onbereikbare, dat meestal op vallen uitdraait.
Zijn ziekte is goedaardig.
Hij hoeft alleen maar binnen te blijven en eens per etmaal te doorstaan dat de
koorts wordt opgenomen. Die in hem binnendringende thermometer verafschuwt hij
zó grondeloos, dat hij telkens weer het hele pand bij elkaar schreeuwt. Gewend
in het bad dagelijks te worden toegesproken met de vertrouwde volzin: ‘En nou
nog even je haar en klaar is Kees,’ jammert hij, bij het zien van dat helse
toestel onmiddellijk: ‘Nee bille... nee bille... klaar is Kees!’, want deze
aardige zegswijze symboliseert voor hem alleen maar een handeling die voorbij
is. Ook bij de kapper, waar hij pleegt te schreeuwen of hem onverdoofd het
blindedarmpje wordt ontnomen, verklaart hij altijd reeds op de drempel, dat Kees
kláár is, en gedurende de hele behandeling blijft hij die jongen tranen stortend
aanroepen. Hij onderscheidt dan ook bij het doorbladeren van geïllustreerde
tijdschriften meneren die huilen, wat erg is, maar ook meneren die
‘kapperhuilen,’ een karakteristiek welke hij meestal reserveert voor de tot een
wrange grijns vertrokken gezichten onzer wereldleiders.
Als lopend patiënt doorkruist hij het hele huis.
Hij opent 's ochtends onverhoeds de deur van de badkamer als ik nog doende ben
mij daar op te schikken, laat zijn feestelijke blik zakken naar mijn blote
voeten en stelt vast: ‘Opa téne.’
Hij zegt dat op vertederde toon, of het hem aangenaam toucheert dat ook ík over
deze handige uitstulpsels de beschikking heb. Dan ziet hij mij met instemming
tanden poetsen en verklaart terzijde: ‘Nee bille...’ om even met mij in alle
rust vast te stellen, dat er van een thermometer voorlopig geen sprake zal
zijn.
‘Nee bille,’ antwoord ik.
En we gaan samen de trap af naar de huiskamer, waar zijn speelgoedberg wacht.
Het is niet te becijferen wat hij uit die chaos kiezen zal. Soms pakt hij
doelgericht de hamer, die hij van een na-mij-de-zondvloed-kennis ten geschenke
heeft gekregen, en begint ermee alle daarvoor in aanmerking komende voorwerpen
te betimmeren, maar hij kan ook héél lang zoet zijn met het afscheuren van het
behang, waardoor ons woonvertrek er, uit een oogpunt van interieurkunst, niet op
vooruitgaat.
‘Ga nou maar eens met je auto's rijden,’ zeg ik dan afleidend.
Dat lukt soms.
Maar in de laatste tijd heeft hij bedacht dat je zo'n voertuigje door het op een
kier staande keukenraam in het niets kunt schuiven. Ik moet dan de straat op, om
het te gaan halen. Het komt voor dat je er een pijnlijk aan