vroeger was hij wát
een aardig ventje.’ Betrapt vluchtte ik in het ochtendblad.
‘Wil je een pepermunt?’ vroeg de vrouw.
‘Nee,’ guillotineerde de man.
‘U, meneer?’
‘Nou, mevrouw...’
Ik legde de versnapering op mijn tong. De man keek even uit het blad op en mat
mij grimmig. ‘De zák. Neemt er een.’ Weerloos sabbelend keek ik terug.
‘'t Is altijd even een frisse mond,’ vond de vrouw, die niets onbeproefd wilde
laten. De man dook moedeloos in de moppenpagina.
‘Dát wel,’ zei ik.
We reden verder. Tante-cato-tante-cato-tante-cato. Naast me kreeg de vrouw zware
doezelogen en ging langzaam maar zeker onder zeil. Eerst zat ze netjes rechtop,
de mond wat open, het gezicht ontdaan van elke routine, maar allengs begon ze te
kapseizen en kwam lekker tegen me aan liggen, waardoor ons samenzijn iets
schoolballerigs kreeg. Weet u een boek waarin staat hoe je daarbij kijken moet?
't Is net zo iets als een violist die bij je tafeltje komt spelen. Ik legde de
krant maar neer. ‘Hij was een hele steun voor haar,’ hoor je wel eens zeggen.
Nou, ik was het.
De man aan de overzijde bekeek enige foto's van badpakdames zonder het geringste
vertrouwen in de opzet. Pas toen hij het blad van zich afschudde, zag hij welke
plaats ik in het leven van zijn vrouw was gaan innemen. Hij glimlachte niet,
maar boog zich voorover om haar met een pinnige wijsvinger in haar knie te
priemen.
‘Marie. Kijk nou wat je doet!’
‘Hè?’ vroeg ze.
Ik heb altijd te doen met mensen die wakker worden gemaakt, want je stoort ze
vaak bij de beoefening van de aangenaamste levensfuncties.
‘Hè...’ zei de vrouw nog eens, ‘ik droomde toch zó leuk.’
‘Dat zal wel,’ sprak de man en hij begon het landschap te inventariseren - óók
allemaal waardeloos.
‘Ik droomde dat ik op reis was in de Achterhoek,’ vertelde de vrouw gezellig. ‘O,
ik was nog heel jong, hoor. Jou kende ik nog niet eens. En het was er toch zó
fijn... het landschap en alles... Ik had een auto gehuurd. Een taxi. Voor de
hele dag, om veel te zien, want als je op reis bent, dan wil je veel zien. Nou,
die chauffeur, dat was wát een aardige jongen...’
Ze keek zwemmerig naar de noodrem. We zaten heel stil - de man mokkend en ik
gewoon maar een beetje.
‘Ja - en mij vond hij ook best aardig,’ vervolgde de vrouw. ‘Tenminste,