| |
| |
| |
Nawoord
Het was een roerige tijd toen Jacob Cats (1577-1660) te Brouwershaven in Zeeland geboren werd: de opstand tegen Spanje was een feit en de Nederlandse gewesten zouden zich in een steeds verder gaand proces afkeren van het centrale gezag onder Filips 11. Daarbij won de nieuwe protestantse godsdienst alom terrein. In de verwarring was het voor de regeerders zaak de samenlevingsstructuur zo snel mogelijk aan te passen aan de nieuwe idealen en mogelijkheden. De Staten van de verschillende gewesten namen die taak op zich en al spoedig werden ordonnanties uitgevaardigd die knellende problemen moesten oplossen. Een belangrijke regeling betrof de huwelijkswetgeving. Van oudsher was dit een zaak geweest van de Katholieke kerk en dus geformuleerd in het canonieke recht; nu moest de regelgeving vanuit het wereldlijk recht geschieden.
Op 1 april 1580 vaardigden de Staten van Holland hun ‘Politieke Ordonnantie’ uit; andere gewesten volgden, bij voorbeeld Zeeland op 8 februari 1583. De zowel door het katholieke Concilie van Trente (1563), als door de protestantse Synode van Wezel (1568) aanbevolen afkondiging van een huwelijk werd een plicht: een ieder die trouwplannen had, diende te verschijnen voor ‘magistraat ofte kerkendienaren’. Was eenmaal vastgesteld dat er een wettig huwelijk kon worden gesloten, wat bij minderjarigen ook de toestemming van ouders of voogden inhield, dan vonden ‘drie Sonnendaagse ofte marktdaagse’ afkondigingen plaats, waarna het huwelijk kon worden voltrokken. Deze afkondigingen waren van groot maatschappelijk gewicht. Tot die tijd was er de mogelijkheid geweest ‘clandestien’ een huwelijk te sluiten door, meestal met medeweten van wederzijdse familieleden, geslachtsgemeenschap te hebben. Aan deze gang van zaken wenste de overheid een einde te maken.
| |
| |
Hoezeer er nog naar nieuwe vormen gezocht moest worden, blijkt al uit het simpele feit dat in Zeeland alleen afkondiging in de Hervormde/Gereformeerde kerk mogelijk was. Ook personen die geen enkele band met die kerk hadden, werden toch verplicht de kerkelijke autoriteiten te hulp te roepen. Zelfs de bevestiging van het huwelijk kon in Zeeland alleen plaatsvinden in de Hervormde kerk. De regeling laat wel zien dat de Staten zoveel mogelijk aansluiting trachtten te vinden bij de bestaande traditie: de kerk als verantwoordelijke instantie in huwelijksaangelegenheden, maar dan nu wel een kerk die vanuit een geheel andere positie opereerde. Ook de bepalingen eertijds door Karel v geformuleerd in het Edict van 1540 als wereldlijk recht, bleven zoveel mogelijk van kracht. Zo werd de leeftijd van meerderjarigheid voor vrouwen op twintig, voor mannen op vijfentwintig jaar gehandhaafd.
Toch waren er ook wezenlijke veranderingen. Als doel van de katholieke huwelijkssluiting was geformuleerd dat het huwelijk diende tot ‘winninghe van kinderen’ en tot het ‘schuwen van sonden’. Hoewel dit laatste ook bij gereformeerden een belangrijk aspect was, wordt het hoofddoel van het huwelijk ‘elkaar helpen en bijstaan’. Over kinderen als doel wordt niet gerept. Dit heeft gevolgen op andere terreinen. Geslachtelijke omgang, voorheen altijd een argument om van een huwelijk te spreken, werd niet meer als zodanig erkend. De ‘bijslaap’ had in principe geen rechtsgevolgen meer, al viel men in de rechtspraktijk nog wel regelmatig terug op het canonieke recht waarin werd bepaald dat de vrouw, indien bevrucht, recht had op ‘herstel van hare eer’. Een huwelijk kon in dat geval worden afgedwongen.
In het canonieke recht en in het wereldlijk recht na de Reformatie gold als basis van een huwelijk de wederzijdse toestemming. Deze moest leiden tot de trouwbelofte. Onenigheid bestond over de vraag of de openbare huwelijksbevestiging dan wel de bijslaap (‘copula carnalis’) het feitelijk beginpunt van
| |
| |
een huwelijk betekende. In het Friese en Drentse recht begon de voogdij van de man over de vrouw eerst na de bijslaap. Ook over de kerkelijke inzegening bestond verschil van mening. Binnen de katholieke geloofsgemeenschap gold het huwelijk als sacrament, door de partners aan elkaar gegeven. De priester trad slechts op als getuige. De sacramentele waarde maakte nietigverklaring, zelfs als het huwelijk zonder toestemming van ouders tot stand was gekomen, onmogelijk. Bij de Reformatie is trouwen niet meer in de eerste plaats een zaak van de kerk, maar onderdeel van het burgerlijk, ‘natuurlijk’ leven. De gereformeerde theoloog Gisbertus Voetius (1589-1676) achtte dan ook kerkelijke inzegening juridisch onnodig; in Holland evenwel bepaalden de Staten dat ze noodzakelijk was.
