selven inde ziel: dan ick wil dit sluyten met een korte onder-rechtinghe de welcke soo den achter-clapper wilt behertigen, sal licht van sijnen duyvelschen aerdt af-getrocken zijn. Ick vraegh u eens in 't besonder, wie is het, wiens eer, naem en faem gy wilt becladden met achter-clap? Is 't niet uwen broeder, mede-deelich aen uw' natuer, daer hy en gy den selven vaeder hebt inden hemel? Is hy niet den anderen ghy, gheschaepen naer de gelijckenisse ende het béldt van Godt, die niet alleen met u, maer oock met hem is, en gy hem niet minder verplicht zijt als u selven soo u jet over-schiet dat hem on-breckt? en ont-nemt hem niet dat hy besit, helpt hem in sijnen noodt van het ghene ghy vermoght, het is even konstigh voor sijnen even-naesten en met hem te leven met liefde: hy leeft het beste met sijnen even naesten, die hem voor-staet en wel-doet daer hy vermagh, en aen sijn selven, die sich versterft in sijn quaede ghenegentheydt om dien te beschaedigen: Wilt gy alleen voor u seleven leven? Is' 't dat gy hem doodt? soo en leeft gy voor hem niet, noch oock voor u selven: niet voor hem, als gy hem van goedt, eer en faen berooft hebbende hem steedts oft civiel gedoodt hebt: oock niet voor u selven, als ghy door de sonde van on-recht-veerdigen achter-clap u ziel selver sult dooden: Wacht u dan voor den achter-clap; een anders vuyl en sal uwen smeur niet af-wasschen: Kont gy uwen naesten met hôpe van hem te beteren: soo voldoet gy aen u plicht voor hem te bidden, en op u selven te sien: soo blijft ghy een duyf en geenen uyl, ick segh, eenen mensch en geenen duyvel.