Uit
Met mijn kleinzoon ben ik zaterdag naar Boltini geweest, een heerlijk, ingezellig
circus, dat in een tent tweemaal daags alles wat jong en oud van zo'n evenement
dromen, op perfecte wijze levert.
Wie zegt dat iemand van twéé nog wel wat klein is voor een middag vol
verscheurende dieren, nobele paarden, dartele clowns, koddige apen en
hooggeplaatste draadwandelaars, heeft gelijk, zij het ten dele, want zo'n
jongetje ziet een heel ander programma dan wij en amuseert zich daar óók
mee.
Toen we voor de aanvang op onze stoeltjes zaten, wees hij naar het tentzeil in de
hoogte en stelde vast: ‘Handdoek,’ want de zijne is ook groen en wit gestreept.
Goed, hij zat dus heel vertrouwd in de handdoek, hoorde muziek en verklaarde:
‘De radio.’
‘Neen, dat doen die heren daar,’ zei ik.
En ik wrikte zijn hoofdje in de goede richting, want zulke kleine kinderen kijken
uit principe altijd de verkeerde kant uit. Toen hij het orkest ontwaarde, kwam
er een uitdrukking van groot welbehagen op zijn gezicht en hij sprak
vertederend: ‘Meneer boemboem.’ Zodra het orkest zweeg, omdat het nummertje nu
eenmaal ten einde was, keek hij mij smekend aan en vroeg: ‘Nog één keertje...’
want hij kent mij een onbegrensde invloed toe. Maar de lichten floepten aan en
het programma begon met negen woeste leeuwen, die hun dappere temmer aangrauwden
met koppen waarop een mateloze walging te lezend stond.
‘Kijk eens!’ riep ik geestdriftig.
Hij waagde er een achteloze blik aan en zei, met een begrijpend lachje:
‘Honden.’
Daarop keerde hij het tafereel de rug toe en begon met overgave naar een meisje
achter hem te kijken, dat een grote strik in het haar droeg. Nog een paar keer
probeerde ik hem voor de leeuwen te winnen, maar het was vergeefs want hij vond
de haarstrik mooier. Pas toen een clown met een rood, volgeverfd gezicht zijn
grimassen kwam maken, draaide hij zijn hoofdje weer in de richting van de piste
en keek lange tijd zeer meewarig