Op bedwongen toon vervolgde hij: ‘Nou ga ik dinsdags altijd een beetje de stad
in. Wat zal ik anders doen? Ik ben een jongen alleen. Tenminste nou. Ik ben wel
getrouwd gewéést, maar ik ben weer gescheiden...
Hij glimlachte verontschuldigend.
‘Tja,’ zei hij. ‘Dom gedaan, hè. Je weet hoe dat gaat. Een dolle kop en...’
Hij wuifde de rest van de zin het IJ in. Enige tijd bleef hij zwijgen maar je
voelde dat het verhaal nog niet uit was.
‘Nou heb ik dinsdag me vrije dag,’ sprak hij, driftig wordend zonder dat je de
aanleiding kon overzien. ‘Ik koop een biertje. Ik koop een borreltje. Je weet
hoe dat gaat - een jongen alléén... Niemand vraagt thuis: “Waarom ben je zo
laat?” Je vindt er alleen de krant op de mat en een niet afgehaald bed. Goed.
Nou is mijn vrouw, mijn gewezen vrouw, met een persoon en die persoon heeft een
café. In west. In oud west. Niet in nieuw west. In oud west.’
Hij keek me aan of ik het niet geloofde en volhield dat het toch in nieuw west
was. Maar dat deed ik niet. Ik glimlachte alleen maar tegen hem. Nou ja - u hebt
hem niet gezien.
‘Goed, wat zal ik in oud west doen?’ zei hij. ‘Daar heb ik niks te zoeken, niet
waar? Maar als ik nou dinsdag m'n vrije dag heb, dan ga ik daar 's avonds altijd
heen. En dan ga ik in een benevelde toestand in dat café. En dan sar ik die
persoon. Of ik sláán die persoon. En dat moet ik niet doen. Weet je waarom ik
dat niet moet doen?’
‘Nee,’ zei ik.
‘Omdat het niet sportief is - dáárom,’ riep hij. ‘Af is af en uit is uit. Dat mot
ik aanvaarden. Maar ik ga telkens weer. Elke vrije dinsdag. En dat is
fout...’
Zijn gezicht werd zorgelijk.
‘Dus wat denk ik vorige week maandag?’ vroeg hij, ‘Ik denk Kees - ik heet Kees -
ik denk Kees, jij hebt morgen je vrije dag. En weet je wat je dan doet? Dan ga
jij niet naar oud west. Dan ga jij de stad uit. Dan ga je naar Oldenzaal, naar
je zuster. Een beetje spelen met de kinderen van je zuster. Een beetje praten,
met je zwager. Tukkie doen, misschien. Heel rustig...’
Hij keek me weer zo driftig aan. Ik stond ademloos te wachten op de rest. Die
kwam: ‘Affijn, ik deed het. Vroege trein genomen. Ik was om elf uur in
Oldenzaal. Nou ja, Oldenzaal, da's ook een stad niet? Dus ik koop een biertje en
ik koop een borreltje, want zo vroeg kan me zuster me niet hebben. Nou raak ik
makkelijk in gesprek. Dus tien uur's avonds kom ik bij me zuster aan. Met
speelgoed voor de kinderen. Dat had ik gekocht en nergens laten liggen. Maar ja
- beneveld...’