| |
| |
| |
Het verhaal van de soepschildpad
JE weet niet hoe blij ik ben je hier te zien, lieve kind,’ zei de Hertogin en zij stak haar arm hartelijk in die van Alice. Zij wandelden samen verder.
Alice was heel blij dat de Hertogin in zo'n goed humeur was en zij dacht bij zichzelf dat het misschien alleen de peper was, die haar zo boos gemaakt had, toen zij haar in de keuken ontmoette.
‘Als ik Hertogin word,’ zei ze bij zichzelf (maar niet erg hoopvol) ‘zou ik helemaal geen peper in mijn keuken willen hebben.
Het is nergens voor nodig dat er peper in de soep gaat en misschien maakt peper mensen juist zo opvliegend’ dacht zij verder, erg blij dat ze dit had ontdekt, ‘en azijn maakt ze zuur en kamille maakt ze bitter - en - en zuurtjes en zo maakt de kinderen zoet. Ik wou dat de mensen dat eens gingen inzien, dan zouden zij er niet zo zuinig mee zijn.’
Zij had de Hertogin helemaal vergeten en schrok een beetje toen zij haar stem vlak bij haar oor hoorde: ‘Je denkt ergens aan liefje, en daardoor vergeet je te praten. Ik weet niet precies wat de moraal daarvan is, maar ik zal er zo wel opkomen.’
‘Misschien heeft het geen moraal,’ waagde Alice op te merken.
‘Tut, tut, kind,’ zei de Hertogin, ‘alles heeft een moraal, je moet hem alleen maar vinden.’ En zij drukte
| |
| |
zich nog wat dichter tegen Alice aan, terwijl zij dit zei.
Alice vond het niets prettig dat ze zo erg dicht bij haar kwam. Ten eerste was de Hertogin erg lelijk, ten
tweede was ze precies zo groot, dat ze haar kin op de schouder van Alice kon zetten en was het een onaangenaam scherpe kin. Maar zij wilde niet onbeleefd zijn en daarom verdroeg zij het zo goed als ze kon. ‘Het spel schijnt nu wel wat vlotter te gaan’ zei ze om het gesprek een beetje op gang te houden.
‘Dat is waar,’ zei de Hertogin, ‘en de moraal daarvan is: 't Is liefde enkel wat de wereld rond doet draaien.’
‘Ik heb iemand horen zeggen,’ fluisterde Alice, ‘dat die goed draait, wanneer ieder zich met zijn eigen zaken bemoeit.’
‘Zeker, dat is hetzelfde,’ zei de Hertogin en boorde haar scherpe kin in de schouder van Alice, ‘en de
| |
| |
moraal daarvan is: Pas op de zin, dan zullen de woorden wel op zich zelf passen!’
‘Zij vindt het blijkbaar erg prettig om de moraal van alles te zoeken!’ dacht Alice.
‘Je verbaast je er waarschijnlijk over dat ik mijn arm niet om je middel sla,’ zei de Hertogin na een poosje, ‘maar ik vertrouw het karakter van je flamingo niet helemaal. Zal ik het eens wagen?’
‘Hij kan best bijten,’ zei Alice voorzichtig, die niet veel voelde voor het experiment.
‘Heel juist,’ zei de Hertogin, ‘flamingo's en mosterd bijten allebei. En de moraal daarvan is: Vogels van dezelfde pluimage vliegen samen.’
‘Maar mosterd is geen vogel,’ merkte Alice op.
‘Precies,’ zei de Hertogin, ‘wat kan jij de dingen duidelijk uitleggen.’
‘'t Is een mineraal, geloof ik,’ zei Alice.
‘Natuurlijk,’ zei de Hertogin, die blijkbaar instemde met alles wat Alice zei, ‘er is hier een grote mosterdmijn in de buurt. En de moraal daarvan is: Hoe meer het mijn, hoe minder het dijn.’
‘O, nu weet ik het,’ riep Alice, die op deze laatste opmerking niet had gelet, ‘het is een groente. Het ziet er wel niet zo uit, maar het is er toch een.’
