Houwelick
(1625)–Jacob Cats– AuteursrechtvrijDat is het gansche gelegenheyt des echten-staets
[pagina *ir]
| |
MIDDELBVRGVM WALACHRORVM.
| |
Voor-reden.TIs (mijns oordeels) niet min wijseljick, als warachtelijck gheseyt, dat de staet des huwelicx is een smisse van menschen, een gront-steen van steden, ende een queeckerye van hooge regieringhe; dien volghende dat aen het goet ofte quaet beleydt vanden selven hangt niet alleenlijck de ruste ende onruste van yeder huys-ghesin int bysonder, maer selfs de wel en qualick stant soo van Godes kercke, als vande saecken des lants int ghemeen;Ga naar margenoota gelijck met veelderhande ghetuygenissen niet swaer en soude wesen te bewijsen. T'welck also sijnde, soo isset dan wisselick de pijne weert met alle mogelicke vlijt ende aendacht te letten, eerstelijck hoe een huwelick wel en na behooren mach worden aenghevangen; ende ten anderen, hoe het selve loffelick kan worden uytghevoert; want die saecken beyde na den eysch ernstelick betracht wesende, soo sal ontwijffelick daer uyt komen | |
[pagina *iv]
| |
t'ontstaen een wel ghestelde huys-houdinghe, die te rechte geseyt wort te sijn het beste stuck huys-raets vande gheheele menschelicke gemeensaemheyt.Ga naar margenoota Doch, gelijck weerdige dingen ghemeenlick haer moeyten ende ommeslach sijn hebbende al eermen tot genot der selver weet te geraecken, Soo en is oock het beleyt deser saecken soo licht ende geringe niet, ghelijck wy bemercken dat vele onder ons sich laten voorstaen; maer in tegendeel van dien, ghevoelen wy in desen met de gene die het daer voor houden dat eenen geheelen Staet en een bysonder huysgesin wel te bestieren inde gronden der saecken niet geheel veel vanden anderen en verschillen,Ga naar margenootb dewijle men uytter daet selfs kan af nemen dat het beleyt van een wel geregelde huys-houdinghe bynaest niet anders en is als een eygen ghedaente en levendich af-beelt van het bestier beyde der kerckelijcke en borgerlijcke saecken.Ga naar margenootc Om welcke redenen wille de Apostel Paulus oock gheoordeelt heeft geen Bisschop bequáem te wesen ten beleyde vande dingen der kercken, als die getuygenisse heeft sijn eygen huys-gesin wel te hebben konnen voorstaen:Ga naar margenootd ghelijck mede ten aensiene van het bestier der burgerlicke saecken groote staets-lieden selfs rondelijck-verklaren dat een deftich huys-vader met sijn ampt wel te doen, geen minder eere kan inlegghen, als een man van Staete door het beleyden vande gewichtige saken vanden Lande.Ga naar margenoote Sijnde dan de plichten van man en wijf ende het vorder beleydt der huys-houdinge van soodanigen ghewichte, ende middelertijt by vele liefhebbers beyde van Godes Kercke ende des Vaderlants gelet wesende op verscheyde gebreckelickheden in desen deele onder ons in swange gaende, Soo heeft ons | |
[pagina *iir]
| |
gedacht datter wel yet, ten goede van onse lantslieden soude konnen werden bygebracht, waer door man en wijf vry wat gevouchelijcker byden anderen souden konnen woonen, ende by gevolghe de geheele huys-houdinghe in beter wesen soude konnen worden ghebracht. Gelijck dan eenighe sieckten, den eenen tijt meer als den anderen opkomende, de Medecijnen oorsake geven om in meerder ernst de behulp-middelen daer toe dienende na te sporen, Soo ist dat wy verscheyden huyselicke ongemacken in onse eeuwe hier en daer gewaer geworden sijnde, hebben het ooghe laten gaen niet alleenlick over het gene de oude eeuwen, ende verre gelege landen, mitsgaders de jegenwoordige tijt ende nabuerighe rijcken hier over voor desen tot behulp hadden aengemerckt, en by geschrifte ons mede gedeelt; maer hebben daerenboven sonderlinghe acht ghenomen op het gene dat verscheyde besette huys-houdende lieden midden onder ons woonende hierop hadden gemerckt: Mitsgaders noch daer by ghevoucht sulcx als wy uyt eygen ervarentheyt by gelegentheyt van verscheyde onse bedieninghen derhalven hadden waer genomen, en uyt al het selve te samen gebracht dit jeghenwoordich werck; het welck wy den naem hebben ghegeven van Christelick Huys-vvijf, als sprekende over al eerst ende insonderheyt tot de vrouwen, Volgende daer in het exempel van de Apostelen Petrus en Paulus,Ga naar margenoota die beyde gelijcke ordre in dusdanige gelegentheyt hebben gehouden, als over al eerst ende insonderheyt haer aenspraec- | |
