sen voldoende. Dus wat heb ik altijd
gedaan? Ik heb me kind vrij opgevoed. Niet als een boeman. Maar als een vriend.
En gelijke.’
Hij knikte lange tijd zeer nadrukkelijk met zijn groot, rond mannenhoofd om 't te
onderstrepen.
‘Wilt u er nu eens een van mij?’ vroeg ik.
‘Een kleintje dan,’ antwoordde hij, ‘ik zal je eens wat zeggen over de vrije
opvoeding. Ik vroeger - ik vertelde mijn ouders niks. Maar ik deed wat ze
zeiden. En zo'n modern kind vertelt je alles, maar 't doet nooit wat je zegt.
Nou ja, aan het begin is dat nog geen doodwond. Maar zo'n meisje groeit op, he,
en dan komen de jongens. Goed, de natuur moet zijn loop hebben, dat kan ik
billijken. Maar ik weet nog precies, ze was veertien en toen komt ze thuis met
een knul van achttien. Ik zag 't zó - een gluiperd van het zuiverste water.
Harry - ik droom nog wel eens van hem als ik wat zwaar getafeld heb. Maar wat
doe je, in de moderne opvoedkunde? Je zegt niet: “Zeg, uit me ogen met dat stuk
verdriet.” Nee, je haalt de kwal in of hij Sinterklaas is. Die Harry! Hij was er
voortdurend. En meeëten. Hij moest ook telkens meeëten. En dan was hij zo
gedienstig, weet je wel. Zo glijerig. Hij reikte je alles an - de sju en het
zout en de aardappels. Bah. Ik dacht, als dát me schoonzoon worden moet, dan
verhang ik me op een mooie, stille zondag in 't Bosplan. Maar ja, ze was
veertien toen, dus je had nog wel een zékere invloed. “Hoe vind je Harry, pa?”
vroeg ze. En ik link. Ik begon 'm enorm te prijzen, man, ik prees hem regelrecht
het graf in. Dat hij zo beleefd was. En dat hij je alles zo mooi aanreikte. Op
die manier zaagde ik indirect de poten onder zijn stoel uit, want zo'n meisje
heeft dat niet graag, dat pa zo enthousiast is. In een maand had ik 'm plat. Dag
Harry.’
Hij lachte grimmig, maar bewolkte dadelijk weer.
‘Maar ja, Harry gaat en Kees komt en Kees gaat en Pim komt en Pim gaat en Nicky
komt... En allemaal meeëten. Ik heb wat voedsel verstrekt, aan die knapen. Maar
ik dacht altijd maar: rekken en erbij blijven, als ze eenmaal twintig is, dan
moet ze 't zelf maar weten. Dan is 't mijn schuld niet meer. Goed, dat heb ik
nou bereikt.’
Hij prikte het laatste stukje haring op, en zei: ‘Die jongen die ze nou heeft,
och, hij is goed, maar sukkelachtig. Hij helpt mijn vrouw bij 't
afwassen...’
Hij glimlachte melancholiek en liep met brede pas de stad in. Om het te vieren,
denk ik.