Niet alleen uit allerlei regelingen bleek een verschil van visie op het huwelijk. De waardering voor gehuwd- en ongehuwd- zijn was in de middeleeuwen anders dan in de vroegmoderne tijd. Had men zich in de middeleeuwen toch vooral laten leiden door de woorden van Paulus, die de ongehuwde staat boven de gehuwde stelt (1 Kor. 7:9), binnen het protestantisme werd het huwelijk de samenlevingsvorm bij uitstek. Dit hangt samen met de ontwikkeling van een andere maatschappijstructuur. Van de drie pilaren waarop de middeleeuwse maatschappij rustte - adel, geestelijkheid en burgerij - bleef alleen de burgerij over. En hiervan vormde het gezin de hoeksteen. Vandaar dat de overheid de organisatie van het huwelijk nauwlettend in de gaten hield en al in de roerige beginjaren van de opstand wetten op dit terrein uitvaardigde.
Echter, het uitvaardigen van regels bepaalt niet zonder meer de gang van zaken in een maatschappij. De wetten dienen door de onderdanen als rechtvaardig te worden ervaren om zich er zonder dwang aan te onderwerpen. Hiertoe is het nodig dat de wetten een verankering vinden in de mentaliteit van de gemeenschap en de gezagsdragers hun macht op juridische gronden kunnen verdedigen. Ook hiertoe is de nodige arbeid ver- | |
| |
richt. In 1621 schreef Hugo de Groot (1583-1645) zijn Inleidinge tot de Hollandse Rechtsgeleerdheid. Het werd in 1631 uitgegeven en verschafte de Staten van Holland hun wettig fundament. Daarnaast stelde een andere jurist, Jacob Cats, alles in het werk om met literaire middelen de juiste mentaliteit aan te kweken. Tussen de teksten van de twee mannen blijkt grote overeenkomst te bestaan, zodat achteraf kan worden gesproken van een gemeenschappelijke inspanning van de burgerlijke elite om de Republiek der Verenigde Nederlanden niet alleen een bestaansrecht, maar ook een bestaansstructuur te geven.
Hugo de Groot formuleert allereerst wat hij verstaat onder ‘aangeboren’ wetten die berusten op vanzelfsprekende uitgangspunten. Dit staat in de rechtsgeschiedenis bekend als natuurrecht. Vervolgens presenteert hij ‘gegeven’ wetten waarbij ‘goddelijke’ en ‘menselijke’ wetten onderscheiden moeten worden. Als de goddelijke wet beschouwt De Groot ‘geen andere dan die ons God de Vader door onze Heer Christus heeft geopenbaard’. Hiermee maakt hij al een belangrijke keuze. De wetten en regels geformuleerd in het Oude Testament acht hij niet meer van toepassing, terwijl het Nieuwe Testament nog kracht van wet heeft in de eigen tijd. De ‘menselijke’, burgerlijke wetgeving heeft verschillende bronnen, zoals het Romeinse recht, het canonieke recht en het gewoonterecht. Het belangrijkste van alle wetten is dat zij de ‘wil van de overheid van een burgerlijke gemeenschap’ verwoorden.
Onder de aangeboren wet valt volgens De Groot de macht van ouders over de kinderen, ‘en van de mannen over de vrouwen’. Hij kan dit ook verdedigen: ‘Alzo doorgaans der wijven geslacht, als kouder en vochtiger, minder bekwaamheid heeft tot zaken verstand vereisende dan 't geslacht der mannen, zo is het mannelijk geslacht genoegzaam aangeboren enige opperheid over de wijven. Want het wijste komt altijd toe te gebieden.’ Het huwelijk is voor hem een bij uitstek zinvolle organi- | |
| |
satie, omdat het grote verwarring zou scheppen als alle mannen alle vrouwen zouden kunnen gebieden. Vandaar de instelling van het huwelijk als de verbinding steeds van één man met één vrouw. Dit is ook noodzakelijk ter voorkoming van verwarring ten aanzien van het nageslacht. De consequentie is voor De Groot wel dat vrouw én man zich aan het huwelijk gebonden moeten weten. Dit geeft de juiste maatschappelijke structuur: ‘Uit het gezag van een man over zijn vrouw en van de ouders over de kinderen, is ontstaan de huis-bestieringe.’