[pagina *iiv]
| |
ke streckende tot de gene die oock van andere volckenGa naar margenoota de eere hebben ontfangen, dat het huwelick gheheelick van haren naem, ende niet vande namen der mannen is ghenomen geweest; waer van wy de redenen aenden gunstigen Leser int vervolch des wercx (met Godes hulpe) naerder sullen doen verstaen. En sonder dat, wat kander doch nutter wesen voor het ghemeene beste, als tot ghevouchsaemheyt ende andere goede deuchden aen te leyden de gene, die in aller manieren sijn als onverscheyde met-ghesellen onses geheelen levens?Ga naar margenootb het welcke na te laten niet anders en is gedaen, als gansche steden en landen van haren welstant te berooven.Ga naar margenootc Ten welcken aensien wy oock het gheheele werck voor het meerendeel hebben gheschickt ende aengeleyt naer gelegentheyt ende de smaecke der vrouwen: want eerst hebben wy het selve onse Nederlantsche tale doen spreecken, als schrijvende insonderheyt ten dienste onser lantslieden, gelijck wy bemercken dat by vele van onse nabueren mede hedensdaechs niet buyten reden wert gepleecht, op dat wy niet en werden beschuldicht, terwijlen wy alle de werelt soucken wel te doen, ondanckbaer te sijn tegens ons eygen Vaderlant; ten tweeden hebben wy goet gevonden door rijm, toon, en mate dese onse invallen op het papier te brenghen, verhopende dat oock sulcx wat aenghenaemheyts byde voorschreve Lesers soude moghen verwecken; ende dit naer het exempel van vele wijse, niet alleenlicken onder den Griecken en andere vreemde volcken,Ga naar margenootd maer selfs onder die gene die met de kennisse vanden waren God sijn verlicht geweest;Ga naar margenoote gelijck wy weten dat veel boucken inde heylige Schriftuere by ghedichte sijn gestelt, na den aert van die tale ende eeuwe.Ga naar margenootf Ten derden om den vermoeyden Leser somwijlen op te | |
[pagina *iiir]
| |
wecken ende wat te verlustigen (gelijck wy bemercken dat de verstanden der menschen wel so willen geleyt wesen) so hebben wy somwijlen hier, eenige ghedenckweerdige geschiedenissen, daer, eenige aengename gelijckenissen tusschen beyden inghevoert, dewelcke alhoewel dickmaels maer en sijn ontleent van geringe saken, evenwel (oock na het oordeel van wijse schrijvers) niet verworpelick en sijn te achten.Ga naar margenoota Wy hebben oock over eenige der selver de Schilderkunste tot behulp genomen, so vermits de selve altijt maechschap heeft gerekent met de dicht-kunste; als om by wijlen dieper inbeeldinge op sonderlinge gelegentheden inden Leser te verwecken; waerin wy onder andere daer op hebben acht genomen, dat wy niet opte Plate en hebben doen brengen, als tgene wy te voren by niemant uytgebeelt en hadden gesien; om onse teere Lesers oock door de nieuwicheyt selfs te mogen behagen. Ten lesten hebben wy overal gepoocht te gebruycken een effenbare, eenvoudige, ronde en gans gemeene maniere van seggen, de selve meest overal ghelijck makende met onse dagelicksche maniere van spreken, daerin alle duysterheyt (so veel ons doenlick is geweest) schouwende; behoudens daer wy, om der eerbaerheyt wille, willens ende wetens somtijts de schaduwe hebben gesocht. Doch schoon wy onse aenmaninge veel op de vrouwen aenleggen, so sal eveenwel de verstandige Leser lichtelick konnen oordeelen welcke ghemeene plichten sijn die sich de mans mede behooren aen te trecken, op dat wy van alle saecken, door onnoodich verhael, niet tweemael en behoufden te gewagen. Int korte, wy hebben, naer ons gering vermogen, alle mogelijcke vlijt aengewent, omme het werck den gunstigen Lesers, ende onder de selve den vrouwen smakelick voor te | |
[pagina *iiiv]
| |
