Witte Konijn blies drie keer op de trompet en riep: ‘De eerste getuige.’
De eerste getuige was de Hoedenmaker. Hij kwam binnen met een theekopje in zijn ene hand en een boterham in de andere. ‘Ik vraag u excuus Majesteit,’ zei hij, ‘dat ik dit meebreng, maar ik was nog niet helemaal klaar met de thee, toen ik voor werd geroepen.’
‘Je had klaar moeten zijn,’ zei de Koning, ‘wanneer ben je er mee begonnen?’
De Hoedenmaker keek naar de Maartse Haas die hem in de rechtszaal gevolgd was, arm in arm met de Zevenslaper. ‘De veertiende Maart geloof ik,’ zei hij.
‘De vijftiende,’ zei de Maartse Haas.
‘De zestiende,’ voegde de Zevenslaper er aan toe.
‘Schrijf op,’ zei de Koning tot de jury en de juryleden schreven alle drie de data ijverig in hun schriften, telden ze op en ontleedden de som in guldens en centen.
‘Neem je hoed af,’ zei de Koning tot de Hoedenmaker.
‘Het is mijn hoed niet,’ zei de Hoedenmaker.
‘Dief!’ riep de Koning en wendde zich tot de leden van de jury, die dit feit onmiddellijk optekenden.
‘Ik verkoop ze,’ legde de Hoedenmaker uit, ‘ik heb er zelf geen, ik ben hoedenmaker.’
De Koningin greep haar bril en begon de Hoedenmaker, die bleek en zenuwachtig werd, aan te staren.
‘Leg getuigenis af,’ zei de Koning, ‘en wees niet zenuwachtig, of ik laat je op staande voet onthoofden.’
Dit stelde de getuige blijkbaar allerminst gerust. Hij sprong van de ene voet op de andere en keek angstig naar de Koningin. In zijn verwarring beet hij een