Een belangrijk aspect van het gezinsleven is de zorg voor de kinderen. Hier formuleert De Groot weinig nauwgezet. De ene keer spreekt hij over de voogdij van de vader, de andere keer over de ouders: meerderjarige kinderen ‘van de vaderlijke hand zijnde ontslagen, blijven altijd plichtig hare ouders gehoorzaamheid en eerbiedinge te bewijzen’ (curs. van ons). Ook de formulering dat kinderen mondig worden door het huwelijk is slordig, aangezien vrouwen de ene onmondigheid voor de andere inruilden.
Hugo de Groot heeft bij zijn Inleidinge een voorrede geschreven in de vorm van een ‘brief aan Kornelis, Pieter en Diederik de Groot’. De aanhef bevestigt het briefkarakter ervan: ‘Mijne lieve kinderen!’ Zonder enige explicatie heeft de auteur hiermee echter al een belangrijke keuze gemaakt. Immers, zijn dochters Cornelia en Maria worden buitengesloten. Het recht blijkt een zaak van mannen.
Met zijn werk heeft Hugo de Groot veel bijgedragen tot het vestigen van een nieuw juridisch stelsel en tot een nieuwe rechtspraktijk. Hij heeft daarmee eeuwenlange en internationale faam verworven. Jacob Cats is heel anders te werk gegaan. Niet de juridische en wetenschappelijke aspecten van de nieuwe rechtsorde vormen het thema van zijn werk, maar de wijze waarop die rechtsorde gevat moet zijn in de harten van de mensen die vanuit de nieuwe, burgerlijke structuur moeten handelen en verantwoordelijkheid voor hun daden dienen te
| |
| |
nemen. Het beste voorbeeld van zijn gedachten en de overtuigingskracht waarmee hij die weet te presenteren, is Houwelick uit 1625. Dezelfde zaken als in de ordonnanties van de Staten en in de theoretische onderbouwing door Hugo de Groot komen aan de orde, maar hier op de plezierige manier van literatuur die tegelijkertijd kan vermaken en stichten.
In Houwelick staat de levensloop van de gehuwde vrouw centraal. Jacob Cats verdeelt deze in vier fasen: bruid, echtgenote, moeder en weduwe. Dit past mooi in de vergelijking met lente, zomer, herfst en winter. In de berijmde tekst worden alle mogelijke aspecten van een bepaalde levensfase aan de orde gesteld. In het werk zijn ook verhaaltjes ingelast die op een geheel eigen manier kunnen verduidelijken hoe de dichter zich de vrouw idealiter voorstelt. Elk deel wordt voorafgegaan door een voorwoord. De auteur heeft daarin afwisselend vrouwen en mannen op het oog, maar richt zich toch vooral tot de vrouwen. Daarom heeft hij zijn werk ook in het Nederlands geschreven. Aan deze vier delen gaan twee dialogen vooraf. In de eerste dialoog bespreken twee jonge vrouwen, Anna en Phyllis, de maagdelijke staat. Hierbij kon de auteur putten uit zijn Maechden-plicht, een in 1618 zelfstandig verschenen boekje. De situatie van de vrijster wordt gepresenteerd in de dialoog tussen Sibille, een jong getrouwde vrouw en de nog ongehuwde Rosette. De ‘vrijster’ moet van de gehuwde vrouw leren hoe zij zich dient te gedragen om een goede echtgenoot te krijgen. Ter introductie geeft Cats een lang gedicht: Kinderspel. Het leven van meisjes en jongens blijkt al vele elementen te bevatten die voor hen later van belang zullen zijn.
Bij Kinderspel staat een illustratie die hoepelende, vliegerende, bellenblazende kinderen op een marktplein voorstelt. De plaat is een goede ondersteuning van de tekst. Dit is begrijpelijk als we de ontstaansgeschiedenis van deze en de andere illustraties kennen: Adriaan van der Venne (1589-1662) ont- | |
| |
wierp ze in opdracht van en in overleg met Jacob Cats. Er is wel gezegd dat het boek zonder de prenten niet half zo populair zou zijn geweest. In ieder geval is het boek een toonbeeld geworden van wat als moraal door woord en beeld samen kan worden overgebracht.
