bent nog veel erger, want je noemt je een christen.’ Het
werd niet op prijs gesteld.
Terwijl zijn vrouw bibberig de thee schonk, kwam het gesprek op de bezetting. Aan
het begin hadden ze er weinig van gemerkt, maar op een dag kregen ze een Duitse
soldaat ingekwartierd, een bleke jongen van een jaar of negentien, die in
verband met zijn gezondheidstoestand een administratief baantje vervulde op een
bureau van het leger. De eerste avond namen ze hem meteen tussen zich in en
lieten alle sdap-argumenten tegen het fascisme op hem los,
want ze waren opgegroeid in een beschaafde tijd toen je op je recht stond en
voor je mening uitkwam en begrepen niet, dat je nu beter je mond kon houden.
‘We zaten op 't laatst met roje koppen, meneer,’ zei de vrouw. ‘En ik stootte
mijn man onder tafel wel eens aan, want hij kan zo fel zijn.’
‘Ja...’ sprak de oude, grimmig lachend. En toen, na een lichte aarzeling: ‘Toch
was 't een beste jongen.’
De vrouw knikte. Ze waren kinderloos, begreep ik. En die soldaat was blijkbaar
een welwillende natuur. Hij lachte voornamelijk als ze hem hoonden, omdat de
Londense radio Duitse tegenslag had gemeld, of als ze hem plaagden door hem de
krant te geven, met de woorden: ‘Hier, 't is toch maar een moffenblaadje.’ Elke
dag als hij van zijn werk kwam en aanbelde (‘Want de huissleutel gaven we hem
niet’), liep hij naar zijn kamertje om brieven te schrijven - aan zijn moeder,
aan zijn broer (‘Dat was een Spitzbube, zei hij altijd.’), aan zijn meisje en
dan maar weer van voren af aan. 's Avonds at hij mee aan tafel en tot bedtijd
hing hij in de huiskamer rond, want van kroegen hield hij niet.
‘Hij las nooit, meneer,’ zei de vrouw. ‘Soms zat hij, ginds bij de tafel, alle
rangen van het Duitse leger op te noemen. We namen dan maar een boek en gingen
met onze ruggen naar hem toe zitten. Mijn man vroeg wel eens. “Wat moet er later
van jou terechtkomen?” Dan riep hij: “Ik word officier.” En dan zei mijn man:
“Officier? Maar dat leger van jullie wordt toch nooit wat.” Nou - en hij maar
lachen en met z'n hoofd schudden...,
Toen de oude had geprobeerd zijn belangstelling te winnen voor enige gebrekkig
vertaalde gedeelten uit De dageraad der volksbevrijding kreeg
de soldaat opeens een ander woonadres.
‘Nou, we waren blij dat hij opdonderde,’ zei de man.
Maar sinds die dag ging hij, met zijn vrouw, elke ochtend om half negen even voor
het raam in de voorkamer staan, want op dat tijdstip fietste die jongen altijd
langs. En dan wuifde hij.