‘Ik ben het volkomen met je eens,’ zei de Hertogin, ‘en de moraal daarvan is: Wees zoals je wilt lijken of als je het wat eenvoudiger wilt: Verbeeld je nooit anders te zijn dan wat anderen denken dat je was of zou zijn niet anders was wat ze anders denken dat je was.’
| |
| |
‘Ik geloof dat ik dat beter zou begrijpen,’ zei Alice, ‘als ik het eens voor me zag, maar ik kan het eigenlijk niet goed volgen zoals u het nu zegt.’
‘Dat is nog niets bij wat ik zou kunnen zeggen als ik wilde,’ antwoordde de Hertogin gestreeld.
‘Maar doet u heus geen moeite om het nog wat langer te zeggen,’ zei Alice.
‘Maar helemaal geen moeite,’ zei de Hertogin, ‘ik geef je alles wat ik gezegd heb cadeau.’
‘Een goedkoop soort cadeau!’ dacht Alice, ‘ik ben blij dat ze niet zulke verjaarscadeautjes geven!’ Maar zij dorst dit niet hardop te zeggen.
‘Weer aan het denken?’ vroeg de Hertogin en boorde haar kin weer wat vaster in de schouder van Alice.
‘Ik heb toch het recht om te denken,’ zei Alice, want zij begon zich nu wat te ergeren.
‘Evenveel recht,’ zei de Hertogin, ‘als biggen hebben om te vliegen en de mo -’
Maar nu zweeg de stem van de Hertogin plotseling tot Alice's grote verrassing precies in het midden van haar geliefde woord ‘moraal’ en de arm die in de hare was gestoken begon te beven. Alice keek op en daar stond de Koningin, vlak tegen over hen, met gevouwen armen en een blik als een donderwolk.
‘Mooi weer vandaag, Majesteit,’ begon de Hertogin bevend.
‘Ik waarschuw je nog één keer,’ riep de Koningin en zij stampte daarbij op de grond, ‘of jij of je hoofd moet verdwijnen en wel in minder dan de helft van geen tijd. Doe wat je wilt!’
| |
| |
De Hertogin deed wat zij wou en in een ogenblik was ze uit het gezicht.
‘Kom, laten we weer gaan spelen,’ zei de Koningin tot Alice en Alice was veel te bang om een woord uit te brengen, maar liep langzaam achter haar aan naar het croquetveld.
De andere gasten hadden gebruik gemaakt van de afwezigheid van de Koningin en lagen in de schaduw wat te rusten. Maar toen zij haar aan zagen komen, holden ze allen terug naar het spel. De Koningin zei enkel dat één ogenblik uitstel hun het leven zou kosten.
Terwijl zij aan het spelen waren, hield de Koningin niet op om ruzie te maken met andere spelers en te roepen ‘Zijn hoofd eraf!’ of ‘Haar hoofd eraf!’ De veroordeelden werden bewaakt door de soldaten, die dan niet meer voor poortje konden dienen, zodat er na een half uur niet één poortje meer over was en alle spelers behalve de Koning, de Koningin en Alice gevangen waren genomen en ter dood veroordeeld.
Toen hield de Koningin volkomen buiten adem op en zei tegen Alice: ‘Heb jij de Soepschildpad al gezien?’
‘Nee,’ zei Alice, ‘ik weet helemaal niet wat een Soepschildpad is.’
‘Dat is het beest waarvan schildpadsoep gemaakt wordt,’ zei de Koningin.
‘Ik heb er nog nooit van gehoord,’ zei Alice.
‘Kom dan mee,’ zei de Koningin, ‘hij zal je zijn geschiedenis vertellen.’
Toen ze samen wegwandelden hoorde zij de Koning
| |
| |
tegen het hele gezelschap zeggen: ‘Ik verleen jullie allemaal gratie.’ ‘Dat is nu eens goed,’ zei ze bij zichzelf, want ze vond het verschrikkelijk dat de Koningin zoveel doodvonnissen had uitgesproken.