Wat de Ordonnantie van de Staten in 1580 aan regels aangaande het huwelijk had gegeven en wat door Hugo de Groot juridisch was onderbouwd, wordt door Cats' tekst op gevarieerde manier verwoord, waarbij er steeds sprake lijkt te zijn van een volstrekte vanzelfsprekendheid. Zo laat de schrijver op zijn manier overduidelijk de negatieve gevolgen zien van een huwelijk ‘alleen door het bijslapen met kennis van de magen wederzijds’. Ook De Groot stond hier negatief tegenover, zelfs al behoorde het tot de ‘Coustumen’, het ongeschreven gewoonterecht. Bij Cats moeten de vrouw en de man die zo'n huwelijk zijn aangegaan, daarvoor boeten. De broer en voogd van de vrouw zet het stel eenvoudig af op een onbewoond eiland. Daar wordt hun kind geboren, maar daar ook sterft zowel het kind als de man. De vrouw overleeft en weet aan het einde van het verhaal vergiffenis te krijgen van haar broer. Dat ze een gerechte straf kreeg en zondigde tegen God, is haar inmiddels volstrekt duidelijk, evenals de goedertierenheid van de broer die haar weer in genade aanneemt [p. 56-60]. Een betere manier om het clandestiene huwelijk veroordeeld te krijgen is nauwelijks voorstelbaar.
Hoe nadelig het voor vrouwen moet zijn geweest dat ‘bijslaap’ niet meer officieel als beginpunt van een huwelijk gold, blijkt uit een ander verhaal. Ouders betrappen hun dochter met een man in bed, maar beseffen dat dat juridisch niet voldoende is om een huwelijk af te dwingen. Ze gaan in de weer met een contract, maar zelfs dat blijkt achteraf onvoldoende om het huwelijk te laten plaatsvinden. De jonggetrouwde Sibille formuleert de moraal: De ‘jonge dochter’ had haar eer beter moeten beschermen [p. 47, 48].
| |
| |
Hoezeer Jacob Cats in staat is geweest in zijn werk de wetten en regels niet alleen te bevestigen, maar ook te verscherpen, blijkt uit de wijze waarop leeftijden ter sprake komen. In de Inleidinge van De Groot worden meisjes op hun twaalfde, jongens op hun veertiende huwbaar geacht; daarnaast mogen ‘jong-gezellen beneden de vijfentwintig, en jonge-dochters beneden de twintig jaren niet huwen zonder bewilliging’ van de ouders. Cats sluit zich hierbij aan, maar voegt een aantal regels toe. Hij gaat ervan uit dat kinderen tot het zevende jaar onder de verantwoordelijkheid van de moeder vallen, maar dat daarna de vader de wetten stelt [p.71 en p. 118]. Een vader met een dochter van ‘jaren driemaal zes’ dient te weten dat aan zijn dochter iets ontbreekt [p. 15]. Immers, ‘Wie bleef er ooit zijn leven maagd / Die zich des niet en heeft beklaagd?’ [p. 15]. De dochter dient mogelijke gevoelens echter aan haar moeder te openbaren; deze zal de vader dan wel inlichten [p. 15]. Over zoons wordt niet gerept in dezen. Maar er is meer. Er bestond geen algemene regel voor de termijn waarop verweduwde personen een nieuw huwelijk konden aangaan. De Groot adviseert de vrouw niet te huwen binnen de tijd ‘dat zij van haaiman zwanger zou mogen zijn’. Vandaar dat in Amsterdam aan weduwen boven de vijftig jaar geen beperkingen werden opgelegd. Anderzijds bepaalden de Staten-Generaal, die verantwoordelijk waren voor de wetgeving in de veroverde gebieden, dat weduwen boven de vijftig pas na zes maanden, weduwnaars daarentegen na drie maanden opnieuw mochten trouwen. Cats adviseert hierin alleen de vrouwen. Ze dienen volgens ‘een oude wet’, dus volgens het gewoonterecht, pas na een jaar nieuwe banden aan te gaan. De auteur knoopt hier een leeftijdsadvies aan vast. Vrouwen en mannen moeten met een gelijke in leeftijd trouwen. Dat wil zeggen dat een vrouw van veertig niet moet paren met een man onder
de vijfendertig jaren en dat een man van boven de zestig niet gebaat is met een vrouw van onder de dertig! Deze als gelijkheid gepresenteerde
| |
| |
norm zou wettelijk moeten worden vastgelegd, vindt Cats [p. 134].
