Soms lukt dat.
Niet vaak.
De boot was op weg naar een aanlegsteiger met een ijzeren trapje voor zwemmers.
Er zaten verscheidene mensen in, wier samenhang niet meteen viel te schatten.
Een dikke, in grijze vrijetijdskleding gehulde man, duidelijk een roodbrander,
met een gecompliceerd geconstrueerde bril op de neus, bevond zich voorin. Hij
zou best eens de vader kunnen zijn van twee in het midden zittende kinderen, een
nogal dik meisje van een jaar of vijftien van wie niets gezelligs uitging, en
haar jonger broertje, dat naar zijn oogopslag te oordelen helemaal niet had
meegewild. Achter de kinderen zat een mollige man van middelbare leeftijd, die
een bruin wandelkostuum en een bijpassende sneehoed droeg. Hij viel moeilijk
thuis te brengen. Alles zou hij kunnen zijn tussen operette-tenor en klerk bij
een begrafenisonderneming. Aan een riem had hij een grote, treurig kijkende
hond, die met de tong uit de mond zat te hijgen zonder dat duidelijk was
waarom.
De dikke roodbrander wilde aanleggen. Hij ging met het touw in de hand op de
voorplecht staan, mikte enige malen met de lus en viel toen gekleed te water.
Dit is, sinds mensenheugenis, een onweerstaanbaar komisch effect. Maar de
opvarenden in het bootje lachten niet.
Terwijl de man, die geen behendige zwemmer bleek te zijn, met armen en benen veel
water verplaatste keken de kinderen, de heer met de sneehoed en de hond neutraal
op hem neer. Waarschijnlijk tuimelde hij geregeld in meren, want hun gezichten
toonden de matte berusting van mensen die denken: ‘Hij weer.’
In het water plassend had de man het trapje gegrepen. Hij klom, hevig druipend,
enige treden, gleed uit en viel nu ruggelings in het nat, waarbij hij een licht
gekerm uitstiet. De tweede keer lukte het beter. Hij bereikte het steigertje,
zag daar vergeefs om naar iets droogs waarmee hij zijn bril zou kunnen afvegen
en trachtte vervolgens de lus te bevestigen aan een imaginaire paal die hij
zowat een meter ten zuiden van de echte meende waar te nemen. Dekpassagiers
bleven zwijgend toezien tot hij beet had. Toen klommen ze aan land en begonnen
aan een voettocht met onbekende bestemming.
‘Die man, hè...’ begon ik.
‘Ja, zo zou jij het ook doen - aanleggen,’ antwoordde ze.
‘Wil je nog steeds een bootje?’
‘Nee,’ zei ze.