Twijfel
De hele dag had de schilder geprobeerd te werken, maar alles werd plomp en blauw
onder zijn handen. Toen de vallende schemer hem verloste van de plicht verder te
ezelen, ging hij op de sofa liggen, ongelukkig en verontrust, want het was
eigenlijk de hele maand al mis geweest.
Misschien is het wel op, dat beetje talent... dacht hij vol zelfbeklag.
‘Doe je niks?’ vroeg zijn vrouw, die een pan op de kachel kwam zetten.
‘Nee, mág ik?’ snauwde hij. ‘Het is schilderen, zie je. Geen koekies bakken.’
Zij schrok van zijn bijtende toon, maar hield zich in. Het kind kwam huilend uit
de gang gelopen. Het was gevallen. Gehinderd hoorde hij het schelle stemmetje
tjengelen en met walging rook hij de vette uienlucht uit de pan, die zich bazig
door het atelier begon te verspreiden. Plotseling kreeg hij zin om de hele boel
in elkaar te trappen. Hij stond op.
‘Ik ga een beetje lopen,’ zei hij, de gang in glippend.
‘We eten zó...’ riep zijn vrouw. Het kind huilde zachtjes nu. Zonder antwoord te
geven, roffelde hij de trap af, pakte de post van de vloermat en stapte,
verlicht op-ademend, het duister in. Vrij! ‘De stad ligt als een tentenkamp van
kroegen,’ citeerde hij grimmig. Hij stapte de eerste binnen, op de hoek, en vond
er een vage vriend die juist iets geïnd had, zodat hij wel bereid was een
tientje uit te lenen. Dat gaf de avond ineens een breder perspectief. Hij
besloot het mooi, gierig uit te strijken over veel kleine tapperijtjes en zat al
in het derde, toen zijn naar lucifers zoekende hand de post voelde. Er was een
door zo'n welmenende kennis opgestuurde, vernietigende kritiek over zijn
tentoonstelling bij.
‘Die vent is stapelgek,’ zei hij halfluid, toen hij het stuk gelezen had. Hij
maakte een propje van het knipsel en smeet het nijdig op de vloer.
‘Geef me er nog maar een,’ beval hij.
Maar de drank viel niet goed meer, maakte hem somber in plaats van blij, bracht
hem aan het staren. Hij raapte het propje weer op en liep zonder groet de kroeg
uit. In de mist langs de grachten sjokkend, viel alles tegelijk over hem heen -
zijn onmacht om te werken, zijn vlucht uit huis, het walmend grijs van de
winteravond, de stekeligheden uit de kritiek en de Weltschmerz der genever.
Onder de lichtkap van een lantaarn, streek hij het knipsel glad en las het nog
eens helemaal door.
‘Het is waar. Ik ben niks meer,’ zei hij hol tegen de mist en dikke
krokodilletranen gleden traag over zijn wangen.
Hoe lang liep hij zo, in zich zelf pratend, vuist schuddend, klaaglijk grommend?
‘Alles moet anders worden,’ bezwoer hij het duister. Hij zou weg-