Houwelick is niet alleen een nadere uitwerking van juridische bepalingen. Allerlei zaken die burgerlijke noch kerkelijke autoriteiten geformuleerd hadden, komen grondig aan de orde. Beroemd is inmiddels de oproep van de schrijver aan moeders om hun kind zelf borstvoeding te geven [p. 113]; ook geeft hij zwangere vrouwen adviezen ten aanzien van kleding en eetgewoontes [p. 112]. De aandacht voor deze zaken is begrijpelijk, omdat Cats als doel van de ‘echt’ het verwekken van kinderen als eerste noemt [p. 107]. Daarmee wijkt hij af van de manier waarop de Gereformeerde kerk het doel van het huwelijk had verwoord. Hij kan dientengevolge alleen maar met afkeuring spreken over vrouwen die nog wensen te huwen, nadat ‘de baarmoeder zich gesloten heeft’ [p. 135]. Hun taak is het ‘stil, eenzaam en treurig [te] zijn’ [p. 135].
Jacob Cats heeft getracht getrouwde vrouwen een bepaald leefpatroon voor te houden. Toch moet hierbij wel bedacht worden dat hij zich vooral richt tot vrouwen uit de gegoede stand. Hij beschrijft wel hoe een vrouw een min moet uitzoeken, als ze zelf werkelijk geen borstvoeding kan geven, maar de problemen van de min komen niet ter sprake. De vrouw moet zich in een ander vertrek terugtrekken bij het zogen [p. 113]. Men beschikt kennelijk over meer dan één (verwarmd) vertrek. Er is voor de huishouding in ieder geval een dienstmaagd [p. 79]. De vrouw krijgt trouwens nog een goede raad ‘in het oor’ voor het aanstellen van personeel: ‘Huurt voor een dartel man geen schone kamermeid’ [p. 94].
In een beschrijving van het huwelijk als gemeenschap van vrouw en man kan natuurlijk niet worden volstaan met adviezen aan vrouwen. Ook de man heeft plichten. Zo dient hij zijn vrouw met respect te behandelen [p. 73]; hij behoort haar door liefde voor zich te winnen [p. 82] en slaan is uit den boze [p. 82]; hij moet geduldig zijn als ze zwanger is [p. 112]; hij moet
| |
| |
zelfs kritiek van haar aanvaarden [p. 74] en hij mag net zo min ontrouw zijn als zij [p. 85], zelfs niet als hij in het buitenland verkeert [p. 95]. De auteur laat het op de titelpagina van zijn boek al aankondigen: ‘Behelzende mede de mannelijke tegenplichten’. In het deel Bruyt staat de ‘afbeelding eens rechten huisvaders’ [p. 53] zelfs voor het gedicht aan ‘alle ware huismoeders‘ [p. 54]. Hierbij is het opvallend dat het gedicht over de man begint met aanroeping van ‘mijn Vernuft’. Dit vernuft kan kennelijk overtuigend naar voren brengen aan welke eisen een man moet voldoen. Op het vernuft van de vrouw wordt echter geen beroep gedaan. De ik gaat bij zichzelf te rade om te onderzoeken ‘wat voor een vrouw / [Ik] tot mijn gezelschap wensen zou’. De man maakt hiermee zichzelf tot norm. En dit is niet een toevalligheid of een ongereflecteerde houding van de schrijver. Expliciet stelt hij dat bij vrouwen ontdekte zwakheden voor de man plezierig zijn. Want, ‘dat ze menigwerven / Verzuimen dit en gint’ heeft grote voordelen: Zou een vrouw ‘duiken’ voor haar man als ze even capabel was als hij? Zou ze niet ‘naar de broek’ en daarmee naar de macht grijpen, als haar lichaam even sterk was, en haar brein ‘geweldig kloek’ [p. 80]? Geen wonder dus dat de schrijver de minderwaardigheid van vrouwen tracht te bewijzen.
En overtuigen kan hij. Geen thema wordt gevarieerder gepresenteerd dan dat van de vrouwelijke onvolkomenheid en de noodzaak dat de vrouw zich aan de man onderwerpt. Het is haar grote deugd ‘Haar man te drinken in / Haar man te drukken uit’ [p. 73], want ‘de vrouwe dient te buigen / Te zwichten voor den man’ [p. 76]. Zelfs in haar slaap dient ze zich van zijn macht bewust te zijn, immers, ‘Het wijf, ook als ze slaapt, is eigen aan den man’ [p. 88]; ze is als een schoen die zich moet voegen naar de voet, te weten haar echtgenoot [p. 135]. Dit is niet onredelijk, ‘Want wie eens vrouwe [= echtgenote] wordt en is haar eigen niet’ [p. 63]. Na het huwelijk is ze ‘in den vollen macht van haren bruidegom’ [p. 63]. Zijn vrienden gaan boven
| |
| |
haar eigen familie [p. 72] en als zij zich verzet, moet de man ‘dit zwakke volk’ wel straffen [p. 73]. Aanvaarding kan natuurlijk alleen van de vrouw verwacht worden, als zij beseft dat God de mannen hogere kwaliteiten heeft gegeven. Dit blijkt uit de gehele natuur. Zie maar hoe de vrouwelijke dieren door hun lijdzaamheid tegenover de hanen, hengsten en stieren laten zien ‘dat zij het wijfjen zijn’ [p. 78, 79]. De dichter kan dientengevolge op grond van goddelijke en natuurlijke wetten oproepen tot ‘buigen’. Enigszins paradoxaal is het toch wel dat de dichter daar een keer aan toevoegt: ‘ook tegen uwen aard’ [p. 80]. Kennelijk kende hij vrouwen die zich niet zo gemakkelijk door een man tot gehoorzaamheid lieten dwingen.
