Ansje
De middag liep ten einde en de naderende duisternis kroop als een grijze damp in
de kale bomen voor mijn huis. Terwijl ik ernaar keek ging de bel. Ik deed open
en zag een kleine, breed lachende man met een lichtblauwe jas aan bij de deur
staan. Hij droeg een koffertje, dat hij wat in de lucht tilde toen hij riep:
‘Het boek. Ik breng het boek. U zei door de telefoon - tegen het eind van de
middag.’
‘O ja, komt u binnen,’ antwoordde ik. Want ik herinnerde het me weer. Hij belde
's ochtends, toen ik nog in bed lag, over de vermakelijke gezegden van zijn
dochtertje die hij had verzameld. Ik mocht ze wel inzien.
‘Maar ik zei al - 't is een héél boek,’ zei hij, toen hij in de stoel bij het
raam tegenover met zat. Weer lachte hij zo breed. Zijn mond was erg groot en
zijn rozig gezicht, doorgroefd met rimpeltjes, vertoonde de souplesse van een
komiek die op bruiloften en partijen de stemming er gegarandeerd inbrengt. Maar
zijn ogen keken met een ontstelde verbazing die daar niet bij paste. Hij maakte
het koffertje open en haalde het boek eruit. Op de helgroene band was met
sierlijke letters geschreven: ‘Onze Ansje.’
‘Nu staan er niet alleen leuke dingen in die ze gezegd heeft, maar ook foto's en
zo,’ zei hij, het boek openslaand. ‘Kijk, dit is de eerste die ik van haar
gemaakt heb. Als baby. Zes pond en drie ons geboortegewicht. Dat is normaal.
Niet zwaar. Maar een kind hoeft niet zwaar te zijn. Tenminste tegenwoordig. Ik
was tien pond en viereneenhalf ons. Dat hoorde zo, vroeger. Het wiegje dat u
ziet heb ik zelf gemaakt, naar eigen idee. Ik ben handig, al zeg ik het zelf. Op
deze foto is ze één. Het tafeltje waar ze op leunt, is ook eigen werk. Ik had
eerst nog geen kleurentoestel, maar hier wel. Dat scheelt een stuk. Deze kast
heb ik ook ontworpen en uitgevoerd. 't Is een zogenaamde leefkast. Alles wat 't
bestaan verrijkt past er precies in - de tv, de radio, de pick-up, de platen -
en op die uitstekende plankjes kun je je glas neerzetten als je zit te kijken.
Handig hè?’
‘Erg handig,’ antwoordde ik.
‘Nou wacht u natuurlijk op de leuke gezegdes van Ansje,’ zei hij. ‘Maar hier
praatte ze nog niet, dat laat zich horen. Ik moet een paar bladzijden omslaan.
Kijk. Toen was ze bijna tweeëneenhalf. Maar een bijdehandje hoor. Ze had een
beeldje gebroken, waar ze eigenlijk niet aan mocht komen. En ik had haar
beknord. Niet erg, hoor. Maar 't was een sierlijk