Rolschaatsen
De hoofdonderwijzer keek uit zijn papieren op en zei: ‘O ja, meneer Van Driel -
gaat u zitten, neemt u plaats, alstublieft. Ik moest u even laten wachten, maar
eh... ik zit tot over mijn oren in 't werk. Zo... Juist... Kijk eens hier,
meneer Van Driel, ik heb u even laten kommen, want ik dacht in de laatste tijd
telkens, ik moet meneer Van Driel tóch eens even laten kommen. Die Hans van u,
meneer Van Driel, dat is een heel eigenaardige jongen...’
Hij leunde achterover en nam met een koket gebaar zijn bril af; de staalblauwe
ogen keken te hard en te koel om het goedige blonde baardje helemaal wáár te
maken. Ernstig vervolgde de geschoolde docentenstem: ‘Kijk eens, ik wil niet
zeggen dat Hans achterbaks is. Dat woord wil ik niet gebruiken...’
Dat zou ik je niet aanraden óók, dacht de vader driftig. Maar hij zei: ‘Ach, Hans
is een beetje stil, hè...’
‘Ja, ja, stil, dat is het woord’ (de bril ging weer op). ‘Maar dan niet stil uit
verlegenheid, meneer Van Driel. Eerder uit hoogmoed. En die hoogmoed, die past
'm niet. Als ik dat jongmens door de gangen en door de lokaliteiten zie lopen,
denk ik altijd: Jij hebt 't een beetje te hoog in je bol vrind. En waren zijn
prestaties in de lessen nu nog van dien aard, dat je zou kunnen zeggen: 't jong
is iets bijzonders, dan was ik de eerste om te zeggen allá. Maar die prestaties
zijn maar heel minnetjes, meneer Van Driel. Onze Hans is allerminst een
hoogvlieger...’
Hij keek de vader aan met een glimlach die niet vrij scheen van een soort
leedvermaak.
Hij heeft de pest aan 'm, dacht de man en zijn hart werd warm van redeloze
liefde.
‘Ik zal u eens een voorbeeld geven van zijn merkwaardig gedrag,’ zei de
hoofdonderwijzer. ‘In de vierde geef ik op 't moment geschiedenis. Bij alles wat
ik hier al te verhapstukken heb, schijnt dat er nog bij te kunnen. Soit. Ik geef
geschiedenis. En ik hou ervan om in zo'n les eens een grapje te maken. Dat
ontspant even de aandacht, nietwaar? Dat lucht op. Dan schatert zo'n klas het
uit. Ja, de hele klas, behalve Hans, meneer Van Driel. Behalve Hans. Ik heb dat
heerschap laatst eens een keer naar voren gehaald en ik heb tegen hem gezegd:
“Jongen, luister eens, kun jij lachen?” Toen zegt hij: “Ja meneer.” Toen zeg ik:
“Waarom lach je dan nooit mee als ik eens een grapje vertel?” Toen zegt me die
jongen: “Ik vind uw grapjes niet geestig, meneer.” Ja, begrijp me goed, meneer
Van Driel, het laat mij Siberisch of die jongen mijn grapjes geestig vindt of
niet. Misschien zijn