De dichter heeft nog een machtig argument om de vrouwen in een zelfgekozen nederigheid te duwen. Daartoe dienen vooral de delen Maeght en Vryster waarin jonge vrouwen zelf hun wereld verkleinen en passiviteit als hoogste norm gaan zien. Ze moeten wel, als ze hun ‘hoogste schat’, hun ‘beste pand’, hun ‘ere’, niet kwijt willen raken. De mannen zijn nu eenmaal zoals ze zijn, dus dient de vrouw een bepaald gedrag te vertonen dat mannen niet aanzet tot inbreuk op hun eerbaarheid.
Houwelick kreeg een zeer gunstig onthaal. Volgens de uitgever werden al vijftigduizend exemplaren verkocht, voordat het in 1655 in het verzameld werk werd opgenomen. Ook al waren er zeker tegenstemmen, toch bleef er tot in de negentiende eeuw waardering voor de tekst. De zware kritieken van Potgieter (1808-1875) en Busken Huet (1826-1886) op het gehele oeuvre van Cats leken daar een einde aan te maken. Toch vond Van Vloten (1818-1883) het in 1862 nog de moeite waard om een volledige herdruk van Alle de Wercken uit te geven. Pas langzamerhand nam de belangstelling af. Hedendaagse pogingen om het werk van Cats weer onder de aandacht te brengen, blijken steeds op niets uit te lopen. En dat is jammer. De relaties van vrouwen en mannen in het huwelijk werden voor eeuwen
| |
| |
mede door zijn werk bepaald. Het gezin werd absolute norm.
Het werk van Jacob Cats is voor hedendaagse onderzoekers om meer dan één reden interessant. Geschiedkundigen, op zoek naar de ideologische aspecten van de patriarchale maatschappij, kunnen in de teksten van deze auteur de boodschap die aan mannen de heerschappij gaf ten koste van vrouwen, op allerlei manieren verdedigd zien worden op grond van goddelijke en natuurlijke argumenten. In Houwelick wordt een stevige maatschappelijke structuur ontworpen, waarin de man het voor het zeggen heeft en de vrouw zich zonder verzet onder hem plaatst. Ook anderszins geeft het boek inzicht in de door de auteur voorgestane maatschappelijke orde. Het dienstpersoneel dient zich eveneens te schikken. Zelfs als de ‘boden’ het in hun betrekking zwaar te verduren hebben - misschien omdat de vrouw en de heer uit ditzelfde boek hebben geleerd, dat het ‘oge van den heer de paarden vet maakt’ en het ‘oge van de vrouw de kamer net maakt’ [p. 94] - dan nog heeft de tekst voor hen een bemoedigend woord: ‘En schoon gij mensen dient, gij dient den groten God’ [p. 94]. Het is de enige keer dat de bedienden rechtstreeks worden aangesproken.
Ook de wijze waarop de dichter formuleert, levert interessant materiaal. De periode waarin de standaardisering van het Nederlands zich voltrok, was tegelijk het tijdvak waarin de man Jacob Cats, overtuigd van zijn superioriteit, de taal als middel hanteerde om zijn maatschappelijke idealen te verwoorden. Enige voorbeelden uit het woordgebruik kunnen dit al verduidelijken. Om te bewijzen hoe belangrijk trouwen voor de samenleving is, maakt de auteur bij voorbeeld een woordspel. ‘Houwen’ heeft twee mogelijkheden: het is de echtverbintenis tussen vrouw en man, maar betekent ook houden [p. 55]. Conclusie: de band van het huwelijk is onverbrekelijk. Naast begrippen voor vrouwen als ‘eerbaarheid’, ‘buigzaamheid’ en ‘zwakheid’ komt er nog een begrip opvallend vaak in de tekst voor. De vrouw wordt geadviseerd niet met iemand te trouwen
| |
| |
‘schoner in gelaat / Of hoger van begrijp als in de middelmaat’ [p. 56]; ook bij de keuze van sieraden geldt: ‘blijf in de middelmaat’ [p. 62]; ‘wie lieve kinders zoekt’ dient te weten dat juist ten aanzien van het ‘echte-zaad’ de gulden middelmaat de beste resultaten geeft [p. 106] en Sibille meent dat een meisje zich het beste ‘in rechte middelmaat’ kan gedragen [p. 41]. Het ideaal van de burgerlijke samenleving dat de dichter voor ogen stond, zou een maatschappij zonder uitschieters moeten zijn.
