en reden eist, uw jeugd en liefde stieren.
Maar laat ons verder gaan, en komen tot de vrouwen,
Die met een groten spoed zich snellen om te trouwen.
Hoort, jonge vrouwen, hoort, indien uw ogulle jaren
U dringen aan de borst, u dwingen om te paren,
Gaat weder, zoekt behulp omtrent den echte-band,
't Is beter dat je trouwt als in de lusten brandt.
Gij, die uw zaken richt ten goede van de zeden,
Bied ere door den tijd aan uwen overleden,
Komt niet als met bescheid omtrent het tweede bed;
Eén jaar is voor de rouw, dat is een oude wet.
En laat geen nieuwen vriend aan uwen zin behagen,
Of pleeg al voren raad, ook met de naaste magen
Van uwen eersten man; dat is een zoete vond,
Die nieuwe banden maakt, en stijft het oude bond.
Al ben je van den man en zijnen wil gevrijd,
Weet dat je niettemin nog aan de vrienden zijt.
Gij, laat met alle zorg op uwe zaken letten,
Eer zich in enig deel uw zinnen nederzetten.
En kies geen jongen olaf, in weelden uitgelaten,
Die als een lanterfant gaat pronken achter straten.
Nu voor het tweede deel: Een ouden man te trouwen
| |
[pagina 134]
| |
Is enkel harteleed voor alle jonge vrouwen,
Indien ge lieve-koost, een ieder zal geloven,
Dat uw geveinsde gunst zijn kasse wil beroven.
Dit maakt dan overal een angstig misvertrouwen,
Een pijnbank voor den man, een helle voor de vrouwen.
Kom tot het derde stuk: Veel okinders zonder baren
Zijn niet als enkel leed omtrent de frisse jaren,
En stief-moêr is een woord, dat al te vinnig luidt,
Ondienstig boven al omtrent een jonge bruid.
Gij, die een steunsel zoekt voor uwen zwakken aard,
Trouw waar je moeder wordt en eigen kinders baart.
Ten lesten, jonge vrouw, wat zijn er zware klachten,
Wat zijn er overal, wat zijn er droeve nachten
Te vinden bij het volk, alleen op dezen grond,
Omdat haar koetse scheef, en niet gelijk en stond.
Vriendinnen, om verdriet en alle twist te schouwen,
O tracht met uws gelijk, en anders niet, te trouwen.
Indien je veertig telt, zo dien je niet te paren
Met een, die niet en komt tot vijfendertig jaren;
En, zo daar enig man de zestig overleeft,
Hem dient geen jonge vrouw, die min als dertig heeft.
Ziet daar een rechte peil, die, zo het mochte wezen,
Wel diende voor een wet te worden afgelezen.
Gij, zoekt gelijk te zijn met uwen bedgezel:
Twee ossen niet gelijk en ploegen nimmer wel.
't Is dikmaals aangemerkt, dat na het tweede paren,
En twist en huisgeschil zich feller openbaren.
De reden is bekend, twee herten zonder bochten
Van eersten aan gevoegd en in der jeugd gevlochten
Zijn ondereen gepaard en overeen geleid,
Gelijk men mandewerk van slappe tenen breit.
| |
[pagina 135]
| |
Maar als er enig volk tezamen is gekomen
Dat in een vorig bed zijn plooien heeft genomen,
Wat is daar ongemak, eerdat het eerste krom
Kan buigen naar den eis, en keren andersom?
Een woord hier tot den man. Gij, die gezind te trouwen
Verkiest tot uw behulp een van de droeve vrouwen,
Een die met innig leed haar doden vriend beklaagt,
Verwacht hier ander werk als bij een jonge maagd.
Ziet, die een nieuwen schoen alleen voor weinig dagen
Heeft staag, om zijn gemak, aan enen voet gedragen,
Zo hij die naderhand eens anders schikken wilt,
Let, hoe het maaksel staat, en wat het hem verschilt.
En weest toch niet te gram, en niet te ras verbolgen,
Al weet de nieuwe vrouw uw zinnen niet te volgen,
Zij is gelijk een schoen, die naar den tweeden voet
Haar plooien, haar begrijp, haar bochten schikken moet.
Zij moet zich niet alleen tot uwe zeden keren,
Zij moet ook boven dat eerst trachten af te leren,
Al wat uit eigen aard in hare zinnen bleef,
En wat haar eerste man in hare zinnen schreef.
Zij broedt een geilen aard,
Die, als de omoeder sluit, nog wenst te zijn gepaard.
Om kinders dient het wijf een echte-man te trouwen,
Om kinders wederom haar lust te wederhouwen,
Om kinders, jonge vrouw, zo kwam je tot den man,
En om der kinders wil zo blijft er weder van.
Een bruid die rimpels heeft, is waard te zijn bespot,
Men houdt haar bijster geil, of uit der maten zot.
Men hoort den ouden tijd met oude vrouwen gekken,
Die op het echte-bed haar koude leden strekken.
Stil, eenzaam, treurig zijn, en met een zoet verlangen,
| |
[pagina 136]
| |
Veel tranen oeven staag te rollen op de wangen,
Te storten voor den Heer, dat is een rein gelaat,
Dat u ten besten voegt, en past op uwen staat.
Veel troosten in der nood, veel bidden, milde delen,
Dat zijn voor uwen hals de beste bruidsjuwelen.
Niet wat de leden siert, maar wat de ziele bouwt,
Is dienstig aan het volk, dat niet en is getrouwd.
Denk met een treurig hart op uw voorleden zonden,
Maar troost u niettemin in Christus' diepe wonden,
Denk hoe een bange ziel moet laven haren dorst
En vinden eeuwig heil in zijn bebloede borst.
|
|