Een broeder
Even na middernacht zat ik op een bank aan de boulevard Raspail en rekende in
mijn zakboekje uit, hoe lang ik nog door het leven komen kon.
Opeens zei een stem: ‘Monsieur, deux cigarettes s'il vous plaît.’
Een kleine lenige man van een jaar of vijftig stond voor me. Hij had een
tienfrancsstuk tussen duim en vinger en wees daarmee naar het pakje Gauloises
dat naast me lag op de bank. Ik nam er twee uit, gaf ze hem en sprak: ‘Ze zijn
gratis, monsieur,’ want tabak wordt in Frankrijk door de overheid verhandeld en
het zou flauw zijn de republiek na sluitingstijd onder zijn duiven te
schieten.
Op het gezicht van de man kwam een blijde glimlach, alsof hij een verloren
gewaande makker in de menigte staande hield.
‘Frère!’ riep hij ontroerd en greep mijn hand. Daar mijn potlood er nog in zat,
moest ik dat even verwijderen, maar toen kwam er aan het schudden dan ook geen
eind. Hij had het beweeglijke, onbedorven gezicht van iemand die ze er nooit
onder hebben kunnen krijgen. Op zijn linkerrevers zaten drie lintjes, die met
het jasje waren meeverdord tot littekens van heldenfeiten. Hoewel hij in
modderkleurige kleren stak, straalde zijn hele verschijning van een
vogelvrijheid die al jaren niet meer wordt geleverd.
‘De mensen zijn van nature goed,’ zei hij, zonder voorwoord. Hij ging naast mij
zitten, stak me een van de twee sigaretten toe en vervolgde: ‘Rook. U is mijn
vriend. Ik heb weinig vrienden. Vroeger - Ernest, maar oh la la, die is ver
heen, nu. Bitter geworden, begrijpt u? Ik niet. Maar Ernest wel.’
Hij gaf vuur en blies een sliert rook de nacht in.
‘Als ik op straat een jonge en een oude pooier zie, dan denk ik: kijk wat aardig,
een vader wandelt met zijn zoon. C'est moi, monsieur. Maar als Ernest een vader
met zijn zoon ziet wandelen, denkt hij: ‘Kijk, twee pooiers. C'est Ernest.’
Hij maakte een egaliserend handgebaar. Er gingen twee agenten voorbij, met
surveillerende stap.
‘Schurken,’ zei de man op illustratieve toon. ‘Ik hou van de mens, monsieur. De
vrije mens, onverminkt door leugen en angst. Ernest zegt: Als de revolutie komt,
hang ik je met mijn eigen handen aan de hoogste boom. En ik antwoord: Goed, dan
kan ik beter op je neerzien.’
Hij stond op.
‘En mijn tong tegen hem uitsteken,’ bedacht hij nu. ‘Weet u wat Kropotkin heeft
gezegd?’
Ik wist het weer niet.