Het werk van zeventiende-eeuwse literatoren kon de toets der contemporaine kritiek niet doorstaan, als er geen sprake was van allerlei verwijzingen naar auteurs die voor de renaissance belangrijk waren. Ook Jacob Cats kleedt zijn werk aan met teksten van anderen. Zo laat hij de vier oorspronkelijke delen van Houwelick steeds voorafgaan door een aantal citaten uit gezaghebbende teksten. Hiertoe put hij uit de bijbel, uit klassieke bronnen, uit de kerkvaders en uit humanisten als Erasmus. Daarnaast geeft hij aan het einde van het deel ‘Vrouwe’ de huwelijkswetten van de Franse jurist Tiraqueau (1480-1558) in vertaling. In de marge van zijn eigen tekst staan verwijzingen, maar ook binnen de tekst wordt regelmatig een beroep gedaan op kennis die een ontwikkeld mens in de zeventiende eeuw geacht werd te bezitten. Voor huidige lezers kan dit wel eens problemen opleveren, vandaar dat hier een verklaring van verschillende namen en situaties volgt:
| |
Bijbelse gegevens
Voor Jacob Cats was het van wezenlijk belang dat de vrouw geschapen was uit een rib van de man. Het verhaal wordt verteld in Genesis 2. De scheppingsgeschiedenis van Genesis 1, waar in vers 27 sprake is van een gelijktijdige schepping van vrouw en man, wordt daarmee terzijde geschoven. De schrijver bespreekt de consequenties voor de veronderstelde juiste hou- | |
| |
ding van mannen tegenover hun echtgenote in Vrouwe [p. 104]. Voor de ongehoorzaamheid die leidde tot het wegsturen van Eva en Adam uit het Paradijs, wordt Eva verantwoordelijk gesteld. Vrouwen dienen het voorbeeld van Eva die de vrucht (appel) van de slang aannam, niet te volgen. Het is hun dus niet toegestaan geschenken aan te nemen [p. 92]. Dat zij werd verleid door de slang kon alleen gebeuren doordat ze in het Paradijs wat van Adam was weggedwaald. De les van de dichter is duidelijk: een vrouw mag niet zonder begeleiding zijn [p. 96]. Daarnaast blijkt voor hem uit het feit dat Eva eens haar man tot zonde verleidde, hoe gevaarlijk het voor een man is raadgevingen van een vrouw aan te nemen [p. 99].
Ook voor de andere bijbelse verwijzingen heeft de auteur voornamelijk geput uit het boek Genesis. Rebecca krijgt zonder eigen initiatief toch een echtgenoot [p. 42]; Rachel en Jacob hoeden zeven jaar lang als bruid en bruidegom de schapen, terwijl Jacob geen seksuele gemeenschap met Rachel forceert [p. 64]; Dina, de dochter van Jacob, gaat alleen in het dorp Sichem bij vriendinnen op bezoek. Een man uit het heidense Sichem heeft seksuele omgang met haar. Dit brengt haar broers ertoe uit wraak het gehele dorp uit te moorden [p. 96]; Jozef wordt voorgetrokken door zijn vader Jacob en krijgt als enige een ‘pronkgewaad’ [p. 118]. De moraal is trouwens niet steeds dezelfde. Vrouwen wordt aangeraden net als Rebecca rustig op een echtgenoot te wachten, maar hele dagen samen op het veld vertoeven zoals Jacob en Rachel, wordt dringend afgeraden.