stellen, als wenschende van ganscher herten de leere lieffelick te maecken, ghelijck Salomon de tonge der wijse sulcx toeschrijft.Ga naar margenoota Wy hebben wat veel tijts besteet ontrent de regels tot der huys-rusten ende het betoomen der tonghen dienende, wetende dat ruym de helft vande menschelijcke sonden door de tonge alleen begaen worden,Ga naar margenoot(b) mitsgaders dat de wensch Nahemi tot hare swagerinne (de Heere geve u dat ghy ruste vindet een yeghelick in haers mans huys) aen huyshoudende lieden een sonderlingh heyl en segen is van God Almachtich, daer aen den gheheelen stant vande huys-houdinge ten alderhoochsten is gelegen. Wy hebben insghelijck by die ende andere ghelegentheden aende echte lieden de God-salicheyt ghepoocht in te scherpen; want of wel schoon sulx niet en schijnt te wesen het eygen oogh-merck onses wercx, nadien nochtans de eerste ghehouwde lieden, te weten Adam ende Eva, niet Langer te samen eens en waten als terwijlen sy lieden eens waren met haren God, ende in het tegendeel vanden selven door de sonde verschillende, dadelick oock in onderlinghe onlust sijn vervallen, dewijle selfs Adam voor God bestont te beschuldigen die gene, inde welcke hy sich te vooren ten hoochsten hadde verblijt; Dat mede geen vaste vrientschap ofte liefde en kan beklijven als tusschen die een recht ghemoet hebben voor God,Ga naar margenoot(c) Soo hebben wy de Godsalicheyt (niet sonder redenen) mede getelt onder de plichten vande echte lieden, waer toe indien de selve in eenigher maten veerdiger konnen werden ghemaeckt, ende dat onsen geringen arbeyt de selve yet daerin kan helpen, door den ghenadigen seghen des Heeren onses Gods, so sullen wy het gewenste eynde onses voornemens hebben becomen. Wy hebben by wijlen eenige kleyne | |
[pagina *iiiir]
| |
ende gheringe saecken onder de huyselicke plichten hier en daer aengeroert, die misschien yemant sal achten niet de pijne weert geweest te sijn om des te gewagen; dan in gevalle de soodanige gelieven aen te mercken dat oock groote Vorsten ende wet-gevers, selfs in dese eygen gelegentheyt, sulx gewoon sijn gheweest te doen, soo sullen wy des (soo wy hopen) verschoont konnen worden: Onder de wetten van Solon sijnder even van soodanighen stoffe, ende onder andere eene die scherpelick ghebiet dat een Bruyt, die den eersten nacht haren Bruydegom genaeckt, wat van een queappel hebbe te eten, om gheen vyse mont-reucke op haer eerste by-een-komste hem toe te brengen; de saecke soude yemant te gheringe mogen dencken om by een wet-gever in acht genomen te worden, ten ware men dagelicx by ervarenheyt ondervonde hoe kleyne beusel-saecken menichmael de ghemeene ruste en vrientschap der menschen sijn omstootende.Ga naar margenoota Ick weet, Leser, dat andere desen acker ghebout hebben, maer anders: in eenen overvloedigen oegst sommige korenayren ontslippen de hant, sommighe den sickel, sommighe ontvallen den maeyer aleer die inden schoof geraken, sommighe den menner aleer die inde schuyre komen, ende daer sijnde en werden noch alle niet even ghelijck uyt-gedorsschen, vele blijven in het kaf; int korte, yeder heeft sijn eygen oogh-gemerck. Wy weten ondertusschen wel dat de goede trouwe ende eenvoudige sedicheyt vereyssen datmen bekenne door wien men sich gheholpen vint, ende wy en hebben oock daerom niet versweghen de namen der gener die met de gulde kleynodien van hare treffelicke spreucken dit werck cierlicker hebben gemaeckt, ende hebben daerom | |
[pagina *iiiiv]
| |
veel de selve in haer eyge woorden opte kant aenghetogen, andere dickmael met name gespelt, op dat de vlytige Leser oock inde gront-tale der selver aenmerckingen soude mogen na sien. Ten lesten, weerde Ionckvrouwen, wy hebben ghepoocht een rechtschapen huys-wijf, met alle hare verwen, en soo, gelijck wy die onse lantslieden ende een yeder wel souden wenschen, levendich voor oogen te stellen; indien de gestalte der selver u wel bevalt, soo doet met haer gelijckGa naar margenoot+ Elisaeus dede met den sone der weduwe, doen hy den selvenGa naar margenoot+ vander doot ten leven brachte; hy streckte hem selven uyt over het kint, leydde sijnen mont op des kints mont, oogen op des kints oogen, handen op des kints handen, ende vougende daer by het gebet, gevoelde hy het gene dat doot was, waerlicken leven: Past u dit voorschrift op ghelijcke wijse toe, Leser, ende ghy sult bevinden dat daer na eerst door Godes ghenade een recht leven in u ende u geheel huysgesin sal ontstaen. Vaert wel. |
|