Ze kwamen al heel gauw bij een Griffioen, die in de zon vast lag te slapen. (Als je niet weet wat een griffioen
is, kijk je maar op het plaatje). ‘Sta op luilak,’ zei de Koningin, ‘en breng deze jonge dame naar de Soepschildpad om zijn geschiedenis te horen. Ik moet terug naar mijn doodvonnissen,’ en zij liep weg en liet Alice alleen met de Griffioen. Het uiterlijk van dit beest beviel Alice niet erg, maar ze vond dat het tenslotte even veilig was om hier te blijven als om die boze Koningin achterna te gaan en daarom bleef ze.
De Griffioen was gaan zitten en wreef in zijn ogen. Toen keek hij of de Koningin niet meer te zien was
| |
| |
en toen grinnikte hij. ‘Wat een mop,’ zei hij half in zichzelf, half tegen Alice.
‘Wat is een mop?’ zei Alice.
‘Ach’, zei de Griffioen, ‘dat denk ze allemaal maar, er wordt nooit niemand tereggesteld. Kom mee!’
‘Iedereen zegt hier Kom mee,’ dacht Alice toen zij langzaam achter hem aan liep, ‘ik ben nog nooit zoveel gecommandeerd in mijn leven, nog nooit!’
Het was geen lange wandeling voor zij de Soepschildpad zagen. Deze zat droevig en eenzaam op een klein rotsblok en toen zij dichter bij hem kwamen, hoorde Alice hem zuchten of zijn hart zou breken. Zij had diep medelijden met hem.
‘Wat scheelt hem?’ vroeg zij aan de Griffioen en de Griffioen antwoordde bijna met dezelfde woorden als daarnet: ‘Dat denktie maar, hem scheelt helemaal niks, weet je. Kom mee!’
Dus gingen ze naar de Soepschildpad, die hen met grote ogen vol tranen aankeek, maar niets zei.
‘Deze jonge dame,’ zei de Griffioen, ‘wil je geschiedenis horen.’
‘Ik zal hem vertellen,’ zei de Soepschildpad met een diepe holle stem, ‘gaan jullie allebei zitten en zeg geen woord tot ik klaar ben.’
Zij gingen zitten en niemand zei meer iets. Alice dacht: ‘Ik begrijp niet hoe hij ooit klaar kan komen als hij helemaal niet begint.’ Maar zij wachtte geduldig.
‘Eens,’ zei de Soepschildpad tenslotte met een diepe zucht, ‘was ik een echte schildpad.’ Op deze woorden volgde een heel lange stilte, die alleen onderbroken
| |
| |
werd door een enkel luid ‘Hatsjie’ van de Griffioen en het voortdurende gesnik van de Soepschildpad. Alice was bijna van plan om op te staan en te zeggen: ‘Dank
u wel voor uw interessant verhaal, mijnheer,’ maar zij dacht dat er toch nog beslist iets moest komen en daarom bleef ze zitten en zei niets.
‘Toen wij klein waren,’ ging de Soepschildpad
| |
| |
eindelijk verder (hij was nu iets rustiger, al snikte hij nog zo nu en dan) ‘gingen we in zee op school. De meester was een oude Schildpad - wij noemden hem Roodschild.’
‘Waaromnoemde u hem Roodschild!’ vroeg Alice, ‘was hij zo rijk?’
‘Omdat hij socialist was natuurlijk,’ zei de Soepschildpad boos, ‘jij bent ook niet erg snugger!’
‘Je moest je schamen om zulke domme dingen te vragen!’ voegde de Griffioen er aan toe en toen zaten ze allebei een tijdje naar de arme Alice te staren, die niet wist waarheen zij kijken moest. Tenslotte zei de Griffioen tegen de Soepschildpad: ‘Ga verder kerel en schiet nou een beetje op!’ En deze ging verder:
‘We gingen dus in zee op school of je het gelooft of niet -’
‘Ik heb helemaal niet gezegd dat ik het niet geloofde!’ zei Alice.