Christus die als zoon van God op aarde kwam en door zijn kruisdood verzoening tussen God en mens bracht, wordt een aantal malen genoemd. De oudtestamentische koning David aan wie de meeste Psalmen worden toegeschreven, heeft ons al geleerd over die Herder te zingen [p. 100]. Hij is niet alleen herder, maar in een andere metafoor ook tot twee keer toe ‘het Lam / Dat ons tot eeuwig heil hier in de wereld kwam’ [p. 76;
| |
| |
p. 100; p. 124]. Christus heeft ons ‘duur gekocht’ [p. 64], zodat we in ‘Christus' diepe wonden’ [p. 136] troost mogen vinden. Dit vormt de leidraad voor de woorden van de man op zijn sterfbed. De verzoening met God schenkt het eeuwige leven en stelt ‘op de jongste dag’ een opstanding uit de dood van lichaam en ziel in het vooruitzicht [p. 127, 128].
| |
Klassieke gegevens
Cats is in Houwelick zuinig geweest met verwijzingen naar klassieke thema's en namen. Hij zal hierbij zeker gedacht hebben aan zijn vrouwelijk lezerspubliek dat geen toegang had tot een klassieke schoolopleiding. De Latijnse school was alleen voor jongens. Alleen de allerbekendste zaken komen aan bod. Helena, de mooiste van alle vrouwen volgens het verhaal van Homerus, wordt opgevoerd als ‘parel van de Grieken’ [p. 121]. Troje, de stad waarnaar ze zich vrijwillig had laten ontvoeren [p. 24], wordt door de Grieken belegerd en ingenomen [p. 121]. Bij de verwijzing naar Odysseus [p. 95] die na de val van Troje in het verhaal van Homerus tien jaar lang rondzwalkt op weg naar huis, gaat de auteur zorgvuldig te werk. Hij vertelt precies hoe deze held aan de verlokking van de Sirenen ontkwam. Althans, hoe hij zijn manschappen door een klompje was in hun oor te stoppen, doof maakte voor hun gezang.
Cupido, het blinde godje van de liefde met zijn pijl en boog, zullen lezers in de typering ‘Venus’ kind' zeker hebben herkend [p. 17]. Met dezelfde woordgroep kan ook een ‘lichtekooi’ worden aangeduid [p. 45]; wel een bewijs dat het niet meer vanuit klassieke kennis behoefde te worden begrepen. Dat de negen Muzen als inspiratiebronnen van dichters en schrijvers golden en dat zij op de Maagdenberg - ook wel Helikon of Pindus genoemd - verbleven, zal eveneens gemeengoed geweest zijn. Clio is een van hen [p. 99]. En dan is er ook Cato nog [p. 82]. Voor de gang van het verhaal is het overigens geen enkel
| |
| |
bezwaar als lezers hierin niet Cato Minor (95-46 v. Chr.), de Romeinse aartsvijand van Caesar, herkennen die bekend stond om zijn integriteit en strengheid.
| |
Tijdgenoten
Niet alleen figuren uit boeken heeft de schrijver gebruikt om zijn lezeressen tot voorbeeld te stellen. Hij noemt ook een aantal opmerkelijke vrouwen uit zijn omgeving. Er is sprake van een niet nader aangeduide ‘Zeeuwse parel’ [p. 9]. Cats gaat er kennelijk van uit dat zij als dichteres algemene bekendheid genoot. Hij moet hier Johanna Coomans (overleden in 1659) op het oog hebben, die in 123 meewerkte aan een Zeeuwse gedichtenbundel Zeeuwse Nachtegael. Een andere dichteres die aan dit werk een bijdrage leverde, is Anna Roemers Visscher (1584-1651). Over haar spreekt hij als ‘die beroemde vrouw, wiens net en geestig schrijven / Zal in de boeken staan, zal aan den Amstel blijven’ [p. 78]. Dit was dus voldoende om aan te geven wie de dichter bedoelde. Nog niet algemeen bekend is de vrouw die met ‘Schuermans’ wordt aangesproken. De auteur acht hierbij een aantekening noodzakelijk: ‘Ik zegge Jonkvrouw Anna Maria Schuermans, oud omtrent 18 jaren, goed Latijn sprekende [...] en in verscheiden andere wetenschappen tot verwonderinge toe uitmuntende [etc]’. Deze Anna Maria van Schurman (1607-1678) zal later grote bekendheid verwerven, onder andere door een Latijnse verhandeling over het recht van vrouwen om te studeren. De laatste niet met name genoemde vrouw is Elizabeth van Valkenburg (1578-1631), de echtgenote van Jacob Cats. Zij is degene die de dichter de stof voor veel zaken het vrouwenleven betreffende heeft geleverd, terwijl Cats slechts de ‘rijmer’ was [p. 89].
| |
| |
Verklaring van Latijnse woorden en uitdrukkingen
Ver, Aestas, Autumnus, Hyems: lente, zomer, herfst, winter
Ex nugis seria: ernstige zaken uit beuzelarijen
Flos mihi dos: de bloem is voor mij het (bruids)geschenk
Lateat dum pateat: laat het zich schuilhouden, totdat het opengaat
|
|