ze op mijn hand zitten...’
‘Als je dat ziet, daar word je bang van,’ besloot de zeeman.
‘Dat wel natuurlijk,’ zei de kastelein.
De glazen werden weer volgedaan. Een lauw tevreden zwijgen kwam over ons, als
behaaglijk poezegespin. De waardin ging de gordijnen sluiten. Klein, slecht
geplaatst licht begon zijn spel met de kleurwaterflesjes boven het buffet en 't
ingelijste vers: Gebruikers zien wij gaarne komen, misbruikers
echter met weemoed aan. Neem rustig hier uw hartversterking, maar zorg dat
gij goed heen kunt gaan.
‘Ik heb eens in het gasthuis gelegen,’ zei de oude met een zachte, haperende
stem. ‘Ik was niet goed, hè. Mijn vrouw was dood. En ach, dan ben je weg als
man, dan ga je lopen rommelen. Nou, in een café was ik onwel geworden en ik werd
in een bed gelegd en in een deken gerold. Gewoon in een deken. En toen wasemden
alle kwade sappen uit mijn lichaam. En wat overbleef was reine gezondheid.’
‘Geef mij maar een vrouw met een handvat,’ zong de zeeman voor zich heen. We
hadden allemaal een glas van hem, alleen de sinterklaas niet, want die dutte
toen er werd rondgevraagd.
‘Toen kwam de dokter aan me bed,’ vervolgde de oude. ‘En de dokter zei: “Wilt u
misschien een glaasje cognac gebruiken?” Ik zei: “Nou dokter, als het niet te
vrijpostig is, gráág...” Toen werd het me ingeschonken, 't was fijne
cognac...’
Zijn stem klonk ontroerd.
‘Dan had je ze zeker zien vliegen van de jajum,’ veronderstelde de zeeman
tactloos.
‘Nee meneer,’ riep de oude. ‘Dat glaasje werd mij geoffréérd. Door de dokter. En
alléén aan mij. Want die andere mensen op de zaal vroegen wel: “Kunnen wij ook
geen cognac gebruiken?” Maar de dokter zei tegen de verpleger: “Nee, let erop,
het is alleen voor die oude meneer.” En telkens als ik het vroeg, dan moest het
me gegeven worden.’
Hij knikte triomfantelijk.
‘Fijne cognac,’ besloot hij. ‘Zoals je ze hier in de zaak niet eens krijgen
kunt.’