‘Dat heb je wel,’ snauwde de Soepschildpad.
‘Hou je mond!’ voegde de Griffioen er aan toe voor Alice weer iets kon zeggen. De Soepschildpad ging verder: ‘Het was een heel goede opvoeding, we gingen iedere dag naar school.’
‘Dat doe ik ook,’ zei Alice, ‘daar hoeft u heus niet zo trots op te zijn.’
‘Met facultatieve vakken?’ vroeg de Soepschildpad een beetje bezorgd.
‘Ja,’ zei Alice, ‘Frans en muziek.’
‘En wassen?’ zei de Soepschildpad.
‘Natuurlijk niet!’ zei Alice verontwaardigd.
| |
| |
‘O, dan is het geen goede school,’ zei de Soepschildpad opgelucht, ‘nee, wij hadden nog extra Frans, muziek en wassen.’
‘Dat was toch nergens voor nodig,’ zei Alice, ‘als U op de bodem van de zee woonde.’
‘Ik had er jammer genoeg geen gelegenheid voor,’ zei de Soepschildpad zuchtend, ‘ik volgde alleen de gewone cursus.’
‘Wat was dat?’ vroeg Alice.
‘Pezen en drijven om te beginnen natuurlijk,’ antwoordde de Soepschildpad, ‘en dan verschillende onderdelen van het rekenen: opzwellen, aftrappen, vermenigschuldigen en stelen.’
‘Wat is vermenigschuldigen?’ dorst Alice te zeggen, ‘daar heb ik nog nooit van gehoord.’
De Griffioen stak zijn poten in de lucht van verbazing. ‘Nog nooit gehoord van vermenigschuldigen,’ riep hij uit, ‘je weet wat menig is en je weet wat schuldig is, denk ik’
‘Ja,’ zei Alice weifelend, ‘menig is veel en schuldig ben je als je iets gedaan hebt dat niet mag.’
‘Nou,’ ging de Griffioen verder, ‘als je dan nog niet weet wat vermenigschuldigen is, dan ben je wel heel dom.’
Alice dorst niet meer te vragen en zij keerde zich naar de Soepschildpad en zei: ‘Wat leerde u daar verder?’
‘Wel, zeeografie,’ zei de Soepschildpad en telde de vakken af op zijn vinnen, ‘zeeografie en vaderhandse verbiedenis.’
‘Wat was dat dan?’ zei Alice.
| |
| |
‘Ik zal het je maar niet voordoen,’ zei de Soepschildpad, ‘want het doet pijn. En de Griffioen heeft het nooit geleerd.’
‘Ik had geen tijd,’ zei de Griffioen, ‘ik had een leraar in oude talen, die maakte de hele klas ziek, het was een oude krab.’
‘Ik ben één keer bij hem geweest,’ zuchtte de Soepschildpad, ‘toen kreeg ik Lachpijn en Griep.’
‘Zo was het, zo was het,’ zuchtte de Griffioen op zijn beurt en beide dieren verborgen hun gezichten in hun poten.
‘En hoeveel uren per dag had u school?’ zei Alice, die gauw over iets anders wou beginnen.
‘De eerste dag tien uur,’ zei de Soepschildpad, ‘de tweede negen uur en zo verder.’
‘Wat raar!’ riep Alice.
‘Helemaal niet raar,’ zei de Griffioen, ‘we gingen er heen om onderwijs te genieten en daar geniet je iedere dag minder van.’
Dit was een heel nieuw gezichtspunt voor Alice en zij dacht er een beetje over na voor zij verder ging: ‘Had u de elfde dag dan vrij?’
‘Natuurlijk,’ zei de Soepschildpad.
‘En wat deed u dan de twaalfde?’ vroeg Alice vlug.
‘We hebben nu lang genoeg over lessen gepraat,’ onderbrak de Griffioen op besliste toon, ‘vertel haar eens iets over de spelletjes.’
|
|